Baudius (Dominicus) , eigenlijk Dominique le Bauldier, was een bekwaam regtsgeleerde en staatsman, Latijnsch dichter en hoogleeraar te Leiden, werd geboren te Rijssel den 8sten April 1561.
Zijn vader nam wegens de Spaansche vervolgingen de wijk naar Aken, en hier ontving Dominique onderwijs in de Oude talen. Hij begaf zich vervolgens naar de hoogescholen te Leiden, Gent en Genève, studeerde aanvankeljjk in de theologie, maar later in de regten.
Na zijne promotie (1585) vergezelde hij de Nederlandsche gezanten naar Engeland.
In 1587 werd hij advocaat voor het Hof van Holland, maar reisde weldra naar Frankrijk, waar hij in 1592 advocaat werd te Parijs.
Hier bevond hij zich meermalen in geldelijke ongelegenheid, zoodat hij zelfs in hechtenis werd genomen. In 1602 deed hij weder eene reis naar Engeland en ontving aldaar de benoeming tot buitengewoon hoogleeraar aan de hoogeschool te Leiden. In 1608 werd hem er ook het onderwijs in de geschiedenis en in de regtsgeleerdheid opgedragen.
Zijne loszinnigheid was oorzaak, dat hij door curatoren eenigen tijd in de waarneming van zijn ambt werd geschorst. Hij overleed den 22sten Augustus 1613.
Hij was een uitstekend Latijnsch dichter, zooals blijkt uit zijne “Poëmata,” in 1607 te Leiden uitgegeven, en zijne “Brieven ,” in dezelfde taal bij honderdtallen na zijn dood in het licht verschenen, getuigen van zijne groote gaven van hart en geest.
Hij was opgeruimd en geestig, een getrouw vriend en zeer gezocht in gezelschappen.
Treurig echter is de verzekering zijner tijdgenooten, dat hij deze voortreffelijke hoedanigheden bezoedelde door zijne onmatigheid in het gebruik van wijn, door de losheid zijner zeden en door eene verregaande ijdelheid. Toch was het zijne spreuk: Aley ápiotevely (Altijd braaf wezen).”