Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 06-08-2018

Dienst

betekenis & definitie

Dienst. Productieve dienst, in den zin der staathuishoudkunde, is elke verrigting, elke werkzaamheid, die, ’t zij direct of indirect, der voortbrenging behulpzaam is. Zij bestaat niet alleen in de inspanning van ligchaam en geest van den mensch tot dat einde, maar men spreekt ook van de voortbrengende diensten van het kapitaal en van den grond.

Ook de natuur doet diensten aan de voortbrenging. Zij levert de stof en de krachten. De krachten der natuur zijn deels gratis te verkrijgen, deels hebben de diensten, die ze bewijzen, ruilwaarde. Tot de eerste klasse behooren degene, welke, in onbeperkte mate voorhanden, door een ieder gebruikt kunnen worden, en dus niet het bijzonder eigendom van iemand zijn geworden, zooals de lucht, de warmte, de elektriciteit enz.; tot de tweede klasse degene, welke, in omvang en mate beperkt, niet in zoodanige ruimte aanwezig zijn, dat een ieder naar welgevallen zich hare diensten ten nutte kan maken, en die daarom het bijzonder eigendom van enkelen zijn geworden: dat is de grond, met 't geen daar in- en op is (zie Grondrente).

De dienst van een mensch, zijn arbeid van elken aard en omvang, mits die slechts medewerke, op welke wijze ook, aan de voortbrenging, heeft ruilwaarde: evenzoo die van het kapitaal, en die van den grond met wat daartoe behoort. De hoegrootheid en de afwisseling in de waarde dier diensten is onderworpen aan regels, die elders, onder verschillende artikelen, worden uiteengezet. (Vergelijk: Huur, Loon, Interest, Grondrente, Waarde en Voortbrenging.)

Het totaal bedrag van al de krachten, die in staat zijn om diensten aan de voortbrenging te bewijzen, noemen de Fransche schrijvers les fonds productifs. welke zij verdeelen in deze twee afdelingen: fonds de facultés industrielles, en fonds d'Instruments de l’industrie. Onder de eerste benaming verstaat men de som der krachten, de vereeniging van al de vermogens, die de gezamenlijke arbeiders, die aan de voortbrenging meedoen, bezitten. Het fonds d'instruments de l’industrie bestaat in het voortbrengingsvermogen, dat als ’t ware in het kapitaal en de natuurkrachten, voor zoover zij in beperkte mate voorhanden zijn, is opgehoopt.

De dienst van den arbeider, van het kapitaal, of van de natuur (van deze altijd wel te verstaan voor zoover zij bijzonder eigendom is geworden) heeft waarde: zij wordt niet om niet aan de voortbrenging afgestaan, maar moet vergoed worden. Bij elke werkzaamheid tot voortbrenging doet de ondernemer een voorschot van zulke voortbrengende diensten, die waarde hebben: zij vormen te zamen de zoogenaamde productie — of voortbrengingskosten, die in haar geheel teruggevonden moeten worden in de waarde van het geproduceerde (zie Voortbrenging).

Niet de kracht zelve, die de dienst doet, wordt daarbij steeds verbruikt, vernietigd, b. v., het stuk grond, het werktuig of de arbeider, maar wel de dienst, die door haar bewezen is: een dag arbeids van een mensch kan slechts éénmaal van nut zijn: de arbeider kan wel op nieuw dienst bewijzen, maar dat is eene dergelijke, niet dezelfde dienst. Bij elke voortbrenging worden dus diensten verbruikt, 't zij productief of improductief: productief, zoo het voortgebragte in waarde ruimschoots die verbruikte diensten vergoedt; improductief, zoo dit niet het geval mogt zijn.

De voortbrenging bestaat aldus in eene aaneenschakeling van ruilingen. Zij werkt te voordeeliger, wanneer men met hetzelfde voorschot van waarde hebbende diensten grooter product verkrijgt, of met geringer voorschot hetzelfde, als te voren: en elke vooruitgang op het gebied van ’s menschen werkzaamheid in elken tak van bedrijf bestaat dus daarin, dat men beter partij leert trekken van de diensten; vooral door in de plaats van de waarde hebbende diensten, diegene te gebruiken, welke de natuur in onbeperkte mate ter beschikking van een ieder heeft gesteld.

Daartoe leidt elke uitvinding op elk gebied van ’s menschen werkzaamheid, in nijverheid, landbouw, handel of scheepvaart, elke opheffing van belemmeringen voor de vrije, snelle plaatsing en omloop der kapitalen, elke vooruitgang in kennis en bekwaamheid van den arbeider (zie Arbeid en Ruil).