Baudissin, Baudis, Bauditz of Baudissen is de naam van een adellijk geslacht uit Opper-Lausitz. Van de leden van dit geslacht vermelden wij:
Wolf Heinrich von Baudissin, een generaal uit den 30-jarigen oorlog. Hij trad in Deensche dienst en werd overste in 1625. Een jaar later bevond hij zich bij de Deensche troepen, die onder hertog Johann Ernst von Weimar in Silézië en Hongarije doordrongen.
Na den dood des Hertogs werd hij opperbevelhebber en hield zich aanvankelijk staande tegen het Keizerlijk leger. Toen echter Wallenstein met 40000 man doordrong in Silézië, moest Baudissin voor de overmagt naar Polen wijken, en op dien terugtogt leed hij eene geduchte nederlaag. In 1628 was hij generaal der Zweedsche ruiterij onder Gustaaf Adolf in Polen, en werd bij een aanval op de achterhoede gevangen genomen.
In 1630 trok hij met laatstgenoemden vorst naar Duitschland en nam er deel aan talrijke gevechten. Een jaar later zag hij zich belast met eene zending naar Kopenhagen en tevens benoemd tot veldmaarschalk. Als zoodanig streed hij in Saksen en Westfalen en veroverde Marburg, maar moest voor de overmagt van Pappenheim achterwaarts trekken.
Toen deze zich verwijderd had, viel Baudissin in het land van Berg en van Keulen, en maakte zich meester van een groot aantal vestingen. Hierop echter zag hij zich bedreigd door een talrijk heir, waarbij zich duizende Spanjaarden uit de Nederlanden bevonden, zoodat hij in den aanvang van 1633 naar Oberlahnstein moest terugtrekken.
Te dier plaatse vereenigde hij zich met de Zweedsche troepen onder Pfalzgraaf Christian von Birkenfeld en kwam het belegerde Andernach te hulp. In Maart 1633 stond hij het bevel over zijn gesmolten leger af aan den Pfalzgraaf, achtte zich door Zweden ondankbaar behandeld, en ging een ambteloos leven leiden. De ledigheid vermeerderde zijn haat tegen Zweden, en in 1635 trad hij als generaal-veldmaarschalk in dienst bij het Saksische leger. Hij was evenwel ver van voorspoedig.
In 1635 trok hij met 7000 man voetvolk bij Dömitz over de Elbe en werd door de Zweden geslagen. Bij de belegering van Maagdenburg maakte een schot in de heup hem onbekwaam voor de dienst. Later volbragt hij voor den Koning van Polen eenige diplomatieke reizen naar Denemarken, en overleed in 1648. — Zijn zoon Gustaaf Adolf streed als Deensch generaal tegen de Zweden en was later stadhouder van Oldenburg. Hij overleed in 1691.
Wolf Heinrich, graaf von Baudissin, een achterkleinzoon van den voorgaande.
Deze voerde in den Spaanschen successie-oorlog bevel over een Deensch regiment in Nederlandsche dienst onder Eugenius en Marlborough, werd vervolgens door Augustus I, koning van Polen, benoemd tot luitenant-generaal der cavalerie en woonde onderscheidene veldtogten bij. Later was hij bevelhebber der Saksische troepen en werd in 1741 tot rijksgraaf verheven. Hij overleed den 24sten Julij 1747.
Karoline Adelheid Cornelia, gravin von Baudissin, geboren gravin von Schimmelmann.
Deze aanschouwde het levenslicht te Dresden op den 21sten Januarij 1760, en huwde in 1776 met graaf Heinrich Friedrich von Baudissin. In 1791 leerde zij te Karlsbad Herder kennen en verbond zich met dezen door den band der vriendschap. Het vers van dien dichter “Aan Cornelia” is aan haar gerigt. Zij heeft een leerboek voor het volk geschreven, en overleed te Knoop in Holstein op den 17den Januarij 1826.
Wolf Heinrich Friedrich Karl, graaf von Baudissin. Deze werd geboren te Rantzau den 30sten Januarij 1789. Na het eindigen zijner studiën werd hij secretaris van legatie in Deensche dienst en bezocht in die betrekking Stokholm, Weenen en Parijs. In 1813 moest hij wegens zijne Duitsch-gezinde gevoelens eenigen tijd in gevangenschap doorbrengen op de vesting Friedrichsort.
Later reisde hij naar Italië, Frankrijk en Griekenland en hield na 1827 veelal te Dresden zijn verblijf, waar hij den omgang genieten kon van zijn vriend Tieck. Met dezen heeft hij een groot aantal tooneelspelen van Shakspere vertaald. Zelf gaf hij een aantal oude Engelsche drama’s vertaald in het licht. Ook heeft hij op het gebied der middel-Hoogduitsche letterkunde zijne krachten beproefd.
Otto Friedrich Magnus graaf von Baudissin, een broeder van den voorgaande en geboren te Rantzau op den 5den Julij 1792. Deze trad in militaire dienst en klom tot den rang van overste. In 1849 werd hij in den slag van Kolding en in 1850 bij Idstedt gevaarlijk gewond.
Het aanbod, om het opperbevel over het Sleeswijk-Holsteinsche leger te aanvaarden , wees hij van de hand, en in Februarij 1851 kreeg hij tegelijk met de overige officieren zijn ontslag.