Archimedes, een beroemd wis- en natuurkundige der Oudheid, werd in het jaar 287 vóór Chr. te Syracuse geboren. Hij was een bloedverwant van koning Hiëro, maar het schijnt, dat hij geen openbaar ambt bekleed, maar zich uitsluitend met wetenschappelijke nasporingen bezig gehouden heeft.
Daar wij niet naauwkeurig bekend zijn met den toestand der wiskunde vóór zijn tijd, kunnen wij niet beoordeelen hoeveel hij ter ontwikkeling van deze heeft gedaan. Het is evenwel boven allen twijfel verheven, dat hij zoowel de wiskunde als de natuurkunde met belangrijke ontdekkingen heeft verrijkt. In de rekenkunde verwierf hij grooten roem door een geschrift, getiteld: “De zandrekenaar.” Hij geeft daarin de berekening van een getal, hetwelk grooter is dan het vermoedelijk aantal zandkorrels, dat het Heelal kan bevatten.
Bij voorkeur hield hij zich met de meetkunde bezig. Hij vond, dat een kegel, een halve bol en een cylinder, die gelijke grondvlakken en hoogten hebben, ten opzigte van hunnen inhoud tot elkander staan als de getallen 1, 2 en 3. Hij was zelfs met deze ontdekking zóó ingenomen, dat die figuren volgens zijn wensch op zijne grafzerk werden gebeiteld. De uitkomsten van dat onderzoek legde hij neêr in zijn geschrift “Over den bol en den cylinder”. — In zijn boek “Over het meten van cirkels” leerde hij, dat de vlakke inhoud van een cirkel gelijk is aan dien van een driehoek, waarvan de basis gelijk aan den omtrek en de hoogte gelijk aan den straal van dien cirkel is. Hij zocht de verhouding van den omtrek tot de middellijn te vinden door middel van den om- en ingeschreven veelhoek en vond, dat zij kleiner was dan 22/7 en grooter dan 223/71 .
In zijne twee boeken “Over conoïden en sphaeroïden” vergelijkt hij deze met cylinders en bollen van gelijke hoogte en middellijn. Zijne berekeningen van schroef- en spiraallijnen zijn even scherpzinnig als grondig, schoon wij ze in den vorm, waarin ze tot ons zijn gekomen, niet overal verstaan. Archimedes is voorts de vader van de theorie der mechanica en der hydrostatica. Zijne twee boeken “Over het evenwigt of het zwaartepunt bij vlakken” bevat nieuwe stellingen omtrent den hefboom, het zwaartepunt en de mechanische wetten in het algemeen. Steunende op die onderzoekingen, beweerde Archimedes, dat hij de aarde uit hare naven zou kunnen ligten, indien hem slechts een vast punt werd aangewezen, waarop hij den hefboom kon plaatsen.
Men verhaalt, dat hij in het bad de naar hem genoemde hydrostatische wet ontdekte, dat het water van het gewigt van een daarin gedompeld ligchaam zooveel draagt als de door dat ligchaam verdrongen watermassa weegt. Nu riep hij in vervoering uit: “Ik heb het gevonden !” want door de kennis van deze wet was Archimedes in staat, het voorstel op te lossen, om uit het gewigt van een ligchaam, uit zijn gewigtsverlies in het water en uit het bekende gewigtsverlies der stoffen, waaruit dat ligchaam is zamengesteld de hoeveelheid van elk der zamenstellende stoffen te vinden. De aanleiding tot de oplossing van dit vraagstuk ontstond door den wensch van Hiëro om te weten, of een goudsmid, die hem eene kroon had vervaardigd, hiertoe al het goud, dat daarvoor was afgewogen, gebruikt of er welligt een metaal van geringere waarde (zilver) bijgemengd had.
Hij nam een klomp goud en een klomp zilver van gelijke zwaarte en dompelde die in water, waarna hij het water, dat door elk dier klompen verdrongen werd, naauwkeurig woog. Hij bevond, dat 19,64 pond goud even zooveel water verdrong als 10,5 pond zilver. Nu dompelde hij de kroon, die 20 pond woog, in het water. Er vloeide natuurlijk minder water uit, dan bij de indompeling van 20 pond zilver, maar er vloeide toch meer uit, dan bij eene indompeling van 20 pond zuiver goud. Te voren had hij gevonden, dat zoowel 19,64 pond goud als 10,5 pond zilver in het water een gewigtsverlies ondergaan van 1 pond, en nu nam hij waar, dat de 20 ponds kroon in het water 1,25 pond verloor. De vraag was: Hoeveel goud en hoeveel zilver is in de kroon aanwezig? Archimedes zeide: stel dat goud = x pond, dan bevat de kroon 20 - x pond zilver; de x pond goud zal x19,64 en die 20 - x pond zilver zal20-x10,5pond in het water verliezen. Dat gezamenlijke verlies is dus x19,64+20-x10,5 = 1,25.
Hieruit volgt x = 14,773 en 20 - x = 5,227... De kroon bevatte alzoo 14,773 pond goud en 5,227 pond zilver.
Archimedes heeft deze wet ontwikkeld in zijne twee boeken “Over de drijvende ligchamen.” Ook op het gebied der practische mechanica heeft hij belangrijke uitvindingen gedaan, die echter meerendeels alleen bij naam zijn bekend gebleven. Tot zijne voortreffelijke ontdekkingen behooren de schroef zonder einde, welke naar hem “de schroef van Archimedes" wordt genoemd, de takel en de hemelglobe of het planetarium van Archimedes. Opmerkelijk is het, dat deze natuurkundige reeds bekend was met de kracht van den stoom en haar zocht toe te passen op het werpen van kogels uit geschut. Uit de handschriften van Leonardo da Vinci, deelde Delecluse (in het Fransche tijdschrift “l’Artiste”) eene plaats mede, waarin deze van gemelde ontdekking van Archimedes spreekt als van eene onloochenbare zaak. Hij geeft daaraan den naam van “uitvinding van den metaaldonder.” Het metalen geschut werd tot op 1/2 de zijner hoogte in het vuur geplaatst, zoodat het hierin aanwezige water in stoom veranderde, die door eene kraan met zooveel geweld in eene buis drong, dat hij een kogel ter zwaarte van een talent (ruim 62 Ned. pond) tot op verren afstand wegslingerde.
Den grootsten roem heeft Archimedes zich echter verworven door de verdediging van Syracuse. De Romeinen, aangevoerd door Marcellus, belegerden in den tweeden Punischen oorlog (212 vóór Chr.) deze aanzienlijke stad. Archimedes bragt hun groote schade toe door zijne werktuigen, waarmede hij steenklompen op de aanvallers wierp. Polybius, Livius en Plutarchus, die daarvan uitvoerige berigten leveren, maken echter geene melding van de brandspiegels, waarmede volgens anderen Archimedes de Romeinsche vloot heeft vernield. Dio en Diodorus geven daarvan eenige duistere aanwijzingen, terwijl in lateren tijd Zonaras en Tzetzes van iets dergelijks gewag maken. De natuurkundigen van onzen tijd twijfelen aan de waarheid van dat verhaal, ofschoon Tschirnhausen en van Capelle de mogelijkheid van het feit door een toestel van onderscheidene spiegels hebben aangetoond.
In een fragment van Anthemius, in 1777 gevonden, is opgeteekend, dat Archimedes zich van een aantal vlakke spiegels heeft bediend. Toen eindelijk de Romeinen de stad bestormden en innamen, bevond zich Archimedes In zijn studeervertrek, waar hij meetkunstige figuren trok op den met zand bestrooiden vloer. In zijne overpeinzingen gestoord, riep hij een plunderzieken soldaat toe: “Wisch toch mijne cirkels niet uit (Noli turbare circulos meos)”, maar de ruwe krijgsman doodde terstond den grijsaard, die reeds den ouderdom van 75 jaren had bereikt. Het gedenkteeken, dat zijn graf versierde, werd weder opgespoord door Cicero, toen deze quaestor was op Sicilië; thans echter is het verdwenen.
De werken van Archimedes zijn bij herhaling uitgegeven. Eene der beste uitgaven is die van Torelli (Oxford, 1792). Het Grieksche handschrift werd gevonden bij de verovering van Constantinopel. Het is toen naar Italië en vervolgens naar Duitschland gebragt, waar het door de zorg van Thomas Geschauff, bijgenaamd Venatorius, met eene Latijnsche vertaling in het licht verscheen (Basel, 1544). De oudste uitlegger (commentator) van Archimedes is Eutocius van Ascalon.