Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 12-01-2018

Augsburgsche confessie

betekenis & definitie

Augsburgsche confessie(Confessio Augustana) is de naam van het belangrijkste symbolische boek der volgelingen van Luther. Sedert het protest der Evangélische standen te Spiers (1529) was de spanning der kerkelijke partijen in Duitschland toegenomen. Een Protestantsch gezantschap was te Piacenza door keizer Karel V zeer onvriendelijk ontvangen, en de toekomst was donker voor de aanhangers der nieuwe leer. Intusschen ontvingen de Duitsche standen in 1530 een zeer gematigd schrijven, waarbij de Keizer hen uitnoodigde tot het houden van een Rijksdag te Augsburg, ten einde er eene beslissing te nemen over de kerkelijke aangelegenheden.

Hij wenschte — zooals bleek uit een nader schrijven, waarbij die Rijksdag tot den 1sten Mei werd verschoven —, dat de leden zooveel mogelijk in persoon zouden verschijnen, en dat de keurvorst Johan van Saksen er niet mogt ontbreken. Deze laatste deed door de Wittenberger godgeleerden een geschrift opstellen, dat met de artikelen van Schwabach (1529) tot grondslag zou kunnen dienen voor een overzigt van de hoofdzaken der Evangélische leer. Den 3den April begaf zich de keurvorst met Luther, Spalatinus en Melanch- ton op reis, — eerstgenoemde bleef echter te Coburg. De bewerking van gemeld overzigt werd aan Melanchton opgedragen, die het spoedig in gereedheid had. Het werd vervolgens door Luther volkomen goedgekeurd. Den 15den Junij verscheen de Keizer, en den 20sten werd de Rijksdag geopend; 4 keurvorsten en 42 vorsten waren opgekomen. Terstond werden de kerkelijke twisten aan de orde gesteld en de Evangélische vorsten uitgenoodigd, om hunne geloofsartikelen over te geven. Met moeite liet de Keizer zich bewegen tot het besluit om ze voor te lezen. Dit geschiedde den 25sten Junij 1530, niet in de groote zaal van het Raadhuis, maar in de veel kleinere van het Bisschoppelijke paleis, en niemand mogt hierbij tegenwoordig wezen, die niet tot de standen of afgevaardigden behoorde. Deze opzettelijke beperking van het aantal toehoorders werd echter eenigzins vergoed door de stentorsstem van Dr. Beier, kanselier van Saksen, dien men op het slotplein van woord tot woord kon verstaan. Gemelde confessie was onderteekend door den keurvorst Johan van Saksen, door den markgraaf van Brandenburg, door den hertog Ernst van Lüneburg, door den landgraaf Philip van Hessen, door de steden Neurenberg en Reutlingen, en waarschijnlijk ook door Jan Frederik, keurprins van Saksen, en door den hertog Frans van Lüneburg. De indruk der voorlezing was zeer gunstig, omdat men zooveel tot het R. Katholicisme was genaderd als zonder verloochening der Hervormingsbeginselen mogelijk bleek te wezen.

De Confessie bestaat uit twee deelen. Het eerste handelt in 21 artikelen over de hoofdzaken van het Christelijk geloof, en het tweede in 7 artikelen over de misbruiken der R. Katholieke Kerk. Uit het eerste gedeelte blijkt vooral de nadering tot de R. Katholieke Kerk. Er werden verklaringen gegeven over de leer van den vrijen wil en van het geloof, en daarover werd gesproken op een zeer gematigden toon. Zelfs werd er beweerd, dat de voorgedragene leer niet in strijd was met die der R. Katholieke Kerk en dat men hare belijders dus ten onregte met den naam van ketters bestempelde. De Augsburgsche confessie bevat niet zoozeer een verslag van de zuivere leer des Bijbels als wel eene aanwijzing, hoe men het leerstelsel, dat zich in de Latijnsche Kerk ontwikkeld heeft, daarmede in overeenstemming kan brengen. Voorts wilde men haar niet beschouwd hebben als eene duurzame geloofsverbindtenis, maar enkel als eene voorstelling der toenmalige gevoelens, als een gedenkschrift van de overtuiging der Hervormers. Ook in het tweede gedeelte, waarin de wijze van avondmaalsviering, de ongehuwde staat der priesters, het misoffer, de oorbiecht, het vasten, het kloosterleven en de magt der bisschoppen waren afgekeurd, had Melanchton zich van alle scherpe twistredenen onthouden.

Na de voorlezing beraadslaagde de Keizer met de R. Katholieke standen over de maatregelen, die genomen moesten worden, en men besloot om in de eerste plaats de Confessie in handen te stellen van godgeleerden om haar te onderzoeken en te beantwoorden. Dit antwoord, den 13den Julij ingeleverd, was, zooals men van de stellers (Eck, Faber, Cochlaeus en Wimpina) verwachten kon, op zulk een bitteren en hartstogtelijken toon gesteld, dat de Keizer, die eene vreedzame schikking verlangde, het onbruikbaar vond en last gaf om het om te werken. Hiermede was men den 3den Augustus gereed, en op dien dag kwam de Rijksdag bijeen. Het geschrift (Confutatio confessionis) werd voorgelezen, en men verklaarde aan de Protestanten, dat de Keizer er zoozeer mede ingenomen was, dat het niet wederlegd en ook niet verworpen mogt worden. Een afschrift werd hun geweigerd, en hun eindelijk aangeboden, onder voorwaarde, dat zij het aan niemand mogten geven en ook niet afschrijven. Dit werd door de Protestanten verworpen, die zich in het bezit bevonden van eene gebrekkige opteekening der hoofdzaken. Terstond maakte nu Melanchton een tegenschrift gereed, dat bekend is onder den naam van “Apologie der Augsburgsche confessie.”

Toen de Keizer bemerkte, dat zelfs de R. Katholieke vorsten niet ijverig partij trokken voor den Paus, veroorloofde hij gaarne, dat men van weêrszijden onderhandelingen aanknoopte. Nadat eene R. Katholieke commissie van 16 leden vruchtelooze pogingen had aangewend, om den vrede tot stand te brengen, besloot men tot het benoemen eener kleine commissie, die van den kant van elk der partijen uit 2 vorsten, 2 regtsgeleerden en 3 godgeleerden bestond. Laatstgenoemden waren van de zijde der R. Katholieken Eck, Wimpina en Cochlaeus, en van die der Protestanten Melanchton, Brenz en Schnepf. De bevrediging ging aanvankelijk met reuzenschreden vooruit. Reeds na verloop van een paar dagen was men het eens over de 21 artikelen van het eerste gedeelte. Grootere moeijelijkheden vond men in de 7 artikelen van het tweede gedeelte, die over de misbruiken handelden. Doch ook hierbij betoonde men van weêrszijden eene verrassende toegevendheid. De kelk zou aan de Protestanten worden aangeboden, het huwelijk der reeds gehuwde geestelijken geduld en de verdere bepaling van deze aangelegenheid op een eerstvolgend concilie beslist worden. De R. Katholieken gaven toe, dat in de mis slechts een zinnebeeldig offer van Christus plaats grijpt, en de Protestanten wilden hierin berusten. Ook omtrent de vastendagen en de verbodene spijzen kwam men tot eenheid. De Protestanten bleven de kloostergeloften af keuren, maar vonden goed, dat de kloosters, die door monniken en nonnen waren bewoond, voor 's hands zouden blijven bestaan, totdat een concilie daarover nader zou hebben beslist. Eindelijk betoonden de Protestanten, met betrekking tot het gezag der bisschoppen, onder voorbehoud van voldoende waarborgen tegen misbruik, eene volkomene inschikkelijkheid. Zelfs het Pauselijke gezag zou behouden blijven, en Melanchton schreef aan den kardinaal Campegius: “Wij hebben geene andere leer dan die der Roomsche Kerk; wij zijn ook bereid aan deze te gehoorzamen, wanneer zij met die genade, welke zij steeds aan alle menschen betoond heeft, eenige kleinigheden door de vingers ziet of laat varen, die wij niet meer veranderen kunnen, al wilden wij ook. Wij huldigen den Paus te Rome en de geheele Kerk, wanneer slechts de Paus ons niet verwerpt.”

In de hoop, dat alle verschillen zouden worden bijgelegd, vergaderde eene kleinere commissie van slechts 6 personen van den 24sten tot den 31sten Augustus, en deze bespraken de overgeblevene aangelegenheden, bepaaldelijk het huwelijk der geestelijken, de kloostergeloften en de magt der bisschoppen, maar zij konden het daarover onderling niet ééns worden. Melanchton was woordvoerder van de zijde der Protestanten, doch het bleek, dat de wetenschappelijke en zachtmoedige man, naar het gevoelen zijner partij, veel te toegevend was. Althans die van Neurenberg zonden een bezwaarschrift in, waarin zij de vreesachtige inschikkelijkheid van den woordvoerder ten sterkste afkeurden.

Nu werden de onderhandelingen gestaakt. De bedreigingen van den Keizer bleven vruchteloos, en de Protestanten verklaarden, dat zij al het mogelijke hadden toegegeven. De Keurvorst was den 23sten September reeds vertrokken, en bij het sluiten van den Rijksdag (19 November) werd de nieuwe leer verworpen en de oude bevestigd, terwijl aan de Protestanten een uitstel was vergund tot den 25sten April 1531, om in den schoot der R. Katholieke Kerk terug te keeren. Voorts werden alle nieuwigheden en bekeeringen verboden, en den Protestanten bevolen om de kerkelijke goederen, die zij zich toegeeigend hadden, terug te geven. Hoe ongunstig deze afloop ook was voor de Protestanten, toch hadden deze in de Augsburgsche confessie als vereenigingsleus onbedenkelijk veel gewonnen. Zij was en bleef de gezaghebbende oirkonde van de Protestantsche partij.

Deze confessie of geloofsbelijdenis was oorspronkelijk opgesteld in het Latijn en op last van den Keurvorst van Saksen vervaardigd. Zóó werd zij den 31sten Mei aan de afgevaardigden ten Rijksdage medegedeeld.

Daarna werd zij, op verlangen der Protestantsche vorsten en steden, in hunnen naam afgekondigd, in het Hoogduitsch vertaald en in deze gedaante op den 14den Junij aan de afgevaardigden der steden ter hand gesteld. De secretaris des Keizers, Alfonsus Valdesius, had echter met Melanchton onderhandelingen aangeknoopt, om naauwkeuriger te weten te komen, wat de Lutherschen eigenlijk verlangden, en hem verzocht, dit beknoptelijk voor den Keizer mede te deelen. Wat Melanchton hierop geantwoord heeft, is onzeker, maar het staat vast, dat deze onderhandelingen de voltooijing der Confessie vertraagden. Toen den 22sten de Protestantsche vorsten den last ontvingen, om haar twee dagen later den Keizer te overhandigen, was er nog geen afschrift van in gereedheid. De Duitsche confessie werd, nadat Melanchton er tot het laatste oogenblik toe veranderingen in gemaakt had, op den 23sten Junij aan de Protestantsche standen voorgelegd. Die overhaasting is intusschen oorzaak geweest, dat men van de Latijnsche en Duitsche confessie, die in handen des Keizers kwamen, geene volkomen juiste afschriften heeft kunnen leveren.

Den naam van Augsburgsche confessie geeft men ook wel aan een belijdenisschrift, uitgevaardigd door de vier steden Straatsburg, Kostnitz, Memmingen en Lindau, en om die reden ook wel Confessio tetrapolitana (viersteedsche geloofsbelijdenis) genoemd. Zij is opgesteld door Bucerus en Capito en werd op den Rijksdag te Augsburg door Caspar Hedio aangeboden aan den Keizer, die haar echter niet wilde aannemen. — Ook eene geloofsbelijdenis van Zwingli, welke op dien Rijksdag inkwam, maar als het gevoelen van een afzonderlijke persoon niet in aanmerking genomen werd, heeft men wel eens de Augsburgsche confessie genoemd. Zie voorts onder Hervorming.

< >