Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

München

betekenis & definitie

München, de hoofd- en residentiestad van het koningrijk Beijeren, ligt aan het zuidelijk uiteinde eener ten oosten door lage heuvels begrensde vlakte, aan beide zijden van de Isar, 250 Ned. el boven de oppervlakte der zee en is verdeeld in 28 wijken, van welke 13 (het eigenlijke München) op den linker en 5 (voorheen dorpen, thans voorsteden) op den regter oever der Isar gelegen zijn. De stadsmuren zijn geheel en al gesloopt, en van de poorten bestaan slechts naar de oostzijde de Isarpoort met 2 torens, met een schilderstuk van Nehers naar eene teekening van Cornelius versierd, hetwelk den intogt van keizer Lodewijk na den slag bij Ampfing voorstelt, — naar de zuidzijde de Sendlinger poort, — naar de westzijde de Karelspoort, — naar de noordwestzijde de Propylaeën, ter gedachtenis van den vrijheidsoorlog der Grieken in 1826—1860 door Leo von Klenze gebouwd en met rijk beeldhouwwerk naar het ontwerp van Schwanthaler versierd, — en naar de noordzijde de overwinningspoort, in den stijl van een Romeinschen triomfboog in 1844 door Gärtner ontworpen en begonnen en in 1850 door Metzger voltooid, desgelijks met een grooten rijkdom van beeldhouwwerk getooid, met eene BavariaVictoria ter hoogte van 5 Ned. el en een prachtig vierspan leeuwen. Zes bruggen verbinden de beide deel en der stad, 4 van steen, ééne van hout en ééne van ijzer, benevens eene spoorwegbrug en nog ééne even buiten de stad. Van de pleinen vermelden wij: het Mariaplein, het middelpunt van het oude München, met het oude en nieuwe stadhuis en een groot aantal prachtige woonhuizen, — het Max Josephs-plein met het gedenkteeken van koning Maximiliaan I (van Rauch), een koninklijk paleis, den Hofschouwburg, den nationalen schouwburg enz., — het Odéonsplein met het odéon, waar concerten, bals, tentoonstellingen enz. plaats hebben, en met een ruiterstandbeeld van koning Lodewijk I, — het Wittelsbacher plein met een ruiterstandbeeld van keurvorst Maximiliaan I (van Thorwaldsen), — het Promenadeplein met de bronzen standbeelden van keurvorst Max Emanuël, van den componist Glück, van Orlando di Lasso, van Kreitmayr en van Westenrieder, — het Maximiliaansplein met de standbeelden van Liebig en Cornelius, — het Karelsplein met het standbeeld van Göthe en met de eerste Protestantsche Kerk, — het Carolinaplein met de obelisk, eene bronzen zuil op een voetstuk van wit marmer, gewijd aan de gedachtenis van 30000 Beijersche soldaten, die met Napoleon naar Rusland getrokken en aldaar gesneuveld zijn, — het Koningsplein met de Propylaeën in Dorischen, het Glyptoteek in Ionischen en het Tentoonstellingsgebouw in Corinthischen stijl, — en het Gürtnerplein met den volksschouwburg en de bronzen standbeelden van Gärtner en Klenze.

Tot de fraaiste straten behoort er de Ludwigsstrasse, aan de eene zijde uitloopende op de Overwinningspoort, aan de andere op een Veldheerenhal (38 Ned. el breed en door Gärtner naar het modél der Loggia dei Lanci te Florence gebouwd). Van de prachtige gebouwen in die straat vermelden wij: de universiteit, de Ludwigskerk met het beroemde altaarstuk van Cornelius, het jongste gerigt voorstellend, het blindeninstituut, de Hof- en Staatsbibliotheek (in 1832—1843 verrezen, met ongeveer 1 millioen boekdeelen en 25000 handschriften, alles gerangschikt in 77 zalen), het gebouw van het ministérie van Oorlog en het paleis van hertog Max. Eene andere prachtige straat is de Maximiliaanstraat, van het Max Josephsplein naar de Isar loopend, met het Maximilianeum, gekroond met eene bronzen Victoria en versierd met fresco's en schilderijen in olieverf, het muntgebouw en vele fraaije hotels en koffljhuizen, terwijl zij oostwaarts eindigt in een bevallig park, waar zich tusschen bloemen en heesters talrijke standbeelden van beroemde personen verheffen. In de Briennerstraat vindt men het gedenkteeken ter eere van Schiller, het Wittelsbacher paleis, bewoond door koning Lodewijk I, nadat hij afstand had gedaan van den troon, enz. Fraai zijn voorts de Sonnenstraat, de Schwanthalerstraat, de Königinstraat en de Gartenstraat.

München bezit voorts een groot aantal prachtige kerken, zooals de dom, van 1468—1488 gebouwd, met torens uit de 16de eeuw ter hoogte van 99 Ned. el, met kostbare altaarstukken en beschilderde glazen, — eene door Ohlmüller in 1831—1839 gebouwde parochiekerk, — de Mariahilf kerk, — de basilica, aan Bonifacius gewijd, met 66 zuilen van graniet, gekroond met kapiteelen van wit marmer en prachtige fresco’s, — de oude Protestantsche kerk, — de nieuwe Protestantsche kerk, in 1874 gesticht en bijna voltooid, — de kerk van Johannes von Nepomuk, in 1733—1746 gebouwd, enz. Van de overige merkwaardige gebouwen noemen wij het koninklijk paleis, eenige schouwburgen, het oude en het nieuwe stadhuis, het glazen paleis, de oude en de nieuwe Pinacotheek, de eerste met 24 standbeelden van beroemde schilders en de laatste met fresco’s, door Nilson naar ontwerpen van Kaulbach geschilderd, de Polytechnische school, het centraal spoorwegstation, de Maximiliaanskazerne en het krankzinnigengesticht. Het aantal volksscholen bedroeg er in 1875 slechts 16, doch er waren 15253 kinderen opgenomen. Het getal dier scholen zal eerlang vermeerderd worden.

Als wandelplaatsen bezat München tevoren, behalve den Hofgarten met schaduwrijke lindeboomen, geruimen tijd niets anders dan den Engelschen Tuin, een ruim park met een kunstmatig aangelegd meertje, watervallen, kanalen, grasperken en boschjes, met heuvels en dalen, tempeltjes en gedenkteekens, en den botanischen tuin. Eerst in den laatsten tijd verrees, op last van Maximiliaan II, het bloemenperk bij de Maximiliaanstraat en de bevallige Berganlagen op den regter oever van de Isar, aan beide zijden van het Maximilianeum, terwijl de gemeente de Isar-Auen aanlegde, waar zich de Vredes-eik en de nieuwe bad-inrigtingen voor het volk bevinden, benevens een aantal andere sierlijke parken, die een bloemenrijken gordel vormen rondom het middengedeelte der stad. De grootste van deze, bij het Maximiliaanplein, is dezen zomer, (1877) voltooid. Ook bestaat er plan om de Theresienwiese in een stedelijk park te herscheppen. Deze ligt aan den voet van den heuvel, waar zich de Ruhmeshalle, in 1843—1853 door Klenze gebouwd, met zijne Dorische kolommen en uitspringende vleugels verheft. Dit gebouw is 70 Ned. el lang en 32 diep en bevat 80 borstbeelden van beroemde mannen uit Beijeren, zoodat het een gepasten achtergrond vormt voor het door Schwanthaler gemodelleerde standbeeld der Bavaria, een bronzen gietwerk, bijna 20 Ned. el hoog en ruim 64000 Ned. pond zwaar. In het hoofd van dit beeld is plaats voor 6 personen, doch in weerwil van zijne reusachtige afmetingen is dit kunstgewrocht uit de bronsgieterij van F. Miller zeer schoon. Ook de 5 algemeene kerkhoven zijn met bloemen, heesters en kunstwerken versierd.

Geene enkele stad in Duitschland heeft zulke prachtige kunstverzamelingen als München. In de eerste plaats noemen wij de Glyptotheek, in 1816—1830 door Klenze gebouwd en door beeldhouwers als Schwanthaler en schilders als Cornelius versierd; zij bevat in 13 zalen de kostbaarste werken der beeldhouwkunst, van de Egyptenaren, Assyriërs, Phoeniciërs. Grieken en Romeinen af tot aan Thorwaldsen, Ranch en hunne leerlingen toe. — De beide Pinacotheken bevatten in hare vorstelijk versierde zalen de gewrochten der schilderkunst van alle tijden en scholen. De oude is merkwaardig wegens hare oud-Duitsche en Nederlandsche stukken, om de werken van Rubens en van het Cinquecento, alsmede wegens de fresco’s van Cornelius in de bovengangen, de geschiedenis der schilderkunst voorstellend, en wegens 168000 kopergravuren, 22000 handteekeningen en 1300 vazen, — de nieuwe wegens de uitstekende verzameling van kunstgewrochten van meesters van nieuweren tijd. Voorts vermelden wij de natuurkundige verzamelingen der Académie van Wetenschappen, de uitgebreide bibliotheek, het ethnograpischmuséum, het nationaal muséum van Beijeren, waar alles is verzameld, wat voor de geschiedenis van dit land merkwaardig mag heeten, terwijl 100 fresco’s er de zalen versieren, het stedelijk muséum, en een groot aantal verzamelingen van afzonderlijke personen. In het Kunstverein vindt men voorts eene doorloopende tentoonstelling van nieuwe kunstwerken van levende meesters, en in het Kunstgewerbeverein het beste, dat de nijverheid te München oplevert, ’t geen men echter ook voor de winkelramen in de drukste straten bewonderen kan. Men heeft er voorts eene muziek-académie, een Hofschouwburg en een volksschouwburg, benevens een groot aantal schouwburgen van lageren rang.

München is de zetel van de hoogste ambtenaren des rijks, van den staatsraad, van het hoogste geregtshof, van de rekenkamer, van de algemeene directie der middelen van verkeer enz. Tot de wetenschappelijke inrigtingen en scholen behoort er de universiteit, in 1825 van Landshut derwaarts verplaatst, met 5 faculteiten, in den winter van 1876— 1877 niet minder dan 114 hoogleeraren en docenten en 1158 studenten tellende; zij heeft eene bibliotheek van 20000 deelen; verzamelingen voor natuurkunde en natuurlijke historie, voor geneeskunde enz. Wijders heeft men er eene druk bezochte polytechnische school, 3 gymnasia, eene hoogereburgerschool, eene militaire school en eene militaire académie, eene kunstschool zoowel voor de vrouwelijke als voor de mannelijke jeugd, eene muziekschool, industrie-, handels- en ambachtscholen, een seminarium voor priesters, voor onderwijzers en voor onderwijzeressen, alsmede voor leeraars in de gymnastie enz. Te München wonen daarenboven de leden van het Beijersche Vorstenhuis, de gezanten en consuls van vreemde Mogendheden. Men vindt er den Landdag, den aartsbisschop met zijn domkapittel, het Protestantsch opper-consistorie en een talrijk garnizoen. Vele takken van nijverheid zijn er uitstekend vertegenwoordigd.

Men heeft er eene bronsgieterij, eene inrigting tot het vervaardigen van beschilderd glas, eene porseleinfabriek, goud- en zilversmederijen, fabrieken tot vervaardiging van allerlei optische, physische, chirurgische en muziek-instrumenten, looijerijen, papierfabrieken, bloemenmakerijen, zijde- en wolweverijen, waggon- en rijtuigfabrieken, photographische, lithographische en xylographische ateliers, en vooral vele bierbrouwerijen, die jaarlijks ongeveer 1175000 Ned. vaten bier leveren. De handel heeft er zich in de laatste jaren aanmerkelijk uitgebreid, en men heeft er talrijke daarmede verbondene banken en verzekeringsmaatschappijen. Inzonderheid is er de kunsthandel van veel belang, daar hij zich uitstrekt over de geheele wereld. Er zijn 4 jaarmarkten, en van de 3 spoorwegstations loopen 8 lijnen naar verschillende kanten. In de stad heeft men, behalve talrijke omnibussen, sedert 1876 een tramway.

Het aantal inwoners van München bedroeg in 1875 ruim 193000; onder deze bevonden zich 168000 R. Katholieken en 21000 Protestanten. Dat aantal is echter met den aanvang van 1877 door de inlijving van het dorp Sendling tot 209000 vermeerderd. De kleinste helft daarvan bestaat uit geboren Münchenaars. Deze zijn aangenaam in den omgang, trouwhartig, geestig en zelfs bij den zwaarsten arbeid geduldig en tevreden. Men ontmoet hen in het Hofbrauhaus, waar alles op het eenvoudigst is ingerigt en in de talrijke lagerbierkelders, schaduwrijke tuinen bij de groote brouwerijen, waar ook het schoone geslacht, dat aldaar met regt dien naam draagt, gewoonlijk zeer goed vertegenwoordigd is.

Het klimaat is er op verre na niet zoo ongunstig, als velen wel eens beweerd hebben; de warmtegraad ondergaat er wel is waar snelle afwisselingen, maar het sterfelijkheidscijfer was er in 1876 ongeveer 3,45%. Trekt men er echter de kinderen af, die binnen het eerste levensjaar bezwijken, dan daalt dat cijfer tot 2%. De omstreken van München zijn gedeeltelijk bar en woest, doch gedeeltelijk ook hoogst bevallig en met bekoorlijke bloemen getooid. Eene wandeling door München bezorgt ons eene voorstelling der kunstgeschiedenis over een tijdperk van 2000 jaren, en eene wandeling rondom München vertoont ons de natuur in hare meest verschillende vormen.

De naam Munichen komt het eerst voor in de klooster-annalen van Tegernsee van 1102— 1154, doch niet vóór de 13de eeuw is een monnik in het stadswapen gekomen. Hertog Hendrik de Leeuw vestigde in de Villa Munichen in 1158 eene munt en verhief haar tot stapelplaats van het zout, hetwelk door Reichenhall en Hallein geleverd werd. In 1164 was de stad reeds door muren omringd, doch eerst de hertogen van Wittelsbach hielden er nu en dan hun verblijf, waarna Lodewijk de Gestrenge er in 1255 zijn intrek nam in den Ludwigsburg. In 1254 was de binnenstad door ringmuren, grachten en wallen omgeven, en 4 poorten bragten haar in gemeenschap met de voorsteden. Deze laatsten namen zoo sterk toe, dat zij in 1301 desgelijks door een muur omsloten werden. Keizer Lodewijk de Beyer gaf voorts aan de oude stad na den vreeselijken brand van 1627 den omvang en de gedaante, die zij tot aan het begin der 19de eeuw behouden heeft. De stad werd uitgelegd en ook het nieuwe gedeelte met een muur en met grachten beveiligd. Albrecht V riep vermaarde kunstenaars aan zijn Hof en stichtte de bibliotheek, de gaanderij met schilderijen, de schatkamer, de zaal met antieke kunstwerken en het muntkabinet.

Wilhelm V (1579— 1596) lokte de Jezuïeten naar München en bouwde voor hen een groot collegie en eene prachtige kerk. Hij breidde de verzameling van schilderijen uit, noodigde voortreffelijke kunstenaars aan zijn Hof en omringde zich met ongemeene pracht. Keurvorst Maximiliaan I (1597—1651) bouwde een prachtig paleis, een tuighuis enz. en deed overal, voorgelicht door den genialen Peter de Witte, een leerling van Vasari, smaakvolle gedenkteekenen verrijzen. Tevens werden er nieuwe vestingwerken aangelegd, bepaaldelijk tegen Gustaaf Adolf, die er echter den 17den Mei 1632 zegevierend binnentrok. Onder Ferdinand Maria (1651— 1679) werd het nabijgelegen slot Nymphenburg gebouwd en ontvingen de kunstverzamelingen eene aanmerkelijke uitbreiding. Ten tijde van Maximiliaan II Emanuël (1679—1726) verkreeg de Fransche smaak de overhand. In 1705 en 1742 namen de Oostenrijkers de stad in bezit. Onder keurvorst Maximiliaan Joseph (1745—1777) werd veel gedaan voor de wetenschap, — en onder Karel Theodoor (1778—1799) werd de stad naar alle kanten uitgelegd.

De vestingwerken uit den tijd van den Dertigjarigen Oorlog werden in 1791 gesloopt en nieuwe straten bedekken de plaats der oude wallen. In 1801 ontving de eerste Protestant er het burgerregt, en in 1806 werd München eene koninglijke residentie. In 1814 begon Maximiliaan I de ouderwetsche, sombere plaats in een ruimen, sierlijken vorstenzetel te herscheppen, — in 1818 werd er eene nieuwe gemeentewet ingevoerd, en in 1826 kwam er de universiteit. Zijn hedendaagsch voorkomen echter ontving München van Lodewijk I en Maximiliaan II, die deze stad door prachtige kunstmuséa tot eene der fraaiste steden van Duitschland verhieven. In 1854 hield men er eene groote tentoonstelling van voorwerpen van kunst en nijverheid, — in 1876 eene van Duitsche kunstnijverheid. Terwijl de Vorsten alzoo zorgden voor de opluistering van het uitwendig voorkomen der stad, bleef de bevolking nog lang gebogen onder het clericaal gezag. Doch wetenschappelijke instellingen en uitbreiding van het spoorwegverkeer hebben ook in dat opzigt eene verbazende omwenteling tot stand gebragt, zoodat de burgers van München zich op het oogenblik door eene ongemeene vrijzinnigheid op kerkelijk en staatkundig gebied onderscheiden.