Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Ernst

betekenis & definitie

Onder dezen naam vermelden wij eenige vorstelijke personen, te weten:

Ernst, keurvorst van Saksen, den stamheer der Ernestijnsche lijn. Hij was de zoon van keurvorst Frederik de Zachtmoedige en Margaretha van Oostenrijk. Als 14-jarige knaap werd hij met zijn broeder Albert door Kunz von Kaufungen en zijne medestanders van het kasteel te Altenburg weggevoerd (1455), doch gelukkig bevrijd. In 1464 werd hij opvolger zijns vaders en regeerde gedurende 21 jaar met gemelden broeder gemeenschappelijk over de Saksische landen, waarna zij, tot eene deeling overgaande, de Ernestijnsche en Albertijnsche lijnen vormden. Ernst verkreeg het hertogdom Saksen, voorts Thüringen met de bezittingen in Franken en Voigtland enz., terwijl aan Albert het land van Meiszen enz. ten deel viel. Keizer Frederik III beleende hem den 24sten Februarij 1489 met die landen en gaf zijne goedkeuring aan de vastgestelde erfregeling. Ernst bevorderde met den meesten ijver de welvaart van zijne Staten, verzette zich met kracht tegen alle onregt en aanmatiging, en overleed te Kolditz den 26sten Augustus 1484.

Ernst, aartshertog van Oostenrijk. Hij was een zoon van keizer Maximiliaan II, werd geboren den 15den Junij 1553, ontving zijne opvoeding aan het Spaansche Hof, ging in 1571 naar Duitschland, werd er gouverneur van Opper- en Neder-Oostenrijk, en zag zich in 1592 door Philippus II benoemd tot gouverneur der Nederlanden. Den 30sten Januarij 1594 deed hij zijn intogt in Brussel. Hij bekreunde zich echter weinig om de belangen van zijn Vorst, maar bragt zijne dagen door in weelde en vadsigheid. Ook schijnt het, dat hij niet schroomde, zich van sluipmoord te bedienen, daar Michiel Renichon, omgekocht om prins Maurits te vermoorden, tot het laatst toe volhield, dat hij door den landvoogd daartoe gebragt was. Ernst overleed te Bruissel den 21sten Februarij 1595.

Ernst Casimir, graaf van Nassau, Vianden, Dietz, Catzenellenbogen, Dillenburg enz., een zoon van Joan van Nassau III, stadhouder van Gelderland, en Elizabeth van Luchtenberg, werd geboren te Dillenburg den 22sten December 1573, vertoefde in Frankrijk en Genève om zich in alle wetenschappelijke en ridderlijke oefeningen te volmaken, en spoedde zich naar Groningen, waar zijn oudste broeder Willem Lodewijk de stad van dien naam belegerde (1594). In het volgende jaar werd hij in den noodlottigen strijd aan de Lippe door de Spanjaarden gevangen genomen en naar Kijnberk gebragt, doch tegen een losgeld van 10000 gulden op vrije voeten gesteld. De Staten schonken hem toen eene compagnie soldaten, met welke hij de belegering van Hulst bijwoonde (1596). Voorts nam hij deel aan de belégering van Rijnberk en Lingen, en vergezelde in 1598 de Prinses-weduwe van Oranje naar Frankrijk. Na zijn terugkeer. maakte hij zich meester van het fort Philippine (1600) en werd door prins Maurits in den morgen van den overwinningsdag bij Nieuwpoort met 2 regimenten voetvolk en 4 kornetten ruiterij naar het dorp Leffinghen gezonden, om er den vijand op te houden. Hier waagde hij den strijd tegen de overmagt, doch redde ter naauwernood zijn leven in het fort Albertus.

Intusschen kreeg Maurits hierdoor tijd, om zijn leger in slagorde te stellen. In 1605 werd graaf Ernst aangesteld tot gouverneur van Rijnberk, waarna hij Lochem belegerde en veroverde (1606). Omstreeks dien tijd kwam hij door het overlijden zijns vaders in het bezit van het graafschap Dietz. Ook voerde hij met verlof der Staten in dat jaar de troepen aan, die aan Hendrik Julius, hertog van Brunswick, werden gezonden, om hem in het bezit te stellen van zijne landen, en trad met de dochter van gemelden hertog in het huwelijk. Intusschen was hij tot veldmaarschalk en luitenant-gouverneur van Gelderland benoemd. In 1607 werd hij te ’s Hage met zijne gemalin feestelijk ontvangen, en in 1610 zag hij zich tot luitenant-gouverneur van Utrecht en in 1620 tot stadhouder van Friesland benoemd.

Na het eindigen van het Twaalfjarig bestand trok hij weder te velde, hielp in 1622 Bergen-op-Zoom bemagtigen en ontrukte Steenwijk aan de Spanjaarden. In 1623 versterkte hij Emden tegen de aanslagen van Tilly, en Maurits benoemde hem, in geval van vroeger overlijden van zijn broeder Frederik Hendrik, tot erfgenaam van het prinsdom Oranje. Na den dood van Maurits werd hij tevens stadhouder van Groningen en Drenthe. In 1626 maakte hij zich meester van Oldenzaal en beteugelde een oproer te Leeuwarden, en hielp in 1628 Grol veroveren en ’s Hertogenbosch belegeren. Gedurende dat beleg deden graaf Hendrik van den Berg en Montecuculi een inval in Gelderland, en Ernst werd derwaarts gezonden, om den vijand te verdrijven.

Hoewel dit niet wilde gelukken, belette hij het voorwaarts dringen der vreemde legerbenden. In 1632 trok hij met Frederik Hendrik naar Venlo en werd inmiddels afgezonden, om zich meester te maken van Roermond. Hier werd hij den 2den Junij bij het bezigtigen der loopgraven, juist toen hij van zijn paard steeg, door een musketkogel in het hoofd getroffen, zoodat hij 3 uur daarna overleed. Hij onderscheidde zich door zijne dapperheid en minzaamheid, maar was veel minder verdraagzaam op godsdienstig gebied dan Frederik Hendrik. Hij is de stamvader van het thans in Nederland regérend Vorstenhuis.

Ernst I, de Vrome, hertog van Saksen-Gotha en Altenburg, den stamvader van het Huis Gotha. Hij werd geboren den 24sten December 1601 op het kasteel te Altenburg. Hij was de 9de van de 10 broeders en ontving van zijne moeder eene uitmuntende opvoeding. Bij de komst van Gustaaf Adolf in Duitschland trad hij in Zweedsche krijgsdienst, nam deel aan de belegering van Königshofen, Schweinfurt en Würzburg en streed dapper in den slag aan de Lech, alsmede in dien bij Nürnberg en bij Lützen. Toen nu na het sneuvelen van Gustaaf Adolf zijn broeder Bernhard van Saksen opperbevelhebber werd van het Zweedsche leger, belastte deze hem met het bestuur over het hertogdom Franken. Weldra echter keerde Ernst naar het leger terug en hielp Landshut stormenderhand veroveren, doch na den slag van Nördlingen (26 Augustus 1634) verliet hij het oorlogstooneel en werkte mede tot den Vrede van Praag.

In het volgende jaar trad hij in het huwelijk met de eenige dochter van den hertog van Altenburg en wijdde zich geheel aan de bevordering der welvaart van zijn land. Door erfenis viel hem de helft van het vorstendom Eisenach, alsmede het land van Altenburg en Coburg ten deel. Hij overleed op den 26sten Maart 1675. Vele weldadige instellingen, die ook thans nog bestaan, zijn door hem gesticht, en hij was tevens een groot ijveraar voor de leer van Luther en voor eene godsdienstige opvoeding in het algemeen. Daardoor verwierf hij den bijnaam van de Vrome.

Ernst II, hertog van Saksen-Gotha en Altenburg. Deze, de 2de zoon van hertog Frederik III, werd geboren den 30sten Januarij 1745 en volgde zijn vader op in 1772. Daar hij door reizen in Holland, Engeland en Frankrijk zijn geest verrijkt en ontwikkeld had, regeerde hij met wijsheid en regtvaardigheid. Hij verbeterde in zijn land het geldelijk beheer en de regtspleging, stichtte armen-, werken ziekenhuizen, alsmede een toevlugtsoord voor de weduwen en kinderen van staatambtenaren, bouwde scholen en bevorderde kunsten en wetenschappen. Op den Seeberg deed hij een observatorium verrijzen en bewees hierdoor groote diensten aan de sterrekunde. Hij was de eerste, die in Duitschland een graadmeting verordende, en hij schreef eene geestige theorie van het schaakspel. De gelden, voor zaken van algemeen belang noodig, wist hij te verkrijgen door zuinigheidsmaatregelen aan zijn Hof, terwijl hij zich met standvastigheid verzette tegen het werven van krijgsvolk in zijne Staten. Hij overleed den 20sten Augustus 1804.

Ernst III, hertog van Saksen-Coburg en Gotha, een zoon van hertog Frans. Hij werd geboren den 2den Januarij 1780 en aanvaardde de regéring den 9den December 1806. Daar hij in den slag bij Auerstadt tegen Napoleon gestreden had, werd zijn land door Frankrijk in bezit genomen, doch hij kreeg het door bemiddeling van keizer Alexander bij den Vrede van Tilsit terug, zoodat hij den 7den Julij 1807 naar zijne residentie Coburg terugkeerde. Hierna vertrok hij naar Parijs, waar hij vruchteloos de door Napoleon toegezegde schadeloosstelling zocht te verkrijgen. Vervolgens deed hij zijn best, om het welzijn van zijne landen te bevorderen en voegde zich na den volkerenslag van Leipzig bij de Verbondene Mogendheden, ontving het bevel over het 5de Duitsche arméecorps en veroverde Mainz. Op het Congrès te Weenen werd hem het vorstendom Lichtenberg toegekend, dat hij echter voor 2 millioen thaler afstond aan Pruissen, terwijl hij voorts de domeinen Wandersleben, Mühlberg en Rohrensee boven Erfurt, later Thai en eindelijk Mechtersted aankocht.

Ook verkreeg hij het hertogdom Gotha, terwijl hij het kleine vorstendom Saalfeld, benevens de heerlijkheid Kranichfeld aan Meiningen moest afstaan. Aan Coburg had hij een vertegenwoordigenden regéringsvorm gegeven, doch in Gotha handhaafde hij de standen. In 1833 stichtte hij met de beide andere hertogelijke lijnen Altenburg en Meiningen de „Emestijnsche huis-orde”. Deze is eene vernieuwing van de orde der „Deutsche Red lichkeit”, in 1690 door Frederik van Gotha-Altenburg vastgesteld. Zij wordt verleend als „Komthur” der eerste of tweede klasse, als grootkruis en als ridderorde, bestaat uit een achthoekig wit-geëmailleerd kruis met de beeldtenis van Ernst de Vrome en het door een eikenkrans omgeven opschrift „Fideliter et constanter”, en wordt gedragen aan een rood lint met groene randen.

Bovengemelde Hertog versierde zijne landen met fraaije gebouwen, ondersteunde kunst en wetenschap, was achtereenvolgens gehuwd met Louize van Saksen-Gotha en met Marie van Würtemberg, en overleed den 29sten Januarij 1844.

Ernst IV August Karl Johann Leopold Alexander Fduard, hertog van Saksen-Coburg Gotha. Hij is een zoon van laatstvermelde uit zijn eerste huwelijk en werd geboren den 21sten Junij 1817. Tegelijk met zijn broeder Albert, later de gemaal van Victoria, koningin van Engeland, ontving hij eene uitmuntende opvoeding en wijdde zich bij voorkeur aan de natuurkunde en aan de muziek. Nadat hij het jaar 1836 met zijn broeder in Engeland, Frankrijk en België, had doorgebragt, begaven zich de beide prinsen naar de universiteit te Bonn, waar Frnst zich hoofdzakelijk op staatswetenschap en wijsbegeerte toelegde. Daarna trad hij als ritmeester in Saksische dienst en vond te Dresden gelegenheid voor zijne verdere vorming. Na onderscheidene reizen in Spanje, Italië, Portugal en Afrika verliet hij de dienst met den rang van generaal-majoor en trad in 1842 in het huwelijk met eene dochter van den Groothertog van Baden. Den 29sten Januarij 1844 werd hij opvolger van zijn vader en tevens het hoofd van het Coburgsche Huis. Zijne vrijzinnige rigting kwam aan zijn volk zeer te stade, inzonderheid in de stormachtige jaren 1848 en 1849.

Doortinteld van opregte vaderlandsliefde wijdde hij zich met geestdrift aan de belangen van Duitschland. In 1849 werd onder zijne aanvoering de overwinning bij Eckernförde behaald. Nadat de plannen van het Duitsche Parlement met betrekking tot de eenheid des rijks schipbreuk hadden geleden, voegde hij zich bij het Driekoningen-verbond en woonde het Vorsten-congrès te Berlijn bij, waar hij met welsprekende woorden wees op de behoeften en wenschen des volks. Bij de reactie na 1850 bewandelde hij een wèlgekozen middenweg, en beijverde zich om bij bevriende hoven voor het constitutioneel beginsel in de bres te springen. Hij was de eerste Duitsche vorst, die met het oog op de eischen eener welbegrepen staatkunde Napoleon in zijne waardigheid als keizer te Parijs kwam begroeten en hij zocht zijne vriendschappelijke betrekking tot dezen te pas te brengen ten nutte van Duitschland; zoowel te Berlijn als te Weenen had zijne bemiddeling eene heilzame werking. Hij werd benoemd tot generaal bij de Pruissische cavalerie en was gereed om in den Italiaanschen oorlog van 1859 Oostenrijk ter hulp te snellen, toen de vrede van Villa Franca gesloten werd. Overal betoonde hij zich voorts een ijveraar voor een echt Duitschen, constitutionélen geest, zoodat hij de oprigting van velerlei vaderlandlievende vereenigingen bevorderde. Hij woonde in 1863 het Vorsten-congrès te Frankfort bij, waar hij op gematigdheid aandrong, en was wederom de eerste, die na den dood van Frederik VII den prins von Augustenburg als hertog van Sleeswijk-Holstein erkende.

In 1866 schaarde hij zich aan de zijde van Pruissen en nam deel aan den slag bij Langensalza en aan een groot deel van den Boheemschen veldtogt, waarna hem uitgestrekte wouden in de nabijheid van Schmalkalden als schadeloosstelling werden toegekend. In Jannarij 1869 vierde hij het gedachtenisfeest zijner 25-jarige regéring, en in het volgende jaar streed hij in den roemrijken oorlog tegen Frankrijk. In zijne levenswijze is de Hertog hoogst eenvoudig, en zijne vrije uren wijdt hij gaarne aan de beoefening der fraaije letteren, der natuurkunde en der muziek. Hij schreef eenige gunstig bekende opera's, namelijk: „Casilda”, — „Santa Chiara”, — en „Diana van Solanges”. Terwijl eene door hem vervaardigde „Hymne” tot het volk is doorgedrongen. Voorts hebben wij van hem het prachtwerk „Reise des Herzogs Ernst von Sachsen-Koburg-Gotha nach Aegypten und den Ländern der Habab, Mensa und Bogos (1850)”.

Ernst Friedrich Paul Georg Nicolas, hertog van Saksen-Altenburg, oudsten zoon van hertog Georg en van prinses Marie van Mecklenburg-Schwerin. Hij werd geboren den 16den December 1826, bestudeerde te Breslau de krijgswetenschap, bezocht de universiteit te Leipzig, trad in Pruissische dienst, doch nam in 1853 zijn ontslag en huwde met Agnes, prinses van Anhalt-Dessau. Weinige maanden later werd hij de opvolger zijns vaders, en het is algemeen bekend, dat onder zijn bestuur de bloei zijner Staten zich voorspoedig ontwikkeld heeft.

Ernst August, koning van Hannover. Deze, geboren den 3den Junij 1771, was de 5de zoon van koning George III van Engeland en van Sophia Gharlotta, prinses van Mecklenburg-Schwerin. Hij bezocht de universiteit te Göttingen, en nam in 1793—1795 als chef van een regiment Hannoversche cavalerie deel aan de veldtogten in de Nederlanden. Na den Vrede van Basel keerde hij naar Engeland terug, werd er lid van het Hoogerhuis, doch maakte zich als een volbloed-Tory gehaat bij het volk. In 1813 bezocht hij het hoofdkwartier der Verbondene Mogendheden, alsmede de stad Hannover, doch zijn jongere broeder, de hertog van Cambridge, werd in dat Koningrijk tot stadhouder benoemd. Nu vertoefde hij bij afwisseling te Berlijn, te Londen en op zijn landgoed Kew, en trad in 1815 in het huwelijk met eene prinses van Mecklenburg-Strélitz.

Toen in 1837, bij het overlijden van koning Willem IV, de Britsche kroon op de vrouwelijke lijn overging, viel de Hannoversche ten deel aan Ernst August. Hij hief de grondwet op, omdat zij niet strookte met zijne reactionaire beginselen, en octroijeerde in 1840 eene andere, waarmede echter de bevolking geenszins te vreden was. In 1843 deed hij eene reis naar Engeland, waar hij in handen der Koningin den huldigings-eed aflegde en als pair in het Hoogerhuis zitting nam. Intusschen zag hij zich in 1848 gedwongen, om aan de eischen des volks gehoor te geven, zoodat de grondwet van 1840 in liberalen zin gewijzigd werd. Bij de daarop volgende reactie in Duitschland, aarzelde hij, van de nieuwe rigting af te wijken, maar liet toch gaarne toe, dat de door hem begunstigde adel zich daartegen verzette. Inmiddels overleed hij op den 18den November 1851.