Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 12-01-2018

Averij

betekenis & definitie

In ’t Fransch avarie, in ’t Duitsch Havarei of Havarie, in ’t Engelsch average. Hoewel de naam ook in alle andere talen ongeveer gelijkluidend is met den opgegevene, is het toch, niettegenstaande de herhaalde pogingen van onderscheiden geleerde schrijvers om den oorsprong en de afleiding van het woord te vinden, gebleken, dat het ondoenlijk is, dien oorsprong met juistheid op te geven.

De beteekenis van ’t woord heeft in den loop der eeuwen ook nog al eenige wijziging ondergaan. Terwijl het eerst gebruikt werd ter aanduiding van de lading, verstond men er later de kleine onkosten onder, die gewoonlijk ter zake van schip en lading moeten betaald worden (thans begrepen onder de zoogenaamde “ordinaire averij''). Nog later heet het opmaken en de omslag der schade averij; thans wordt het woord weer gebruikt voor die schade zelve.

De leer der averij, vooral die der averijgrosse, was al vroegtijdig bekend. Uit den ouden tijd hebben we de wet omtrent den zeeworp van de Rhodiërs, de lex Rhodia de iactu, in het Romeinsche regt later opgenomen. In de middeleeuwen, bij het opkomen van handel en scheepvaart in de vrije steden, vooral in Italië, ontwikkelde zich vrij snel een uitvoerig zeeregt. In den beginne ging de koopman, of iemand van zijnentwege (de supercarga, zie aldaar) mede aan boord van ’t schip, om zijne goederen te vergezellen. Werd het nu noodzakelijk, dat er in ’t gemeenschappelijk belang van schip en lading willige schade of buitengewone onkosten gemaakt werden, dan sloten beide belanghebbenden omtrent het dragen daarvan eene overeenkomst: uit die contracten ontstond een gewoonteregt, dat, uitgebreid, aangevuld en verbeterd, in hoofdzaak althans, werd opgenomen in de wetboeken van alle beschaafde zeevarende volkeren. De hoofdgedachte omtrent averij en de indeeling er van, de verdeeling en het dragen, is bij alle natiën dezelfde: verschil bestaat er alleen in de meer of minder juiste toepassing van dat hoofdbegrip in de bepalingen, die onderscheidene specifieke gevallen regelen. We kunnen dus volstaan met de behandeling van het onderwerp, zooals het in de Nederlandsche wet wordt omschreven.

Averij in ’t algemeen is alle schade aan schip of lading geleden, en alle bijzondere onkosten ter zake van schip of lading gemaakt, om het even wanneer en waardoor die schade is veroorzaakt, en die kosten noodzakelijk zijn geworden. De verzekering, en in ’t bijzonder de regten en verpligtingen van den verzekeraar en den verzekerde staan met dit onderwerp in zeer naauw verband. Daarom laat de wet toe, dat dit begrip van averij door alle belanghebbenden bij schip en lading kan gewijzigd, uitgebreid of beperkt worden. Dit geschiedt dan bij de polissen, chartepartijen of cognossementen (zie aldaar). Die wijziging geldt natuurlijk alleen voor hen, die haar gemaakt hebben; voor de overige belanghebbenden blijft de door de wet gegeven omschrijving van kracht. Deze bepaling der wet is niet zoo ruim als die, welke hierboven gegeven is. Volgens haar is averij: 1° alle schade door uitwendige oorzaken, door toeval of overmagt, of opzettelijk door ’s menschen toedoen veroorzaakt aan het schip of de goederen, gedurende den tijd , waarin, ingeval van verzekering, het gevaar voor rekening van den verzekeraar loopt; 2° alle buitengewone onkosten ter zake van het schip of van de lading, of van beide te zamen gemaakt. Ook als er niet verzekerd is, kan er dus wel sprake zijn van averij; maar deze omvat alleen die schaden en kosten, welke voorvallen in den tijd, gedurende welken de verzekeraar daarvoor aansprakelijk zou zijn.

Er zijn twee soorten van averij: 1° averijgrosse, gemeene averij, die over het schip met de vracht en over de lading wordt omgeslagen en alzoo gemeenschappelijk gedragen; 2° averijparticulier, bijzondere averij, die uitsluitend ten laste komt van het schip of van het goed, waardoor of ter zake waarvan zij is geleden. In den wandel spreekt men nog van commune, ordinaire, kleine of gewone averij, en begrijpt daaronder de gewone onkosten, die in het algemeen aan de reis van zelf verbonden zijn, als loods-, sleep- en andere gelden om de havens en rivieren in en uit te loopen, tollen, tonnen-, vuur-, anker- en bakengelden, en andere verschuldigde regten en noodzakelijke uitgaven. Door de wet worden deze verklaard geene averij te zijn, omdat zij gewoon zijn, door den vervrachter moeten en kunnen voorzien worden, omdat zij uitsluitend ten laste van het schip komen, en niet door den verzekeraar behoeven vergoed te worden. Zijn zij ’t gevolg van eene onvoorziene of buitengewone omstandigheid, gedurende de reis opgekomen, dan krijgen ook zij het karakter van averij, en is de verzekeraar tot terugbetaling er van gehouden. Voor de bestrijding van die gewone onkosten wordt dikwijls eene procentsgewijze verhooging, bijvoorbeeld 1% à 2% van de vracht bedongen, en in de chartepartij toegestaan, bekend onder den naam van premie of kaplaken (zie aldaar).

Het is van gewigt, om juist te omschrijven wat tot averijgrosse of averijparticulier behoort, omdat het groote verschil er in bestaat, wie gehouden is, de schade en kosten te dragen. Tot de eerste soort behooren die schaden en onkosten, welke in het gemeenschappelijk belang van schip en lading, of ter zake van het een zoowel als van de andere, aan of wegens beide of een van beide zijn geleden of opzettelijk gemaakt.

De wet geeft ruim een twintigtal voorbeelden van gemeene averijen, waardoor meerdere gevallen natuurlijk volstrekt niet worden uitgesloten. Zoo zijn gemeene averijen: 1° hetgeen aan den vijand of aan zeeroovers voor bevrijding of afkoop van schip en lading gegeven is; 2° hetgeen tot gemeen behoud, of ten gemeenen nutte geworpen, gekapt, gebroken of achtergelaten is; 3° de schade, veroorzaakt door het opzettelijk op strand zetten van het schip, ten einde neming, schipbreuk, of eenig ander dreigend gevaar te ontkomen, enz. Het karakteristieke in al deze gevallen ligt daarin, dat de schade is toegebragt, of de kosten besteed in het gemeenschappelijk belang van schip en lading beide; ontbreekt dit kenmerk, dan is de averij geen gemeene averij.

Een afkoop, die het schip alleen geldt, - een over boord werpen van een deel der lading, dat bedorven is, zonder dat uit dit bederf nadeel ook voor het schip kon ontstaan, - eene op strandzetting van het schip alleen tot lijfsberging van de bemanning zal wel averij zijn, maar geen averijgrosse, omdat het opgegeven kenmerk daarvan ontbreekt. Het binnenloopen in eene noodhaven, om te vertimmeren of om welke andere reden ook, met al de daaraan verbonden of de daaruit voortspruitende onkosten, juist omdat deze nu buitengewoon zijn, wordt averijgrosse, wanneer het behoud van schip en lading beide dien maatregel noodzakelijk maakt. De kosten en schaden moeten zijn gemaakt en toegebragt uit nood, opzettelijk in dringend gevaar, om grooter onheil te voorkomen; de kosten hebben moeten dienen om de voortzetting der reis mogelijk te maken. De schade moet opzettelijk zijn toegebragt, of een onmiddellijk gevolg wezen eener opzettelijk verrigte daad, b.v. het verlies van zeilen tengevolge van het zoogenaamde prangen, dat is zwaar zeilen, om het schip van lager wal te houden; en ten slotte moet alles natuurlijk geschieden in ’t belang van schip en lading. Het is over ’t geheel niet noodig, dat men werkelijk ontkomen is aan het gevaar, dat men wilde ontwijken; ook niet dat, zooals later welligt is gebleken, de maatregel te onpas genomen is, of dat er nog een andere uitweg mogelijk is geweest; evenmin, althans voor het toebrengen der schade, dat de schipper vooraf de voornaamsten van het scheepsvolk over den maatregel heeft gehoord, omdat zulk een verhoor niet altijd kan gehouden worden. Dat verhoor zal echter in den regel aan het maken der kosten altijd dienen vooraf te gaan.

Voor zoover de schaden en kosten veroorzaakt zijn door een eigen gebrek, den slechten toestand van het schip, door schuld of nalatigheid van den schipper of het scheepsvolk, kunnen zij niet gebragt worden tot gemeene averij, maar blijven zij ten laste van den eigenaar of de reeders, behoudens het verhaal van deze op hem, die door zijne schuld of nalatigheid tot de uitgaven aanleiding heeft gegeven. Wat gezegd is van het bevrachte schip en de lading geldt ook van de ligterschepen en de daarin overgebragte goederen. Tusschen deze en het hoofdschip blijft evenwel ook betrekking bestaan, zoodat het deel der averijgrosse, dat ten laste van de lading in de ligters komt, wederom als gemeene averij wordt omgeslagen over het hoofdschip, de vracht en de geheele lading. De gemeene averij wordt gedragen door al de belanghebbenden bij schip en lading. In ’t gemeen belang gemaakt, moeten zij door schip, vracht en lading gedragen worden. Deze regeling spoort aan tot voorzigtigheid en naauwgezetheid in de behartiging van die gemeenschappelijke belangen. De wetgevingen werken deze beginselen in onderscheidene bepalingen verder uit; de volledige behandeling van al de bijzondere gevallen ligt buiten ons bestek. Het komt er nu op aan, om te weten, welke waarde bij het berekenen van ieders aandeel in de gemeene averij in aanmerking moet komen.

Volgens onze wet draagt het schip naar de waarde, die het heeft, in den staat, waarin het is aangekomen, onder bijvoeging van het deel in de gemeene averij, dat het zelf vergoed krijgt. De vracht draagt mee voor het bedrag, dat verdiend is, onder aftrek van de gagiën en het onderhoud van het scheepsvolk. De eigenaars der ingeladen goederen betalen in de gemeene averij naar de waarde, die ieder van hen op het oogenblik van het voorvallen der schade aan boord had, waarbij wordt opgeteld datgene, wat de wet rekent, dat nog aan boord is, b.v. het geladene in ligters enz. Enkele goederen dragen wel mede in de schade, aan anderen overkomen, zonder zelve aanspraak te hebben op vergoeding voor eigen geleden schade; bij andere we derom heeft juist het omgekeerde plaats.

De berekening en de verdeeling der gemeene averij geschiedt meestal ter plaatse waar de reis eindigt, ten verzoeke van den schipper of van andere belanghebbenden, in den regel binnen den tijd van twee jaren na het ongeval, door deskundigen, die door partijen of den regter benoemd, en altijd beëedigd worden.

Het stuk, dat daarvan wordt opgemaakt, heet dispache, dispact; de deskundigen, daarmeê belast, noemt men dispacheurs. Omdat het altijd eene zeer moeijelijke zaak blijft, om te beslissen, wat al dan niet averijgrosse is, en welke schade vergoed, welke goederen en welke waarde daarvan tot die vergoeding moet bijdragen, worden de dispacheurs óf door de regering aangesteld óf door partijen gekozen, altijd genomen uit de meest ervaren makelaars in zeezaken en regtsgeleerden, wier eenige werkzaamheid gewoonlijk in het dispachéren bestaat.

De bewijsstukken voor het bestaan van het ongeval, dat is het zeeëvenement, het journaal en de scheepsverklaringen of zeeprotesten, door den schipper en het volk gedaan, de taxatie van de waarde van het schip door de experts, beëedigde deskundigen, de chartepartijen, manifesten en cognossementen, al die stukken moeten tijdig door de partijen ingediend worden, ten einde de dispacheurs in staat te stellen, om de dispache behoorlijk op te maken. Wordt de opgemaakte berekening en verdeeling door de partijen niet goedgekeurd, dan kan ieder van haar de zaak voor den regter brengen, ten einde door een vonnis de onwilligen tot betaling te dwingen.

Het aandeel in de schade, dat ieder ten slotte moet dragen, wordt, indien en voorzooverre het verzekerd is, door den verzekeraar vergoed. Bijzondere of particuliere averij zijn alle schaden en kosten, die, onder het algemeen begrip vallende, zooals de wet dat heeft bepaald, niet tot de averijgrosse behooren; dus de schaden en buitengewone onkosten, die door schip of lading of ook door beide, maar niet ten behoeve of ter zake van beide te zamen zijn geleden, en daarom ook niet gemeenschappelijk gedragen worden.

De wet noemt ook hiervan eenige bijzondere gevallen op, vooreerst om daaromtrent allen twijfel met opzigt van den aard der averij weg te nemen, alsmede om vooral te wijzen op de aansprakelijkheid van den verzekeraar, ingeval van verzekering. Zoo noemt zij: 1° alle schaden en verliezen aan het schip of aan de lading overkomen door storm, neming, schipbreuk of toevallige stranding; 2° het verlies van of de schade geleden aan kabels, masten, touwen, ankers, zeilen, boegspriet, stengen, ra’s, booten en andere scheepsgereedschappen, veroorzaakt door storm of ander onheil op zee; 3° bergloonen en de andere onkosten bij berging.

Hulploonen zijn averijgrosse, omdat deze voor het onheil worden uitgegeven in ’t gemeenschappelijk belang van schip en lading, ten einde het ongeluk te vermijden. Zoo zijn particuliere averij, althans in den regel, de schaden, voortgekomen uit de aanzeiling enz. met andere schepen, en de schade aan schip en lading of aan één van beide toe- gebragt door brand, al ontstond die ook door ontbranding van ingeladen goederen.

De bijzondere averij wordt gedragen door hem, aan wien het goed, dat de schade leed of ter zake waarvan de kosten gemaakt zijn, toebehoort. Dispachéren komt nu niet te pas. Heeft hij zijn belang verzekerd, dan lijdt de verzekeraar in zijne plaats de schade. De eigenaar of belanghebbende, of in zijn naam de verzekeraar kan somtijds geregtigd zijn, het betaalde wederom te verhalen op een derde, door wiens schuld of toedoen de schaden geleden of de kosten gemaakt zijn; bijvoorbeeld, ingeval van aanzeiling door het niet in acht nemen van de bepalingen omtrent het uitwijken van schepen, of bij schade, aan de lading overkomen door achteloosheid van schipper of scheepsvolk.

Het bestaan van dat verhaal op een ander en de mogelijkheid van de uitoefening hiervan zijn op het karakter van het ongeval, en op de soort der averij niet van invloed. Bijzondere averij kan soms wel algemeene ten gevolge hebben. Bijvoorbeeld, als men eene noodhaven moet aandoen, of het schip op strand moet zetten, nadat men en tengevolge daarvan, dat men schade door eenig zeetoeval heeft geleden. Beide averijen behouden dan ieder haar eigen karakter en werking.

De particuliere wordt gedragen door hem, wien zij treft: de daaruit gevolgde algemeene wordt omgeslagen. De herstelling van het tuig of schip zou in dit geval bijzondere averij blijven, terwijl de kosten, uit het aandoen van de noodhave: voortgesproten, als algemeen over schip, vracht en lading zouden worden omgeslagen.