Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Appulejus

betekenis & definitie

Appulejus (Aulus Lucius) of Apulejus, een Romeinsch schrijver, tusschen de jaren 126 en 132 na Chr., te Madaura in Afrika geboren, was de zoon van aanzienlijke en rijke ouders. Nadat hij zich reeds te Carthago op de beoefening der wetenschappen had toegelegd, verdiepte hij zich te Athene in de studie der Grieksche letterkunde en begaf zich vervolgens naar Rome, waar hij zich met de Latijnsche taal moest bekend maken om er vervolgens de betrekking van zaakwaarnemer op zich te nemen. Na het overlijden van zijn vader kwam hij in het bezit

van een groot vermogen, 't geen hem in staat stelde om verre reizen te ondernemen en zich in onderscheidene mystériën te doen inwijden. Te Oea (Tripolis) werd hij ziek, en eene rijke weduwe, Pudentilla genaamd, verpleegde hem in haar huis. Toen hij hersteld was, nam hij haar tot vrouw, maar hij werd om die reden door hare bloedverwanten aangeklaagd van tooverij — van het aanwenden van toovermiddelen. Hij verdedigde zich openlijk tegen deze aanklagt in eene redevoering, welke bewaard is gebleven, — en werd vrijgesproken. Vervolgens vestigde hij zich te Carthago, waar hij als redenaar zóó grooten roem verwierf, dat men er zelfs opschriften en standbeelden vond ter zijner eere. In weerwil van zijne wetenschappelijke vorming en van zijn schrander oordeel stond hij zeer sterk onder den invloed der tooverkunst en der verborgene dingen, en eerst op lateren leeftijd zag hij er de dwaasheid van in. Zijn voornaamste geschrift is een roman “De gouden ezel” genaamd (Metamorphoseon sive de asino aureo libri XI). Het onderwerp ontleende hij aan Lucianus. Hij schetst daarin op eene geestige en luimige wijze de gewoonten en gebreken zijner eeuw. Zijn stijl is evenwel niet vrij te pleiten van eene zekere gezwollenheid en van een jagt maken op verouderde uitdrukkingen. Het schoonste gedeelte van zijn boek bevat de geschiedenis van Amor en Psyche, — volgens Herder de bevalligste roman, die ooit vervaardigd werd. Daarenboven schreef Appulejus onderscheidene werken van wijsgeerigen en oratorischen aard, zooals de reeds vermelde redevoering, getiteld: “Apologia sive oratio de magia,” die vele belangrijke bijzonderheden bevat over de toenmalige mysteriën; — voorts “De Deo Socratis,” eene wijsgeerige verhandeling over den daemon van Socrates en over de verschillende soorten van daemonen, — alsmede een werk: “De dogmate Platonis libri III”, hetwelk eene soort van inleiding is tot de Platonische wijsbegeerte. Daarenboven vindt men in de Latijnsche anthologie (zie onder dat woord) eenige epigrammen van Appulejus. Eene der beste uitgaven van dezen schrijver is die van Oudendorp en Ruhnkenius, welke door H. Bosscha werd voltooid (Leiden 1786 tot 1823, 3 deelen).

< >