Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wolf

betekenis & definitie

Wolf (Lupus aut.) is de naam eener afdeeling van het roofdierengeslacht Hond (Canis L.). Hij onderscheidt zich door een vrij grooten, breeden, nog al korten, spitsneuzigen kop, breede, spitse, opstaande ooren, eenigzins schuins geplaatste oogen met eene ronde pupil, vrij lange, schrale beenen, van voren 5- en van achter vier-teenige pooten, een langen, neêrhangenden, langharigen staart en eene staartklier.

De gewone wolf (C. lupus L., zie bijgaande afbeelding) is 1,6 Ned. el lang, heeft een staart ter lengte van 45 Ned. duim, is 85 Ned. duim hoog, vaal grijsachtig geel en zwartachtig, onder den buik en voor het voorhoofd lichter van kleur, vaak lichtgrijs, aan den snuit geelachtig grijs, met zwart vermengd, en verschilt veel van voorkomen naar gelang van klimaat en verblijfplaats, zoodat men een groot aantal verscheidenheden kent. Hij is uit een groot gedeelte van zijn voormalig gebied verdrongen, en schoon hij nog in bijna geheel Europa hier en daar te vinden is, werd hij in noord- en midden-Duitschland, Engeland en in ons Vaderland nagenoeg geheel uitgeroeid. Men vindt hem daarentegen nog in aanzienlijken getale in Hongarije, Galicië, Croatië, Kraïn, Serbië, Bosnië, Roemenië, Polen, Rusland en Skandinavië. Voorts bewoont de wolf de landen van den Atlas, Noordoost- en Midden-Azië en Noord-Amerika. In het koningrijk Pruissen werden in 1819 nog 1080 wolven geschoten. De wolf bewoont bij voorkeur digte wouden, in Midden-Europa enkel in de hooge bergstreek, in het zuiden de steppe, in Spanje ook de graanlanden, zwerft gestadig rond, leeft in het voorjaar en den zomer alleen of ten getale van twee of drie bij elkander, in het najaar met wijfje en jongen en in den winter in troepen.

Hij is zeer bloeddorstig, maakt jagt op zoogdieren, vogels en allerlei kleine dieren en nuttigt ook plantaardige zelfstandigheden. Hij is zeer gevaarlijk voor het wild. In den herfst en in den winter nadert hij tot de dorpen, overrompelt het grazend vee, valt inzonderheid op honden aan en belaagt in troepen wel eens runderen en paarden. Hij doodt veel meer dan hij verslinden kan en is dientengevolge de schrik der herders en jagers. Hij vermijdt zooveel mogelijk den mensch.

Schoon hij het wel eens waagt eene vrouw of een kind aan te vallen, koestert hij vrees voor den man en gaat enkel door honger gedreven, en dan nog in troepen, op hem af. Hij legt evenveel overleg en sluwheid aan den dag als de vos, en een wolventroep gaat volgens een bepaald plan op de jagt, daar sommigen hunne prooi achtervolgen, terwijl anderen haar den weg zoeken af te snijden. Zoolang de wolf geen honger heeft, is hij lafhartig en vreesachtig, maar honger maakt hem stout en vermetel, zoodat hij zich door niets laat afschrikken. Vooral in Rusland veroorzaakt hij groote schade.

De wolvin werpt na eene dragt van ruim twee maanden op eene veilige plek 3 tot 9, gewoonlijk 4 tot 6 jongen, die 21 dagen blind blijven, zich geheel en al gedragen als jonge honden, in tijden van gevaar door hunne moeder naar elders worden gesleept en in het derde jaar volwassen zijn. De wolf wordt 12 tot 15 jaar oud. Hij teelt met den hond vruchtbare bastaarden. Jonge wolven kunnen zeer tam worden en hebben daarna eene ongemeene gehechtheid jegens hunne meesters. Men maakt jagt op den wolf om hem te verdelgen, maar ook om zijne pels. De fraaiste wolfsvellen komen uit Zweden, Rusland, Polen en Frankrijk en zijn te duurder, naar mate zij lichter van kleur zijn. De huid wordt ook wel gelooid en tot handschoenen, trom- en paukenvellen enz. gebruikt. Het grove vleesch van den wolf wordt zelfs door den hond versmaad, maar gegeten door de Kalmukken en Toengoezen.