Door de Grieken Dionysos en in de mysteriën Jakchos genaamd, de god van den wijn en van den rijkdom der natuur in het algemeen, is een eigenaardig wezen, en zijne dienst, die eene mengeling was van blijde en smartelijke voorstellingen, heeft een belangrijken invloed gehad op de ontwikkeling der Grieksche stammen.
Als eerste kweeker van den wijnstok (Ampelophytor) en als leermeester in het bereiden van den wijn (Lenaeos) is hij eene welwillende godheid, die den mensch een overvloed van vreugde en levensgenot bereidt, weshalve hij den naam draagt van zorgverdrijver, terwijl hij tevens liefde, luchtige scherts, muziek en zang, en in het algemeen gezellige vreugde bevordert, zoodat hij Eros, de Gratiën en de Muzen met Apollo ter zijde staat. Daar de wijn voorts een opwindend en bedwelmend vermogen bezit, is Bacchus de god der orakelspreuken die aan zieken in den droom geneesmiddelen voorschrijft (Iatromantis). Daarenboven is hij de vertegenwoordiger van den bandeloozen lust en van den geweldigen hartstogt. In deze hoedanigheid vertoont hij zich als een magtig en vreeselijk wezen, dat hulde verlangt door geraas en geschreeuw en dat er een welbehagen in schept, zoo zijne vereerders zich onder het geroep “Evoë Bacche!” aan de grootste uitspattingen overgeven. Als beschermer der wijngaarden heeft Bacchus tevens het toezigt op de boomen in het algemeen, bepaaldelijk op de veredelde vruchtboomen. Hij maakt den bodem vruchtbaar door vochtigheid, vooral door regen, bevordert een weelderigen bloei, schenkt rijpheid aan de gewassen, doet de bereiding kennen van honig en geeft melk, olie en graan, zoodat hij het zinnebeeld is van den rijkdom der voortbrengende natuur en in het naauwste verband staat met Demeter (Ceres). Gelijk Pan houdt hij het opzigt over de kudden, en gelijk Ceres bemint hij den vrede, geeft hij wetten, verzacht hij de zeden der menschen en bevordert hij het ontstaan der staten.
Volgens latere voorstellingen begeeft Bacchus zich des winters naar de onderwereld, waar hij sterft, om met de ontluikende lente in het leven terug te keeren. Zoo vertoont hij zich in de Eleusinische mysteriën, draagt er den naam van Dionysos-Zagreos en is er het zinnebeeld van de hoop op loutering der zielen. Zijn vader is Zeus in de gedaante van een draak, het zinnebeeld der onderwereld, en zijne moeder Kora-Persephone. Zeus had hem tot koning bestemd en plaatste hem op den troon des hemels, maar de Titans, door de ijverzuchtige Here opgestookt, overvallen hem, waarna Bacchus overweldigd en door 7 Titans verslonden wordt. Toch redde Pallas het stuiptrekkend hart, den zetel van het leven en van den geest.
Dit wordt door Zeus ingezwolgen, die op deze wijze zijn zoon ten tweede male het levenslicht doet aanschouwen. Ook wreekt hij den moord door de Titans met zijn bliksem te vernietigen. Daar uit hunne asch de menschen voortkomen, bevindt zich onder deze ook Bacchus, maar als eene verminkte godheid. De herboren Bacchus is bestemd, om Zeus in zijne heerschappij te vervangen, de zielen der menschen uit den kerker des ligchaams te bevrijden, haar allengs te reinigen en de gouden eeuw terug te roepen.
Volgens het oudere volksverhaal is Bacchus een zoon van Semele, de dochter van Cadmus en ook Thyone (de razende) genoemd. Toen zij door den bliksem getroffen werd, plaatste Zeus de vrucht van 6 maanden in zijne heup. Hieruit kwam Bacchus als eene onsterfelijke godheid te voorschijn en werd door Hermes (Mercurius) aan de nymfen van het Nyse-gebergte toevertrouwd. Hij en zijne voedsters werden hier vervolgd door Lycurgus, koning der Edoners en Thraciërs. De knaap, onbekend met zijne waardigheid, stortte zich in zee, waar Thethys hem met welwillendheid opnam, waarna de vervolger door de goden met blindheid werd gestraft.
Ook maakten de zeeroovers zich eens meester van den jeugdigen Bacchus; zij hielden hem voor een koningszoon en hoopten voor hem een aanzienlijk losgeld te bekomen. Maar tot hunne verbazing zagen zij, hoe den lagchenden jongeling alle banden afvielen, terwijl een geurige wijnstroom door het vaartuig vloeide, een wijnstok opwies tot aan den masttop, wijngaardranken zich om het roer en de boorden slingerden en plotselijk een leeuw op het dek verscheen. De booswichten sidderden van angst en wierpen zich in zee, waar zij in dolfijnen werden herschapen. Verschrikkelijker nog openbaarde Bacchus zijne magt aan Pentheus, koning van Thebe, welke zich verzette tegen het vereeren van den god en hemzelven in den kerker wierp. De misdadige vorst werd op den Cithaeron vanééngereten door zijne moeder en hare zusters, die hem voor een leeuw of een wild zwijn aanzagen.
Eene fraaije sage van lateren tijd is die van den driejarigen togt van Bacchus door Syrië, Egypte en Indië tot aan de Ganges, gezeten op een wagen, door leeuwen en tijgers getrokken, en gevolgd door een aantal joelende mannen en vrouwen; overal beteugelt hij de woeste krachten der natuur, overal maakt hij de volkeren bekend met den wijnbouw en met de genietingen der Grieksche beschaving. Gedurende dien togt ontmoette hij op het eiland Naxos Ariadne, die er door Theseus was achtergelaten, en hij nam haar ten huwelijk, waarna zij hem 3 zonen schonk.
De oorsprong van de dienst van Dionysos moet men ongetwijfeld zoeken in het noorden van Griekenland, in Macedonië en Thracië. Door Thraciërs bereikte zij Klein-Azië, waar zij zamensmolt met de dienst van Cybele, alsmede Phocis en Boeötië, van waar zij zich over Attica, Sicyon, Corinthe, Argos en het overig gedeelte van den Peloponnesus, alsmede over de eilanden verspreidde.
Wij zullen bij de verschillende benamingen, waarmee de Bacchusfeesten werden bestempeld, bij hunne viering en bij de zoogenaamde godsdienstige vereenigingen, daarmede verbonden, niet stilstaan. Met een enkel woord vermelden wij nog, dat de Bacchusdienst ook tot Rome doordrong, en zich aldaar zoozeer hulde in het gewaad der onzedelijkste uitspattingen, dat de Bacchusfeesten in het jaar 186 vóór Chr. bij een senaatsbesluit werden verboden. Toch is het boven allen twijfel verheven, dat zij na dien tijd in onderscheidene steden van Italië werden gevierd en dat zij in de dagen der Keizers zelfs te Rome terugkeerden.
De oudste beeldtenissen van Bacchus stellen een Hermes (Mercurius) voor met het zinnebeeld der voortbrengende kracht. Later vertoonde hij zich in de gedaante van een rijzigen jongeling met een overvloed van weelderige lokken, met den drinkhoorn in de ééne en de wijnrank in de andere hand. In de dagen van Praxíteles aanschouwt men hem met zachte, jeugdige gelaatstrekken en met een ree-vel over den schouder, terwijl hij den thyrsus als een schepter in de hand houdt. Ook zien wij hem op gemmen afgebeeld, rijdend op een panther of op een leeuw.
Dikwijls wordt een satyr of ook wel de godin der dronkenschap (Methe) naast hem geplaatst. Tot de planten, aan hem gewijd, behooren de klimop, de wijnrank, de laurier, de den, en de affodille, - tot de dieren, de leeuw, de tijger, de panther, de ezel, de dolfijnen de slang. Kunstgewrochten uit den ouden en nieuwen tijd stellen zijn persoon en zijne lotgevallen voor. Hiertoe beijverden zich de beroemde beeldhouwers Thornwaldsen en Schwanthaler, terwijl schilders als Annibal Caracci, Luca Giordano, Rubens, van Dijk, Jordaens en anderen tafereelen uit zijne levensgeschiedenis op het doek bragten.