Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Weimar

betekenis & definitie

Weimar, de hoofd- en residentiestad van het groothertogdom Saksen-Weimar-Eisenach, ligt aan de Ilm en aan den Thüringer spoorweg en is een open vlek met onregelmatige straten en pleinen in het oudste gedeelte, terwijl de nieuwere wijken zich onderscheiden door een regelmatigen aanleg en een fraaijen stijl. Het groothertogelijk kasteel, tot 1651 Hornstein, daarna Wilhelmsburg en thans Karlsburg geheeten, is na den brand van 1774 onder de leiding van Göthe van 1790—1830 in een edelen stijl opgetrokken en van binnen rijk en smaakvol versierd. Het bevat een aantal bezienswaardige kunstgewrochten, de vier „Dichterzimmer” aan Göthe, Schiller, Herder en Wieland gewijd, met fresco's van Neher, Pneller en Jäger, de oorspronkelijke cartons voor het „Avondmaal” van Leonardo da Vinci, enz. Vóór het kasteel heeft men een fraai park met het Romeinsche Huis, het Tempelheerenhuis en andere merkwaardige gebouwen.

Aan de overzijde van de Ilm en in de nabijheid van het Park verheft zich het tuinhuis van Göthe. Voorts heeft men te Weimar: het Roode Slot (de zetel der regéring en in 1574 gebouwd), — het Gele Slot, door den Gleichenschen Hof met het voorgaande verbonden, — het Fransche Kasteeltje met de groothertogelijke boekerij van 150000 deelen, 8000 kaarten, 500 stamboeken, en talrijke schilderijen en borstbeelden (o. a. van Göthe en Schiller), — de Grieksche kapél, achter laatstgenoemd gebouw, — het Witthumpaleis, — het raadhuis, in spitsboogstijl opgetrokken, — de Loge, — de groote kazerne, in 1857 gebouwd, — de groothertogelijke paardenstal, — het nieuwe ziekenhuis, — de hoofdwacht, — en het in 1869 voltooide muséum met merkwaardige kunstgewrochten. De Hofschouwburg, te voren een der beste van Duitschland, is in 1868 van binnen verbouwd en vernieuwd. Wijders heeft men er de woonhuizen van Lukas Cranach, van Göthe, van Schiller, van Wieland en van Herder. Men heeft er onderscheidene ruime pleinen, alsmede verschillende standbeelden, zooals: het bronzen dubbelbeeld van Göthe en Schiller, door Metschel vervaardigd en in 1857 op het schouwburgplein onthuld, — het gedenkteeken van Wieland, ontworpen door Gasser, — het standbeeld van Herder, afkomstig van Schaller, — en het borstbeeld van groothertog Karl August. Er zijn 3 Protestantsche kerken, eene R. Katholieke en eene Grieksche kerk, alsmede eene prachtige Grieksche kapél op het kerkhof. In de Protestantsche hoofdkerk bevinden zich prachtige praalgraven van Vorsten uit het Huis Weimar en onderscheidene schilderijen van Cranach, van welke het altaarstuk, de „Kruisiging van Christus”, tot zijne meest-beroemde schilderijen behoort. Het kerkhof der Jacobikerk bevat de praalgraven van Cranach, Musäus en Bode, en het Nieuwe Kerkhof den vorstelijken grafkelder met het praalgraf van Karl Auqust en de eikenhouten sarcophagen van Göthe en Schiller, voorts het mausoléum der grootvorstin Maria Paulowna en de graven van Hummel, Falk, Röhr enz.

Weimar is de zetel van het staatsbestuur met zijne ministeriéte departementen en met verschillende regtbanken. Men vindt er een gymnasium, eene hoogere reaalschool, eene kweekschool van onderwijzers, eene schilderschool, waaraan graaf Kalckreuth en Max Schmidt als landschap- en de Nederlanders Pauwels, Heumann en Verlat als historieschilders werkzaam zijn, eene muziekschool, eene school voor architectuur, nijverheidsscholen, hoogere burgerscholen voor meisjes en eene teekenschool. Voorts heeft men er verschillende inrigtingen van weldadigheid, zooals: een werk- en armenhuis, eenige hospitalen, een weeshuis met een opvoedingsgesticht voor verwaarloosde kinderen, een blinden- en een doofstommen instituut enz. Eindelijk vindt men er een archief der Ernestijnsche landen, eene bank, een geographisch instituut, eene kunstvereeniging, een bijbelgenootschap en andere genootschappen. De nijverheid bepaalt er zich vooral tot de vervaardiging van landkaarten en globen, van gedraaide voorwerpen, sloten, laken, stroohoeden, speelkaarten, en er zijn druk bezochte markten, waar veel handel wordt gedreven in schapen, wol, runderen, oliezaad en uijen. In 1877 bedroeg er het aantal inwoners, met het garnizoen (een bataljon voetvolk), bijna 20000. De omstreken der stad zijn zeer bevallig.

Men meent, dat deze stad reeds gesticht is in de 9de eeuw. Zij behoorde sedert het midden der 10de eeuw aan eene zijlijn der graven ‘s Orlamünde. Na het uitsterven van dit geslacht (1376) viel zij ten deel aan de landgraven van Thüringen, en na het verdwijnen van deze (1440) aan Keur-Saksen. Bij de verdeeling tusschen Ernst en Albert (1485) verviel Weimar met Thüringen aan de Ernestijnsche lijn; het werd bij de deeling van Johann Wilhelm met zijne neven (1572) residentie en bleef dit ook in lateren tijd. In Augustus 1560 had er het mondgesprek plaats tusschen Flacius en Strigel. Het schitterendst tijdperk in de geschiedenis van Weimar was dat der regéring van Karl August, toen de stad door de aanwezigheid van Göthe. Schiller, Wieland, Herder enz. den naam verwierf van het „Duitsch Athene”. Den 28sten September 1862 vergaderden er 213 afgevaardigden van Duitsche Kamers, om te beraadslagen, hoe men Duitschland zou kunnen vereenigen tot een Bondstaat met een nationaal Parlement en een Centraal bestuur, doch deze zamenkomst leverde weinig vrucht.

< >