De monniken en nonnen van dezen naam houden zich aan den regel van Basilius de Groote (zie onder dezen naam).
Die regel, omstreeks 362 na Chr. opgesteld, was eene eerste poging, om aan het monniken- leven orde en regelmaat te schenken. Diensvolgens moest ieder klooster althans 10 bewoners hebben en deze kring zich onderscheiden door gemeenschap van goederen, onvoorwaardelijke gehoorzaamheid aan het opperhoofd en onthouding (vasten, kuischheid, armoede), terwijl van kastijding des ligchaams nog geene sprake was. Hunne kleeding moest eenvormig wezen en tot bedekking, niet tot sieraad dienen, en het dragen van een gordel was bepaald voorgeschreven. Tot de verpligte werkzaamheden behoorden handwerksbedrijven (landbouw, weverij, timmeren, smeden, schoenmaken enz.), waarmede elk, naar het voorschrift van zijn opperhoofd, in zijne behoeften moest voorzien.
Daarenboven moesten zij zich wijden aan het onderwijs der jeugd, ijverig bidden en bij dag en bij nacht op vastgestelde tijden psalmen zingen. Zij waren gehouden om elkander te vermanen en hunne overtredingen met opregtheid te biechten bij het opperhoofd. De zondaar werd dan eerst over zijne verkeerdheid onderhouden onder vier oogen, daarna in tegenwoordigheid van alle broeders, vervolgens aangespoord, om de deugden te betrachten, die tegen zijne gebreken overstonden, en eindelijk, zoo hij zich onverbeterlijk betoonde, uit de gemeenschap verwijderd. De opneming in de vereeniging geschiedde onder de belofte eener volkomene volgzaamheid en ten overstaan van getuigen, na ernstige beproeving en na oefening in onthouding, daar de nieuwe broeder of zuster zich voor levenslang verbond.
Naar den oorspronkelijken regel ontstonden nog vóór den dood van Basilius (379) kloosters in Pontus en vervolgens in geheel het Oosten, en in de 5de eeuw ook in het Westen, vooral in Italië, Sicilië en Spanje, waar zij een weldadigen invloed oefenden op den landbouw en de wetenschap. De meeste echter hebben vervolgens plaats gemaakt voor kloosters van de Benedictijner orde. Zij behoorden, onder het bestuur van een abt-generaal, tot de provinciën Rome, Calabrië, Sicilië, Spanje, Duitschland en Polen. In een gedeelte der Spaansche provincie werden onder Matteo de la Fuënte (1657) gestrenger regels aangenomen, en de geheele orde heeft onder Gregorius XIII (1579) eene verandering ondergaan. Basiliaansche kloosters vindt men thans in het Westen alleen in Polen, Beneden-Italië en Sicilië. Daarentegen heerscht de regel van Basilius in de geheele Grieksche Kerk, zelfs daar, waar men dien naar den Heiligen Antonius noemt. De kleeding der orde is zwart en gelijkt op die der Benedictijnen.