Tot de merkwaardige personen, die dezen naam gedragen hebben, behooren:
Henry Beaufort, een Britsch staatsman van koninklijke afkomst. Hij was een werkzaam man en een ijverige tegenstander van den hertog van Glocester.
Achtereenvolgens bekleedde hij het ambt van bisschop te Lincoln (1397) en te Winchester (1404), voorts meermalen dat van lord-kanselier, begaf zich in 1414 als Engelsch gezant naar Frankrijk, en woonde in 1417 de Kerkvergadering bij te Constans. Hier bevorderde hij de keus van paus Martinus V, verkreeg van dezen in 1426 den kardinaalshoed en werd belast met eene zending naar Duitschland, om er een kruistogt te bewerken tegen de Boheemsche Hussieten. In 1441 vergezelde hij Hendrik VI van Engeland naar Frankrijk en kroonde hem te Parijs. Eindelijk bekleedde hij het voorzitterschap bij de veroordeeling der Maagd van Orleans, en overleed in 1447 te Winchester.
Edmund Beaufort, hertog van Somerset en markies van Dorset. Na den dood van den hertog van Bedford (1435) dong hij naar het regentschap in Frankrijk, dat echter aan hertog Richard van York ten deel viel. Vervolgens onderscheidde hij zich in den oorlog tegen de Franschen. Eindelijk wist hij in 1445, met hulp der koningin Magaretha van Anjou aan den op nieuw benoemden Richard het stadhouderschap te ontrukken; hij verloor echter in 1450 en 1451 alle Engelsche bezittingen in Frankrijk met uitzondering van Calais en Guines en werd om die reden, vooral op aansporing van York, bij zijn terugkeer van hoogverraad beschuldigd en in hechtenis genomen. De Koningin bezorgde hem de vrijheid, en hij was de voornaamste oorzaak van den opstand van York; hij sneuvelde in een veldslag tegen dezen bij St. Albans in 1455.
Eustache de Beaufort, de stichter van het Cisterciënser klooster van Sept Fonts bij Moulins. Hij werd geboren in 1635 , verkreeg in 1654 door bemiddeling van Mazarin genoemde abdij, legde de geloften af te Clairvaux en studeerde te Parijs. Nadat hij het bestuur over de abdij had aanvaard, leidde hij een ergelijk leven, doch werd in 1663 door zijn broeder bekeerd, waarna hij besloot, om in zijn klooster de gestrenge regels van La Trappe in te voeren. Hij overwon door volharding den tegenstand der monniken , volvoerde zijn voornemen, en overleed in 1709. ,
Lieve of Levinus Ferdinand de Beaufort, een Nederlandsch geschiedschrijver. Deze stamde af van Fransche uitgewekenen en werd geboren den 9den October 1675 op het fort St. Anne in het land van Hulst. Hij was eerst pensionaris van Sluis, daarna van Tholen, alsmede gecommitteerde en raad der Admiraliteit wegens Zeeland. Hij overleed te Middelburg den 9den November 1730. Behalve eene “Verhandeling over de vrijheit van den burgerstaat”, heeft hij geschreven “Het leven van Willem I, prins van Oranje enz., 3 dln 8°.” Dit laatste, schoon langdradig van stijl, onderscheidt zich door eene verdienstelijke opsporing van de oorzaken der gebeurtenissen , eene begunstiging der aristocratische partij straalt er duidelijk in door.
Henri Erneste Grout, ridder de Beaufort, een reiziger in Afrika. Hij werd geboren in 1798 te Aubevoye in het Fransche departement Eure, trad reeds in 1812 in dienst bij de marine en bragt eenige jaren door in den Levant. Een driejarig verblijf aan de Senegal deed hem besluiten om dat gedeelte van Afrika nader te onderzoeken.
Nadat hij zich in de jaren 1821 tot 1823 in Frankrijk zorgvuldig voorbereid en de noodige hulpmiddelen van de Regering ontvangen had, begaf hij zich den 4den November van laatstgenoemd jaar op weg. Tegen het einde van Januarij daaraanvolgende naderde hij reeds tot de Gambia-rivier, waar de weduwe van Bowdich hem de instrumenten afstond van haren echtgenoot. Na eene kortstondige rust drong hij voorwaarts tot aan Barrankoe en Koekongo en bereikte den 26sten Mei wederom Bakel (Baquelle) aan de Senegal. Deze eerste reis bevestigde het berigt van Mungo Park, dat de Falemé-rivier over eene aanzienlijke lengte bevaarbaar is.
Daarenboven leverde Beaufort een aantal nieuwe ontdekkingen en sterrekundige waarnemingen. Nadat hij de hoogte van Bakel boven de zee had bepaald, bezocht hij Bandoe, bevoer de Falemé tegen den stroom op en doorreisde Kaarta in het najaar van 1824. Op een togt van Segoe naar Timboektoe werd hij door de Mooren geplunderd, zoodat hij naar Bakel moest terugkeeren. Een derde togt bragt hem in Februarij 1325 in het gewest Kasson, bij de watervallen van Feloe en Gavino, welke laatste te voren door geen Europeaan was bezocht.
Met verwonderlijken moed en volharding drong hij door in Bamboek en gaf belangrijke inlichtingen over de goudmijnen van dat land. In Augustus kwam hij behouden te Bakel, maar eene verkoudheid verergerde weldra tot eene hersenkoorts, die hem reeds op den 7den September wegnam. Zijn vriend Montesquiou, door den gouverneur van St. Louis tot zijne ondersteuning afgezonden, kwam slechts tijdig genoeg, om aan zijn stoffelijk overschot de laatste eer te bewijzen.