Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 07-08-2018

Gehoorzaamheid

betekenis & definitie

Gehoorzaamheid noemt men de onderwerping van onzen wil aan dien van iemand of iets anders. De gehoorzaamheid kan vrij willig of gedwongen wezen, — voorts in overeenstemming met onze overtuiging of onvoorwaardelijk. In dit laatste geval spreekt men ook van blinde gehoorzaamheid, en deze is den met rede begaafden mensch onwaardig. Zelfs de zedewet, welke voor ieder mensch de hoogste moet zijn, kan geene onvoorwaardelijke gehoorzaamheid eischen, tenzij wij na rijp beraad hare waarheid en alzoo haar gezag hebben erkend.

Gehoorzaamheid is zoowel de gelofte van vele geestelijke orden als het eerste artikel der krijgswet. Die gelofte eischt, dat de mensch ook tegen zijne overtuiging handelen zal naar den wil van een anderen mensch, zelfs zonder dat deze daarvoor zijne gronden behoeft op te geven, — dat artikel eischt, dat de vreedzame burger op bevel van een anderen burger zijn naaste zal verminken of dooden, al wenscht hij ook niets liever dan met dien naaste vriendschappelijk om te gaan. In hoe ver een en ander strookt met de waardigheid van den mensch, behoeven wij niet verder uit een te zetten.

Gehoorzaamheid is noodig voor eiken burger met betrekking tot de wetten van den Staat, — vooral wanneer hij zelf tot het zamenstellen en uitvaardigen dier wetten heeft medegewerkt, — voor den werkman met betrekking tot den werkgever, omdat deze tegen het vastgestelde loon binnen zekere grenzen over den tijd en de kracht van den werkman heeft te beschikken, — en van de kinderen met betrekking tot hunne ouders en leermeesters. Intusschen moet zelfs deze laatste gehoorzaamheid geene blinde gehoorzaamheid wezen, die haren grond heeft in vrees ;— waar een deugdelijk stelsel van opvoeding wordt toegepast, zal zij uit liefde voortvloeijen, terwijl regtschapen ouders en onderwijzers liever gehoorzaamheid zullen vergen van overtuiging dan van dwang.