Piacenza, een voormalig hertogdom in Opper-Italië, vormde sedert het midden der 18de eeuw eene provincie van het hertogdom Parma, werd in 1860 met Parma ingelijfd in het koningrijk Italië en is sedert dien tijd eene tot het landschap Emilia behoorende Italiaansche provincie, welke grenst aan de provinciën Cremona, Milaan, Pavia en Parma, in 2 districten verdeeld wordt en op 45,4 geogr. mijl bijna 226000 inwoners telt (1871). In het westen des lands verheft zich de keten der Apennijnen met hare terrassen en uitloopers, en vanhier spoeden zich onderscheidene rivieren, de Trebbia, de Nure enz., naar de Po. De bodem is er, vooral in de vlakte van laatstgenoemde rivier, ongemeen vruchtbaar, en het luchtgestel gezond, met uitzondering van eenige moerassige streken aan de rivier.
De voornaamste bron van bestaan is er de landbouw, en de belangrijkste voortbrengselen van dezen zijn: graan, vooral tarwe, wijn (waaronder de vino sancto) en meloenen. Aanzienlijk is er voorts de zwijnen- en rundveeteelt, welke laatste uitmuntende kaas oplevert, alsmede de zijdeteelt. Door deze provincie loopt de spoorweg van Alessandria naar Bologna en die van Milaan naar de stad Piacenza.
De evenzoo genoemde hoofdstad ligt op den regter oever van de Po en beneden den mond der Trebbia en heeft met hare talrijke kerken en paleizen een schilderachtig voorkomen. Zij is door muren, door 12 bastions en andere nieuwe vestingwerken omgeven en van 6 poorten voorzien. De straten zijn regelmatig aangelegd, regt en breed, en de schoonste van deze is de Corso Farnese, die eene lengte heeft van 1200 schreden. Van de openbare pleinen vermelden wij de Piazza dei Cavalli met het stadhuis, het provinciehuis, het Teatro Filodrammatico, de groote bronzen ruiterstandbeelden van Alessandro Farnese en zijn zoon Ranuzio en met het standbeeld van den beroemden regtsgeleerde Romagnosi, — en de Piazza del Duomo met zuilengangen. Van de paleizen noemen wij: het stadhuis (Palazzo del Commune), een uitstekend bouwgewrocht der 13de eeuw, het Palazzo del Govemo, het Palazzo Farnese, in 1558 door Vignola gebouwd, het Paleis van Justitie, en de paleizen der graven Costa en Marazzani met verzamelingen van schilderijen en dat van Pallastrelli met boeken en handschriften. De hoofdkerk, in 1122 in Romaanschen stijl begonnen en in 1223 voltooid, heeft eene Lombardische façade met rood-marmeren leeuwen, een toren ter hoogte van 98 Ned. el, een koepel met fresco’s van Guercino, schilderijen van Procaccini en L. Caracci en prachtige koorstoelen van Genovese. Andere merkwaardige kerken zijn er: de kerk van San Francesco in spitsboogstijl, die van Sant’ Antonio met goede fresco’s en die van San Sisto met een groot voorportaal en talrijke schilderijen en praalgraven. Piacenza is de zetel van een prefect, van een bisschop, van onderscheidene regtbanken enz.
Als inrigtingen van onderwijs heeft men er: een Koninklijk lycéum, een gymnasium, een seminarium, eene nijverheidsschool, eene technische school, het instituut Gazzola met eene teeken- en kunstschool, 4 kostscholen voor meisjes, eene stedelijke boekerij met 42000 en eene openbare boekerij met 50000 deelen en een merkwaardig archief. Voorts vindt men er 3 schouwburgen, eene kraamzaal, een vondelingenhuis en vele andere instellingen van weldadigheid, benevens ongeveer 35000 inwoners (1871), welke zich hoofdzakelijk met het vervaardigen van zijden, wollen en katoenen stoffen, hoeden, aardewerk enz. bezig houden, alsook met den handel. Voorts is deze stad als spoorwegstation, namelijk als vereenigingspunt van onderscheidene lijnen, zeer merkwaardig. — Piacenza is het aloude Placentia en werd in 219 vóór Chr. door de Romeinen als kolonie met het regt van een municipium op het gebied der Anamanen gesticht. In hare nabijheid, aan de Trebbia, versloeg Hannibal in 218 de Romeinen. Nadat in de Punische oorlogen de stad door de Galliërs overrompeld, geplunderd en bijna geheel verwoest was, werd zij later weder opgebouwd en versterkt door de Romeinen. Op nieuw werd zij verwoest in de oorlogen van Otho tegen Vitellius (70 na Chr.). In de middeneeuwen werden er twee kerkvergaderingen gehouden, in 1095 door Urbanus II en in 1132 door Innocentius II, en op deze laatste werd de tegenpaus Anacletus in den ban gedaan. Alberto Scoto maakte in de dagen der Hohenstaufen zich hier meester van de opperheerschappij, maar werd verdreven, in zijn gezag hersteld en nogmaals verjaagd.
Daarna hadden er onderscheidene adellijke geslachten de teugels van het bewind in handen, zooals die der Ascelli, Landi, Anquilola en Torriani. In 1313 verviel Piacenza aan de Visconti en in 1545 als hertogdom aan het Huis Farnese. De eerste hertog, Pierro Ludovico, echter werd er van het balcon van zijn paleis naar beneden geworpen, en daarna deelde Piacenza in het lot van Parma. Den 16den Junij 1746 behaalden de Oostenrijkers er onder Liechtenstein eene overwinning op de vereenigde Franschen en Spanjaarden onder Gages en Maillebois. In 1848 werden de troepen van den Hertog uit Piacenza verdreven, en het gezag kwam in handen van een voorloopig Bewind. Den 16den Maart had er een gevecht plaats tusschen de Piémontézen en de Oostenrijkers, en bij den aanvang van den Italiaanschen Oorlog in 1859 werden stad en citadél door de Oostenrijkers ontruimd, en daarna met het geheele hertogdom in Italië ingelijfd.