Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Wet

betekenis & definitie

Wet noemt men in het algemeen de vaste regelen, waardoor de werking van zekere krachten wordt bepaald. In dien zin spreekt men van de wetten der natuur. In meer beperkten zin is de wet een geheel van bepalingen, door de bevoegde staatsmagt vastgesteld en tot regels dienende, waaraan alle burgers zich moeten onderwerpen. Deze, de regtswetten genaamd, onderscheidt men in natuurlijke en willekeurige (positieve), naar gelang zij op de natuur gegrond zijn (natuurregt) of door bepaalde toestanden in het leven geroepen.

Eigenlijk is de wet in een constitutionélen Staat de uitdrukking van den algemeenen wil. De regtswet, uit een wijsgeerig en geschiedkundig oogpunt beschouwd, is ontstaan tegelijk met de vorming der burgerlijke maatschappij. In het aartsvaderlijk tijdperk regelde het opperhoofd de handelingen der van hem afhankelijke personen, maar dit geschiedde geenszins door de wet. Hierdoor echter ontstonden gewoonten, namelijk eene met het bewustzijn van een algemeen regtsbegrip naauw verbondene erkenning van het regt. Van dit standpunt vertoont zich de wetgeving als eene verzameling en opteekening van gewoonten, zooals de „Leges Barbarorum” der oude Germanen. Eerst bij de ontwikkeling van het staatsleven kwam men tot het denkbeeld van eene vrjje regtsbepaling.

Wetten kunnen absoluut en hypothetisch zijn. De eersten moeten onvoorwaardelijk worden opgevolgd en kunnen nooit door den bijzonderen wil van een persoon veranderd worden. De laatsten daarentegen bevatten slechts bepalingen voor het geval, dat niet door den eigen wil van afzonderlijke personen een regtstoestand is ontstaan. Van laatstgenoemden aard zijn bijv. de bepalingen omtrent het erfregt, voor zoover geen testament bestaat. De wet kan voorts nooit voor alle mogelijke gevallen eene zoo bepaalde uitspraak doen, dat men eene regterlijke beoordeeling overbodig mag rekenen. Daarbij dient op den geest der wet te worden gelet. In een constitutionélen Staat worden alle wetten beheerscht door de grondwet. Deze is de hoogste wet in den Staat en bepaalt de wijze, waarop de bijzondere wetten worden in het leven geroepen.

Wet is de naam van een kunstenaarsgeslacht, dat gedurende de 17de eeuw in Holland heeft gebloeid. Het schijnt afkomstig te wezen uit Hamburg, en Jacob de Wett (Junior) werd in 1637 te Alkmaar in het gild der schilders opgenomen. Men meent, dat zijn broeder Jan een leerling geweest is van Rembrandt, en Jacob, een zoon van dezen, geboren te Haarlem, waar zijn vader in 1644 lid werd van het schildersgild, overleed te Amsterdam den 11den November 1697, nadat hij schilder was geweest van koning Jacob II van Engeland. In onderscheidene, vooral buitenlandsche muséa heeft men stukken van zijne hand. Tot datzelfde geslacht behoorde vermoedelijk Emanuël de Wett, gewoonlijk de Witt genoemd, geboren te Alkmaar in 1607 en volgens lmmerzeel een leerling van den Delftschen bloemschilder Jan van Aalst Waarschijnlijk heeft hij ook het onderwijs genoten van Rembrandt.

Hij schilderde vooral gezigten van kerken; zijn licht-effect is piquant en natuurlijk, de kleur warm en vol poëzij, de teekening correct en de behandeling geestig en degelijk. Het muséum te Amsterdam bezit twee kerken van zijne hand. Voortreffelijk is ook zijne kerk in de kunstverzameling van mevrouw Roëll aldaar. Hij verviel ten laatste tot armoede en maakte op 85-jarigen ouderdom een einde aan zijn leven.