Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Methode

betekenis & definitie

Methode (De) is in het algemeen eene naar vastgestelde beginselen bestuurde handelwijze ter bereiking van een bepaald doel. In die algemeene beteekenis vindt men methode in elke redelijke daad van den mensch. Vooral echter eischt het wetenschappelijk onderzoek, als ook de mededeeling der erkende waarheid door onderwijs eene degelijke methode. In dien meer beperkten zin is de methode de kunst, om eene reeks van denkbeelden volgens bepaalde regels zoodanig te rangschikken, dat daardoor weder nieuwe denkbeelden aan het licht komen of de verkregene kundigheden op eene meer overtuigende wijze aan anderen worden voorgesteld.

Hiertoe leiden twee wegen van tegenovergestelde rigting. Volgens den eenen komt men van de kennis der algemeene waarheden, wetten en begrippen tot die der afzonderlijke en bijzondere (deductie) en volgens den anderen klimt men van de kennis van het afzonderlijke en bijzondere op tot die van het algemeene (inductie) Het onderscheid tusschen die beide wegen is eerst duidelijk door Sócrates aangewezen, en vooral door Plato en Aristóteles toegelicht. Door Euclides werden die beide methoden ook op de wiskunde toegepast. Hij bestempelde de eene met den naam van synthesis (compositio, opbouw) en de andere met dien van análysis (resolutio, ontleding). Daar hij inzonderheid van de synthetische methode gebruik maakte en haar in zijne beginselen der geometrie in toepassing bragt, heeft men deze ook wel geometrische methode genoemd. Zij gaat uit van algemeen erkende grondstellingen en bepalingen (axioma’s en definities), om stellingen (propositiones) te bewijzen, waaruit men eindelijk de verlangde gevolgtrekkingen kan afleiden. Deze geometrische methode bleef tot in de 17den eeuw algemeen in gebruik bij wetenschappelijke onderzoekingen, en ook Spinoza paste haar toe op zijne zedeleer. Sedert Bacon en Descartes bezigde men daarentegen bij voorkeur de inductieve methode (de analysis), daar men meer en meer tot de overtuiging kwam, dat alle menschelijke wetenschap op den grondslag der zintuigelijke waarneming rust en uit eene analysérende beschouwing der afzonderlijke voorwerpen en verschijnselen voortvloeit.

Door eene naauwgezette toepassing van deze methode nam de natuurkundige wetenschap in ’t bijzonder en namen alle. wetenschappen in het algemeen in de laatste eeuwen eene hooge vlugt. Intusschen poogden de Duitsche wijsgeeren, vooral Fichte, Schelling en Hegel, de synthetische methode onder den naam van constructiemethode weder in zwang te brengen, uitgaande van de meening, dat men uit het algemeenste begrip zonder bijstand der ervaring (a priori) het geheele stelsel der menschelijke kennis zou kunnen ontwikkelen of opbouwen. Het gezag dezer wijsbegeerte is echter weldra door het verzet der natuurkunde tegen zelfmisleiding vernietigd. Thans erkent men vrij algemeen de waarheid der uitspraak van Göthe, dat analysis en synthesis, inductie en deductie te zamen, evenals de uit- en inademing, het leven der wetenschap onderhouden. In den aanvang moet de kennis van de beschouwing der afzonderlijke voorwerpen uitgaan, en men doet dan door middel der hypothese (onderstelling) eene poging om van de inductieve methode tot de deductieve te komen; gelukt zij, zoodat de hypothese eene wet blijkt te wezen, zoo kan men vandaar synthetisch tot het afzonderlijke voortschrijden.

Als een treffend voorbeeld daarvan noemen wij het wereldstelsel van Copernicus. Het berustte op inductie, trad vervolgens als hypothese te voorschijn en verkreeg allengs zulk eene mate van zekerheid, dat men daaruit het bestaan opmaakte van nog onbekende, eerst later waargenomen hemelligchamen. Niet onjuist noemt men sedert Kant de synthetische methode ook de progressieve en de analytische de regressieve. Na Descartes heeft men deze laatste veelal de heuristische (uitvindende) methode genoemd. — Voorts spreekt men van de genetische methode, volgens welke men de dingen van hun eerste ontstaan of bij hunne geleidelijke ontwikkeling gadeslaat, — alsmede op het gebied der geschiedenis van de pragmatische methode, volgens welke men de feiten voorstelt in hun onderling verband. Vooral gewaagt men van methode bij het geven van onderwijs (zie aldaar).

Tot de regte methode komt men door de methodiek of methodologie. Deze is de aanwijzing van den weg, dien men volgen moet tot het volbrengen eener taak, bijv. tot het leeren van eene taal of tot het beoefenen van deze of gene wetenschap. Men spreekt van eene methode van academisch onderwijs, van eene methode van muziek-onderrigt enz. De algemeene wetenschappelijke methodiek is de logica (redeneerkunde). Daar zij echter alleen de algemeene beginselen van het wetenschappelijke onderzoek behandelt, heeft men reeds meermalen beproefd, eene algemeene wetenschappelijke methodiek voor alle takken van wetenschap zamen te stellen.

Uit dit oogpunt heeft de „Ars magna” van Raimundus Lullus (zie aldaar) in de middeneeuwen eene groote vermaardheid verkregen; dat werk gaf echter meer aanleiding tot redetwist, dan tot wetenschappelijk onderzoek. Van meer belang was het „Novum organon scientiarum” van Bacon van Verulam, inzonderheid door zijne krachtige aanbeveling der inductieve methode. De school van Kant maakte onderscheid tusschen de leer der elementen of de ontwikkeling der denkbeelden, die tot grondslagen dienden voor eene wetenschap, en de leer der methode. Op het gebied van het onderwijs geeft men den naam van algemeene methodiek (dedactiek) aan de voorstelling van de algemeene grondbeginselen van het onderrigt, en dien van bijzondere methodiek aan de toepassing daarvan op de afzonderlijke takken van onderwijs.