Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Archipel

betekenis & definitie

Archipel (archipelagus, welligt eene vervorming van Aegaeum pelagus) is een woord, hetwelk eene zee aanduidt, die met eilanden is bezaaid of ook wel zulk eene eilandengroep zelve.

Men heeft continentale en pelagische archipels, namelijk zoodanige, die in de nabijheid der kusten liggen en dikwijls overgangen vormen van het eene vasteland naar het andere, — en zoodanige, die ver in zee gelegen zijn. Tot de eerste behooren de Chiloë-eilanden, de Patagonische en de Arctische eilanden, alle aan de kust van Amerika, — tot de laatste de Mulgravesarchipel, de Mendanasarchipel, de Tonga- of Vriendschapseilanden, de Sandwichseilanden enz. De voornaamste archipels zijn de Westindische, de Oostindische en de Grieksche.

De Grieksche wordt doorgaans bij uitnemendheid “de Archipel” genaamd. Hij ligt buiten de Dardanellen tusschen Azië en Europa, en alzoo tusschen Thracië, Macedonië, Thessalië, Griekenland en Klein-Azië, in het noordoostelijk gedeelte der Middellandsche zee en door het langwerpig eiland Candia van het opene, oostwaarts gelegen gedeelte dezer zee gescheiden. De eilanden van den Archipel zijn blijkbaar voortloopende bergketens en worden in onderscheidene groepen en reeksen verdeeld. De eilanden Thasos, Samotraki, Imbro, Stalimene (Lemnos) en Agiostrati behooren tot Thracië. De eilanden aan de kust van Klein-Azië, zooals Tenedos, Metelino (Mytilene), Scio met Ipsara, Samos, de Sporadische eilanden, Stanco, Nisari, Piscopi en Rhodus, behooren tot het Taurusgebergte. Met laatstgenoemd eiland begint de eilandenreeks, die met een breeden boog de zuidelijke grens van den Archipel vormt. Tot het vasteland van Hellas behooren Negroponte, de noordelijke Sporaden, de groep van Scyros en die der Cycladen.

Door die eilandenreeksen wordt de Archipel in verschillende deelen gesplitst. Het noordelijk gedeelte droeg bij de Ouden den naam van Aegaeïsche zee, — het zuidoostelijk gedeelte dien van Icarische, het zuidwestelijk gedeelte, tusschen de Cycladen en den Peloponnésus, dien van Myrthoïsche, — en het gedeelte tusschen de Cycladen en Creta dien van Cretenser zee.

De eilanden van dezen Archipel zijn, volgens de jongste geognostische onderzoekingen, de eenige in Europa, welke men als reeksvulkanen kan beschouwen, schoon zij wel wat gelijken op mislukte pogingen om vulkanen te vormen. Zij zijn eigenlijk niet verstrooid (sporadisch) of in kringen gerangschikt (cycladisch), zooals men te voren meende, maar zij vormen reeksen, welke voortzettingen zijn van op het vasteland gelegene bergketens. Die van Thessalië loopt voort in Negroponte, Andro, Tino en Mycone, — die van den Pindus in Zea, Syra, Paros, Naxia, Amorgo en Stampalia. Gneis en glimmerlei hebben er de overhand. Het dolomiet der juravorming, waaruit een zuidelijke tak van den Pindus bestaat, vindt men terug op de lage eilanden Salamis en Aegina. Het trachiet der vulkanische eilanden Milo, Antimilo, Argentiéra, Polino, Polycandro en Santorin is vermoedelijk door den leisteen gedrongen, dien men in Boeotië aantreft. Santorin, Therasia en Aspronisi vormen als opgestuwde eilanden één geheel. In het jaar 184 vóór Chr. ontstond er het eiland Hiéra (thans Palaio Kaimeni), in 1573 na Chr. het kleine eiland Kaimeni, en eindelijk van 1707 tot 1709 het eiland Neo-Kaimeni in het midden der waterkom. Milo is een opheffingskrater met eene sulfatara of zwavelpoel. De overige eilanden van deze reeks bestaan uit trachiet. Basaltlagen en basaltzuilen vindt men alleen op Lemnos en Mytilene.

De eilanden van den Griekschen Archipel komen met betrekking tot den bodem, den plantengroei en het dierenrijk met de nabijgelegene vastelanden overeen, en hunne lotgevallen waren van ouds met die van Klein- Azië en Griekenland op het naauwst verbonden. Vóór den tijd van Alexander de Groote waren zij gedeeltelijk vrij en vormden onafhankelijke staten, maar na den aanvang der Perzische oorlogen kwamen zij gedeeltelijk onder de heerschappij van Athene en Sparta, gedeeltelijk onder het gezag van Perzië. Eindelijk werden zij ingelijfd in het Macedonische rijk, en vervolgens onderworpen aan de Romeinen. Na de verdeeling van het Romeinsche rijk bleef de Archipel aan het Oostersche gedeelte verknocht tot aan het jaar 1185. Toen vestigden zich de Venetianen op sommige eilanden.

In 1207 veroverde de Venetiaan Marco Santo met verlof van den Latijnschen Keizer Hendrik de eilanden Naxos, Paros, Antiparos, Santorin, Anaphi, Argentiéra, Milo, Siphno, Policandro en andere en nam den titel aan van “Hertog van den Archipel.” Zijne nakomelingen voerden er als hertogen van Naxos bijna drie eeuwen lang heerschappij over de meeste der bovengenoemde eilanden, totdat Sultan Selim II in 1556 den laatsten hertog, Jacopo Crispo, in den kerker wierp en de eilanden in leen gaf aan een Israëliet, Michez genaamd. Niet lang daarna werden zij toegevoegd aan het Turksche rijk. In 1686 namen de Venetianen weder eenige eilanden in bezit, doch de meeste bleven onderworpen aan den Sultan tot aan de vestiging van het koningrijk Griekenland; dit laatste verkreeg de Cycladen, de noordelijke Sporaden en Scyros. Na dien tijd behooren de eilanden aan de kust van Klein-Azië tot het pasjaliek Anadoli, en die aan de kusten van Thracië tot het gebied van den Kapudanpasja. De inwoners dier eilanden zijn meest alle Grieken, die als kloeke zeelieden bekend staan.