Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 09-08-2018

Luther

betekenis & definitie

Luther (Martin), de voornaamste van de Duitsche kerkhervormers der 164e eeuw, werd geboren den 104en November 1483 te Eisleben. Zjjn vader, een onbemiddeld mijnwerker, vertrok een half jaar later naar Mansfeld en werd er lid van den raad. Mcurtim, bezocht aldaar de school tot zjjn 144e jaar en ging in 1497 naar Magdeburg, waar hjj onderwijs genoot van de Barrevoeters en door te zingen bjj de huizen gedeeltelijk in zjjn onderhoud voorzag. Daar zjjne ouders hem niet voldoende konden ondersteunen, begaf hjj zich in 1498 naar Eisenach, waar hjj vele bloedverwanten had, kwam er op de Latijnsche school onder de leiding van den rector Trebonius en vond er huisvesting bij eeue brave vrouw, Ursula Cotta genaamd, welke tot zijne nabestaanden behoorde.

In 1501 bezocht hij de universiteit te Erfurt, waar bij zich naar den wensch zjjns vaders aan de regtsgeleerdheid zou wijden. Vooraf echter bepaalde hjj zich bij de wijsbegeerte en de godgeleerdheid, werd in 1503 magister, en begon toen voorlezingen te houden over de natuur- en zedeleer van Aristóteles. Tevens echter werd deels door kennismaking met den Bijbel, deels door het plotsel jjk afsterven van zijn vriend Alexius, maar vooral door eene gevaarlijke ziekte het besef van ’smensehen zondigheid en van Gods straffende geregtigheid zoo levendig in hem gewekt, dat hij eene gelofte deed aan de heilige Anna, om monnik te worden. Den 17<jen Juijj 1505 trad hij in de orde der Augustijner Eremieten te Erfurt. Doch ook de zwaarste boetedoeningen waren niet in staat om hem van zijne zielsangst te bevrijden, totdat hem op zjjn krankbed een broeder der Orde op de vergeving der zonden wees door het geloof in Jezus Christus. Dit schonk hem licht en troost, en de zachtheid, waarmede Staupitz, de provinciaal der Orde, hem behandelde, werkte bemoedigend op zijn geest. Staupitz stelde hem vrij van alle vernederende kloosterdiensten en spoorde hem aan om zijne godgeleerde studiën voort te zetten. In 1507 ontving Imther de priesterwijding en in 1508 door den invloed van Staupitz eene benoeming tot hoogleeraar aan de nieuwe universiteit te Wittenberg.

Hier hield hij voorlezingen over de redekunst en de natuurkunde van Aristóteles, schoon met een onaangenaam gevoel, daar de voorgezette lezing van den Bijbel, vooral van de Brieven van Paulus, alsmede het bestudéren der werken van Augustinus en andere mystieke schrijvers, inzonderheid van Tauler, hem meer en meer afkeerig maakte van de Scholastiek. Middelerwijl mogt hjj in 1509 godgeleerde voorlezingen houden, daar hij in dit jaar den graad van baccalaureus verwierf. Hierdoor was zijn vurigste wensch vervuld, en hij begon ook te preêken. Intusschen ondernam hij in 1510, ter vervulling eener gelofte, een pelgrimstogt naar Rome, vaar hij de verdorvenheid der geestelijken opmerkte, terwijl zijn eerbied voor den Paus nog ongedeerd bleef. Na zijn terugkeer hervatte hjj zijne studiën en voorlezingen, en zijne prediking vond ook nu weder grooten bijval. Op aansporing van Staupitz werd hjj in 1512 achtervo'gens licentiaat en doctor in de theologie en kort daarna lid van den académischen senaat. Door het bezit van die waardigheden achtte hij zich verpligt, zijne gevoelens omtrent de Heilige Schrift aan den dag te brengen. Van den académischen leerstoel en van den kansel, als geestelijk visitator en als schrijver verkondigde hij het evangelie, daarbij eene gestreng Augustiniaansche rigting volgend.

Daardoor kwam hjj in openbaar verzet tegen de Scholastiek, en bouwend op de leer der regtvaardigmaking door het geloof aan den offerdood van Jezus, begon hjj toen reeds, schier zonder het zelf te weten, de grondbeginselen der oude Kerk aan het waggelen te brengen. Het sedert eeuwen geëerbiedigd gezag van Thomas Aquinas, Petrus Lombardus, Bonaventura en andere steunsels der Scholastiek daalde in zijn oog meer en meer. Vaak predikte hjj bij de Augustjjnen en vaak nam hjj de biecht af, maar waarschuwde tegen het ergerlijk misbruik van den aflaat. Hjj kon tevens grooten invloed oefenen op de broeders zijner Orde, daar hij in 1516 als vicaris-generaal was opgetreden voor Staupitz, die op last van den Keurvorst eene reis naar de Nederlanden volbragt. Nadat Luther van een eerste bezoek der gemeenten was teruggekeerd, zag hij zich benoemd tot prediker aan de stadskerk te Wittenberg, doch hij nam dit ambt eerst waar ten behoeve van den pastoor Simon Seynsz uit Brück. De twist der Reuchlinisten (zie Reuchlin), die toen ontstond, vernietigde de laatste overblijfselen zijner achting voor de scholastieke godgeleerdheid. Voorts gaf hjj eene reeks van populaire en geleerde werken in het licht. Daartoe behoorden zjjne verklaring van de Tien Geboden, van den Brief aan de Romeinen, van de Psalmen, en van het Onze Vader, — verder zjjne verhandelingen over de vrijheid van den wil, over de liefde, de genade, de regtvaardiging op de boete, en eindelijk de nieuwe uitgave van de „Deutsche Theologie” en de sermoen over den aflaat en de genade (1517).

Ook had hjj reeds een begin gemaakt met het vertalen van sommige boeken des Bjjtels, en zijne godgeleerde rigting had aan de universiteit reeds de overwinning behaald op de Scholastiek. Tevens was hjj door zjjne grondige geleerdheid en door zijne geesteljjke geschriften in betrekking gekomen met de beroemdste geleerden van zijn tijd. Daarom baarde het groot opzien in geheel Duitschland, toen hij den 31»ten October 1517 de vermaarde 95 stellingen tegen de aflaatkraam van Tetsel aan de slotkerk te Wittenberg vasthechtte, om een openlijk twistgesprek over dit belangrijk onderwerp uit te lokken. Geene eerzucht, geen njjd tegen de Orde der Dominicanen, maar alleen jjver voor zijne overtuiging had hem tot dezen stap bewogen, zoodat noch de strijdschriften van den Dominicaan Hogstraaten, van den kerkelijke waardigheidsbekleder Priërias en van dr. Eek, noch de oproeping van den Paus, om zich naar Rome te begeven, hem tot het herroepen dier stellingen kon overhalen. De invloed van den keurvorst van Saksen, Frederik de Wijze, was oorzaak, dat hjj niet naar Rome trok, maar hjj moest niettemin vóór cardinaal Cajetanus te Augsburg verschijnen. Daar deze hem inmiddels wilde gevangen nemen en naar Rome voeren, nam Luther de vlugt, zich beroepende op den beter in te lichten Paus, en keerde terug naar Wittenberg. Daarop veranderde hjj dit beroep in een beroep op eene algemeene kerkvergadering, toen paus Leo X de theorie van den aflaat bekrachtigde.

Nu zond Leo zjjn kamerheer, Karei von Miltitz, naar Duitschland en het gelukte dezen door zijne ongemeene voorkomendheid op eene bijeenkomst te Altenberg (1519) Luther te doen beloven dat hjj zoude zwijgen, bijaldien zijne vijanden het stilzwijgen bewaarden, en openlijk te verklaren, dat hij gehoorzaam was aan den Paus. Zelfs betuigde Luther in een nederigen brief van 3 Maart 1519 nog eenmaal zijne onderworpenheid aan paus Leo. Toen evenwel deed Lek den strijd op nieuw ontbranden, daar hjj Karlstadt tot een twistgesprek te Leipzig daagde en ook Luther daarin betrok (27 Junij tot 16 Juljj 1519). Dit twistgesprek was oorzaak , dat Luther meer en meer twijfelde aan het gezag van den Paus. Te Rome, Keulen en Leuven werden zijne geschriften openljjk verbrand, en in November 1520 verscheen de pauselijke banvloek, gedagteekend van 15 Junij, tegen den Duitsehen aartsketter.

Luther evenwel had de werking van dezen banvloek reeds te voren vernietigd, doordien hjj in stoute taal zjjn oordeel over den toestand der Kerk in het geschrift: „Andenchristliehen Adel deutscher Nation von des geistlichen Standes Besserung” met betrekking tot de kerkeljjke verordeningen, en in zijn: „Praeludium de captivitate Babylonica ecclesiae” met betrekking tot de leer der Zeven Sacramenten had uitgesproken. Miltitz had hem te Lichtenberg nogmaals tot bezadigdheid zoeken te bewegen, en in zijn: „Sermon von der Freiheit eines Christenmenscben” had Luther hem nogmaals de hand der verzoening aangeboden. Doch de openbaarmaking van den banvloek door Lek sloeg den bodem in aan alle onderhandelingen. In zijn antwoord noemde Luther de Bul een werk van den Antichrist, vernieuwde zijn beroep op eene algemeene kerkvergadering en verbrandde de Bul met de pauselijke Decretalen op den 10den December 1520 vóór de Elsterpoort te Wittenberg, ten teeken, dat hij zich losrukte van Rome. Eene nieuwe Bul van den Paus (3 Jannarij 1521) herhaalde den banvloek en sprak het interdict uit over elke plaats, waar hjj zijn verblijf hield.

Luther had den Duitsehen adel ter verdediging van de nieuwe beginselen opgeroepen, en vele degelijke mannen uit dien stand, zooals non Hutten, von Stekingen enz., ondersteunden hem en stelden hunne zwaarden en burgten ter zjjner beschikking, terwjjl keurvorst Frederik van Saksen in het onzekere scheen te verkeeren, of hjj den afvallige beschermen zou. Luther echter, in geestdrift ontvlamd, wees alle wereldlijke bescherming van de hand en bekreunde zich evenmin om den raad zjjner vrienden, die hem tot toegevendheid zochten te bewegen. Met verbazing vernam het volk de toespraken en de daden van den monnik, die alleen zich tegen Paus en geestelijkheid, tegen den Keizer en de Rijksvorsten durfde verzetten. Dit deed hjj nameljjk, toen hij op den 5d™ April 1521, door Justus Jonas, Amsdorf, Suavenius, Cordus, Sturciades en den vermaarden regtsgeleerde Mérónymm Schurf vergezeld, op reis ging naar den Rjjksdag te Worms. Achting en deelneming omringden hem waar hij kwam, en zjjn vertrouwen op de waarheid zijner zaak was zoo groot, dat hjj aan den bode, die hem in naam van Spalatims waarschuwde, bjj het binnentrekken der stad ten antwoord gaf: „Al waren er ook zooveel duivels in Worms als er pannen op de daken zjjn, toch zou ik mjj derwaarts begeven”. Den 17d™ April verscheen hjj in de Rjjks vergadering, verklaarde dat hjj de schrjjver was van de hem aldaar voorgelegde werken en eindigde den volgenden dag zijne verdediging met de woorden: „Ten zij ik door getuigenissen der Heilige Schrift of met openlijke en duidelijke bewjjzen overwonnen en van dwaling overtuigd worde, — kan en wil ik niet herroepen, om dat het niet goed en oirbaar is iets tegen zjjn geweten te doen. Hier sta ik, ik kan niet anders, God helpe mij! Amen”. Den 26st«n April verliet hij Worms als overwinnaar, maar onder zoo ondubbelzinnige voorteekens, dat zjjne vjjanden niets goeds tegen hem in het schild voerden, dat Frederik de Wijze, keurvorst van Saksen hem onder weg, volgens eene gemaakte afspraak, waarmede behalve Luther alleen Amsdorf bekend was, achter het slot Altenstein deed gevangen nemen, waarna Luther, tot behoud van zijn leven, naar den Wartburg werd gebragt.

Noch de Keizerlijke vogelvrijverklaring, noch de banbullen van den Paus verstoorden aldaar zjjne rustige dagen, welke hij aan de studie van het Grieksch en Hebreeuwsch, aan het opstellen van strijdschriften en vooral aan het vertalen van de boeken des Nieuwen Testaments besteedde. Toch bleef hjj er slechts 10 maanden. Bij de tijding van den beeldenstorm van Karlstadt snelde hij, in spijt van de nieuwe vogelvrijverklaring, door den Keizer te Nürnberg tegen hem uitgevaardigd, en in spijt van de dreigende ongenade van den Keurvorst, midden door het land van den op hem vertoornden hertog Gteorg van Saksen naar Wittenberg, waar hjj den 7den Maart 1522 aankwam. De brief, waarin hij bjj keurvorst Frederik dezen stap regtvaardigde, geeft een krachtig bewijs van de grootheid zjjner ziel, en de leerredenen, waarmede hij toen onverpoosd van den 9ien tot den 16den Maart het oproer der dweepzieke nieuwigheidszoekers tot stilstand bragt, overtuigen ons van zijn af keer van kerkeljjk radicalismus, van zjjne menschenkennis en van zijne zachtmoedigheid jegens dwalenden. Slechts waar hjj te strjjden had met onzuivere bedoelingen of waar de evangelische waarheid bedreigd werd, trad hij op met hartstogtelijken ijver. Vandaar zjjn heftig antwoord op het laaghartig schimpschrift van Hendrik VIII, koning van Engeland, zijn scherpe toon jegens de Wederdoopers en de Zwickauer Profeten, en zjjne bitterheid tegen hertog Oeorg van Saksen, Karlstadt en JSraswius.

Te midden van al die twisten was het besluit van Luther tot rjjpheid gekomen, om eene volkomene hervorming in te voeren, gelijk die door het volk werd verlangd. In de eerste plaats maakte hjj, schoon op gematigde wpze, in 1523 te Wittenberg verandering in de kerkeljjke plegtigheden, doch bereikte eerst tegen het einde van 1524 zijn doel, daar hij tegenstand ondervond van het kapittel der stiftskerk. Zelf ontdeed hij zich den 9den October van dat jaar van de monnikspij en trad den 13d™ Junij 1525 in het huweljjk met Catharina von Hora, een stap, waartoe de 42-jarige Lwiher eerst na ernstige overweging en toen voorzeker evenzeer uit pligtgevoel als uit neiging besloot. Hierdoor gaf hij het sein tot opheffing der kloosters en tot eene andere besteding der kerkelijke goederen. Intussehen wilde hij alleen langs den weg der orde eene nieuwe gedaante geven aan het kerkelijk leven. Terwijl hij de Eijkssteden en vreemde vorsten gewillig de behulpzame hand bood, verklaarde hij zich met kracht tegen de oproerige boeren en tegen de Wederdoopers. Om aan de zuivere evangelieleer een vasten grondslag te bezorgen, schonk hij van 1527 tot 1529, onder het gezag van den Keurvorst, wien hij aanspoorde om op den Rijksdag te Spiers (1529) te protestéren, en met hulp van Melanchton en andere vrienden, aan de Kerk in Saksen eene nieuwe inrigting, en bewerkte tevens tot onderwijs der godsdienstleeraars en der jeugd zijn Orooten en Kleinen Catechismus. Gedurende den Rijksdag te Augsburg bleef hij als balling des Rijks te Coburg achter, maar wist tevens den moed zijner medestanders door gloejjende brieven aan te vuren, terwijl hij medewerkte tot vaststelling der „Augsburgscbe Confessie'’, welke hem door Melanchton ter herziening en goedkeuring werd toegezonden.

Minder verkwikkend vertoont zich de onverdraagzaamheid van Luther jegens de Zwitsersche Hervormers, omdat deze andere gevoelens koesterden omtrent het avondmaal. Doch in den twist met Karlstadt had Luther, om op een hechten grondslag te bouwen, zich met naauvcgezetheid gehouden aan de letter des Bijbels, en deze handelwijze, waarin hij in den strijd met de Hervormden hardnekkig vasthield, verijdelde tevens de pogingen van lafhartigen, om door eene verkeerde toegevendheid de pas verworvene vrijheid weder in de waagschaal te stellen. In dienzelfden scherpen geest schreef hij in 1537 de Smalkaldische artikels, — en om dezelfde reden gaf hij aan de Brandenburgsche en Anhaltsche gezanten, die in 1541 door den Rijksdag te Regensburg waren afgevaardigd, om hem tot toegevendheid jegens de R. Katholieken te stemmen, een afwijzend antwoord. Ook weigerde hij in 1545 alle deelneming zijner partij aan het Concilie van Trente en schreef op heftigen toon het werk: „Das Pabsttbum in Rom, vom Teufel gestiftet”. In het algemeen moet men voor de heftigheid in zjjne strijdschriften eene verontschuldiging vinden in de toenmalige wjjze van denken en schrijven, in den aard zijner grootsche plannen , welke zonder strijd niet volvoerd konden worden, in de ziekelijkheid, die hem folterde en niet zelden zjjn leven in gevaar bragt, en in de stoutheid zjjner fantasie.

Hij zelf zocht zich wegens zijn ruwheid te verschoonen door te zeggen: „De schaal moge hard zjjn, de kern is zacht en zoet”. Uit de denkbeelden van zijn tijd en uit zijne overspanning kan men ook de visioenen verklaren en de aanvechtingen van den duivel, waaraan hjj waande blootgesteld te wezen. Steeds schreef en handelde hij met opregtheid en goede trouw, zooals zelfs door zijne vijanden werd erkend. Hij schroomde evenmin zijne eigene gebreken te belijden als die van anderen te tuchtigen.

Men moet verbaasd staan over Luther's onvermoeide werkzaamheid. Hij leverde zjjne Bijbelvertaling tusschen 1521 en 1534. In 1522 verscheen het Nieuwe Testament, en in 1534 het Oude, terwijl hij in 1541 eene omwerking bezorgde van het geheel. Tevens toonde hij zich door het groote getal zijner verhandelingen over de belangrijkste aangelegenheden des geloofs een der vruchtbaarste schrijvers, die ooit hebben bestaan, terwjjl zijne werken in vorm en inhoud die zijner tijdgenooten ver overtreffen. Hij predikte meermalen elke week, nam zijn geestelijk ambt met ijver waar, en onderhield eene drukke briefwisseling in de Duitsche en Latijnsche talen over allerlei onderwerpen met vorsten, geleerden en vrienden. Geen bezoeker werd afgewezen; steeds was hij bereid om met raad en daad te helpen; hij stelde belang in eiken behoeftige, die zijne hulp inriep, en wijdde zich gaarne aan het genot der gezelligheid, waarbij hij schitterde door krachtige en geestige gesprekken, zooals uit zjjne „Tischreden” blijkt. Ook wras hij een vriend der kunst, inzonderheid der muziek, en zjjne geesteljjke liederen, zooals: „Ein feste Burg’’, — „Wir glauben all’ an einen Gott”, — „Aus tiefer Noth” enz., van welke eerst 8 te Wittenberg (1524) en later 89 te Leipzig (1545) in het licht verschenen, onderscheiden zich door innige vroomheid en dichterlijken gloed. Zijn volkomen meesterschap over de Duitsche taal openbaart zich in al zjjne geschriften, en vooral in zjjne Bijbelvertaling.

Met hem begint in de geschiedenis der Duitsche taal een nieuw tjjdperk. Slechts door eene zeldzame geestkracht kon hij zooveel werk volbrengen en tevens zooveel lijden des ligchaams verduren. Ten laatste werd ook één zijner oogen verduisterd, en vóór zijne laatste reis naar Eisleben, werwaarts hjj zich op uitnoodiging der graven mm Mansfeld ter beslechting van een twist begeven zou, schetste hjj in Januarjj 1546 in een brief zjjn toestand op de volgende wjjze: „Ik oude, afgeleefde, trage, moede, dorre en nu ook eenoogige man hoopte eindelijk een weinig rust te kunnen genieten. Intussehen ben ik zoodanig overstelpt met brieven, toespraken, daden en handelingen, alsof ik nog nooit iets volbragt, geschreven gesproken of gedaan had. Ik heb genoeg van de wereld, — en de wereld van mij; wij kunnen derhalve even gemakkelijk scheiden als een vreemdeling, die eene herberg verlaat.

Daarom bid ik om een zacht uiteinde en begeer niet langer te leven”. Hjj overleed den 18den Februarjj 1546 te Eisleben en werd in de slotkerk te Wittenberg begraven. Zjjne echtgenoote bleef achter met ééne dochter en 3 zonen. De jongste van deze, lijfarts bij verschillende Vorsten, was de stamhouder; doch de laatste mannelijke nakomeling van Luther, die den naam droeg van Martin Oottlieb Luther en als regtsgeleerde te Dresden werkzaam was, overleed in 1759.

Tegen den wil van jLuther werden de Protestanten , die zjjne gevoelens omhelsden, met den naam van Lutherschen bestempeld, en evenzeer tegen zjjn wil werden door zijne geestverwanten de oorlogen gevoerd, welke Duitsehland teisterden. Zoolang Luther leefde, wist hjj den vrede te bewaren. Het Letterkundig Genootschap te Mansfeld heeft sedert 1801 bijdragen verzameld tot een gedenkteeken ter eere van den grooten Hervormer, en toen . er 34000 thaler waren bijeengebragt, legde de Koning van Pruissen den lsten November 1817 te Wittenberg den eersten steen van een monument, dat den Sisten October 1821 werd onthuld. Friedrich Wilhelm IV gelastte, dat het woonhuis van Luther te Wittenberg op kosten van den Staat zou worden aangekocht, om daarin eene school te stichten. Het verrijzen van een grootsch gedenkteeken voor Luther te Worms, aanvankelijk door den dood van Eietschel vertraagd, had later met groote plegtigheid plaats. Het derde eeuwfeest van Luther''s dood riep voorts vele stichtingen in het leven ten behoeve van weezen en arme, verwaarloosde kinderen.

Daartoe behoort ook de Lutherstichting te Leipzig, die eene nieuwe uitgave en verspreiding van Luther's geschriften, inzonderheid' van zijne Bijbelvertaling, bevordert. Tot de merkwaardigste uitgaven der werken van Luther behooren: De Wittenbergsche (in het Duitsch en Latijn), — die van Jena (8 deelen in het Duitsch en 4 in het Latjjn, aangevuld door Aurifaber), •— de Altenbergsehe van Sagittcvrius, — en die van Leipzig. De volledigste is die van Walch (1740—1751, 24 dln), — en er bestaat uit onze eeuw eene prachtige uitgave, die sedert 1820 te Erlangen verschijnt. Eindelijk heeft men talrijke bloemlezingen uit zjjn werken. Zie voorts onder Hervorming.

< >