Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-08-2018

Rome

betekenis & definitie

Rome (Roma), de vermaardste stad der Oudheid en de hoofdstad van het Romeinsche wereldrijk, thans die van het koningrijk Italië en tevens de zetel van het Opperhoofd der R. Katholieke Kerk, ligt in het midden van Italië, in het aloude Latium, in eene heuvelachtige vlakte, aan de Tiber, niet ver van de plaats, waar deze de Anio ontvangt, en is in de laagste gedeelten moerassig en aan overstroomingen van de Tiber blootgesteld. De oudste herinneringen omtrent de stichting van deze stad zijn verbonden met den Palatijnschen heuvel (Mons Palatinus), waar het Palatium of Roma Quadrata verrees als het middelpunt der volkplanting, welke zich over den Germalus, het noordwestelijk gedeelte van den Palatijnschen heuvel, uitstrekte. Daarna vestigde zich eene kolonie der Sabijnen op den Mons Capitolinus en den Mons Quirinalis, Ook de hoogte, ten noordoosten van het Palatium gelegen en Velia of Veliae genaamd, was eerlang met heiligdommen en bewoners bezet, terwijl Etrurische en Albaansche geslachten den Mons Caelius in bezit namen. De Mons Aventinus werd onder Ancus Martius door Latijnen ingenomen, terwijl de Koning ook eene brug legde over de Tiber en aan de overzijde van deze den Mons Janiculus versterkte.

Tarquinius Priscus deed door middel van groote riolen den moerassigen grond tusschen den Mons Palatinus en den Mons Capitolinus droog leggen en voor bouwterrein geschikt maken. — Servius Tullius maakte de stad grooter door den Mons Viminalis en den Mons Esquilinus er bij te voegen en omringde het geheel met een stevigen muur. De laatste Koning voltooide de gebouwen, waarvan zijne voorgangers de grondslagen hadden gelegd, namelijk den tempel op den Mons Capitolinus enz. De eerste verdeeling der stad in wijken geschiedde door Servius Tullius en bleef bestaan tot aan den tijd van Augustus. Door den inval der Galliërs werd de stad nagenoeg geheel in de asch gelegd, en de overhaaste opbouw gaf aanleiding tot eene onregelmatigheid, welke voort duurde tot na den grooten brand onder keizer Nero. In 443 vóór Chr. werden de openbare gebouwen en de stedelijke policie onder het opzigt van censoren geplaatst, maar eerst de censor Appius Claudius Caecus (312) bragt aanzienlijke werken tot stand van algemeen belang; van hem zijn de Via Appia, de Aqua Appia enz. afkomstig. Er ontstonden eerst voorsteden buiten de muren, toen men wegens de uitbreiding des rijks geen vijandigen aanval meer te duchten had. Men stichtte er basiliken aan het Forum, vele tempels, bragt er marktpleinen in gereedheid, bouwde er bruggen en waterleidingen, en de rijke edelen toonden zich bereid, hunne bijdragen te geven tot het aanbesteden van openbare gebouwen, gedenkteekenen, zuilengangen enz., terwijl zij tevens zorgden voor het in toepassing brengen van den Griekschen bouwstijl. Het voorkomen der stad werd dan ook allengs deftiger en prachtiger.

Een nieuw tijdperk van verfraaijing nam een aanvang met de Keizers; toen verrezen er niet alleen paleizen, maar ook amphitheaters ten behoeve van het volk. Nero echter schonk na den daartoe aangestoken brand, welke 10 wijken aantastte en 3 van deze geheel en al verwoestte, eene nieuwe gedaante aan het oudste gedeelte der stad. De volgende Keizers bouwden telkens prachtiger tempels. Groot was de lust tot bouwen vooral bij Septimius Severus en Caracalla, terwijl in die dagen de invloed van de buitenlandsche bouwkunst zich in Egyptische en Syrische gebouwen, en het militaire despotismus zich in het stichten van groote kazernes openbaarde. Aurelianus omringde de stad en de voorsteden met vestingwerken; Diocletianus en Maxentius legden de grondslagen van gebouwen, die meestal eerst ten tijde van Constantijn de Groote werden voltooid. In lateren tijd is het voorkomen van Rome aanmerkelijk veranderd door de behoeften der Christelijke eeredienst, welke prachtige kerken deden verrijzen, terwijl de wereldlijke gebouwen uit het klassieke tijdperk vooral na de verovering der stad door Alarik en Genserik (410 en 455) allengs in verval kwamen. Niettemin was daarvan in de 9de eeuw volgens de berigten van Anonymus Einsiedlensis nog veel voorhanden, maar de stormen der middeneeuwen waaiden er vernielend over heen, zoodat in de 12de of 13de eeuw, blijkens de „Mirabilia Urbis”, de grootsche stad nagenoeg in een puinhoop was veranderd.

Ter bevordering van een geregeld bestuur verdeelde Augustus de stad in 14 wijken (regiones); in ieder van deze bevond zich eene wacht der vigiles (bewakers), die tevens als brandweer dienst deed. De muur van Servius kwam onder de Republiek reeds in verval; tot de voornaamste poorten in dien muur behoorden: de Porta Carmentalis, onder het Capitool, toegang verleenend tot het Veld van Mars, — de Porta Trigemina, aan de helling van den Mons Aventinus naar de zijde van de Tiber, — de Porta Capena ten zuiden, en de Porta Esquilina en Collina naar de zijde van het oosten. De muur van Aurelianus komt nagenoeg overeen met den thans aanwezigen muur, en de daarin aangebragte poorten bestaan nog heden ten dage, namelijk: Porta Flaminia (Porta del Popolo), Porta Aurelia (Porta San Pancrazio), Porta Portuensis, Porta Ostiensis, Porta Appia (Porta San Sebastiano), Porta Asinaria (Porta San Giovanni), Porta Nomentana, Porta Salaria enz. Het aantal bruggen nam toe tegelijk met de vergrooting der stad. De noordelijkste was de Pons Milvius (Ponte Molle), die echter niet tot het stedelijk gebied behoorde. Daarna volgden in de eigenlijke stad: de Pons Aelius (Ponte Sant’ Angelo), de Pons Aurelius (Ponte Sisto), de Pons Fabricius, later Pons Aemilius geheeten, de Pons Cestius (Ponte quattro Capi en Ponte di San Bartolommeo) en Pons Probi (Ponte Rotto). Ook was er eene houten brug, Pons Sublicius, over een eiland in de Tiber gelegd, waarnaast later de reeds genoemde Pons Fabricius geplaatst werd, — alsmede de Pons marmorens Theodosii et Valentiniani.

Met betrekking tot de uitgebreidheid en den omvang der stad hebben wij geene voldoende berigten. Volgens eene opneming ten tijde van Vespasianus bedroeg de omvang om al de huizen heen 13200 schreden. De muur van Aurelianus had eene lengte van 22 tot 23 Ned. mijl. Het aantal zielen was er ten tijde van Augustus volgens het „Monumenten Ancyranum” 320000, zonder de ridders en senatoren, de vrouwen en meisjes te rekenen, terwijl Marquardt berekent, dat Rome in dien tijd 1610000 inwoners bevatte. De buizen der stad waren domus (palazzi), voor de aanzienlijken bestemd, of insulae, waar de lieden uit het volk op verschillende verdiepingen een verblijf vonden.

De geplaveide straten noemde men viae of plateae, de merkwaardigste van deze waren: de Via sacra, in de rigting van het Colosseum zich uitstrekkend naar het Capitool, de Via nova bij den Mons Palatinus, en de Via Lata (thans het Corso). De geplaveide straten aan de heuvelhellingen droegen den naam van clivi, de kleinere verbindingswegen dien van vici, en de stegen zonder doorgang dien van angiportus. Tot de pleinen behoorden de areae bij de tempels en paleizen, en men gaf den naam van atria aan openbare, door zuilengangen omgevene ruimten. Een groot plein, door prachtige gebouwen omsloten, noemde men forum, doch de grootste, met gras begroeid en vooral voor militaire oefeningen bestemd, heette men campi, zooals: het Campus Martius, het Campus Flaminius, het Campus Tiberinus, het Campus Agrippae, het Campus Esquilinus en het Campus Viminalis. Eindelijk vermelden wij de groote parken, met tempels, villa’s, renperken enz., zooals de Horti Sallustiani, de Horti Luculliani, de Horti Maecenatis en aan de overzijde der rivier de Horti Agrippinae met een vermaarden circus, enz.

Tot de merkwaardigste pleinen der stad behoorde het Forum Romanum, het middelpunt van het stedelijk en staatkundig verkeer in de dagen der Republiek en gelegen tusschen den Mons Palatinus en Mons Capitolinus. Aldaar bevond zich aan de noordzijde het Raadhuis (Curia hostilia) en daartegenover de tempel van Vesta en de Regia of de woning van den Pontifex Maximus. Het vrije middenplein was bestemd voor volksvergaderingen, en aldaar verhief zich de redenaarstribune (rostra). In den loop der jaren verrezen er tempels, gedenkteekenen en andere gebouwen. Het oudste, thans nog aanwezig, is de aan de helling van den Mons Capitolinus gelegen Carcer Mamertinus in den noordelijken hoek van het Forum; in den westelijken hoek verhief zich een tempel van Saturnus, tevens het aerarium (de schatskist), tusschen die beide de tempel van Concordia, en aan de zuidzijde die der Dioscuren. De behoeften van den toenemenden handel zocht men te bevredigen door het bouwen van basiliken of opene ruimten, door zuilengangen omgeven. In 184 vóór Chr. bouwde Cato Major de Basilica Porcia, — in 179 volgde de Basilica Aemilia, — en in 169 de Basilica Sempronia. Bij het woeden van den burgeroorlog zonk het oude raadhuis in puin en Sulla bouwde een ander, dat bij de begrafenis van Clodius verbrandde, en door de zorg van Faustus, den zoon van Sulla, herrees, doch eerlang herschapen werd in een Templum Felicitatis.

De overige gedeelten van het Forum erlangden door Caesar en vooral door Augustus eene nieuwe gedaante, welke thans door opdelving weder te voorschijn treedt. Caesar maakte een aanvang met den bouw der Basilica Julia, welke door Augustus voltooid en na den brand nogmaals opgebouwd werd. Hij stichtte ook een nieuw raadhuis, Curia Julia geheeten, en ter eere van Caesar de Aedes Divi Julii, aan de oostzijde van het Forum, naast den tempel van Castor, de Regia en den Arcus Fabianus, terwijl hij aldaar tevens nieuwe rostra plaatste, Rostra Julia genaamd. Eindelijk ontstonden in dien tijd de beide eerste triumfbogen, namelijk de Areus Augusti en de Arcus Tiberii. Het Forum onderging echter eene groote verandering door den brand ten tijde van Nero. Eerst onder Domitianus verrezen de voornaamste gebouwen weder uit hunne asch. Bij den Clivis Capitolinus bouwde laatstgenoemde een tempel ter eere van zijn vader en broeder (Templum Vespasiani et Titi) naast den tempel der Concordia, terwijl hij zijn eigen ruiterstandbeeld midden op het Forum deed plaatsen. Behalve het Forum Romanum had men er het Forum Augustum met den tempel van Mars Ultor, twee triomfbogen van Drusus en Germanicus en andere gedenkteekens, —het Forum Vespasiani met den Templum Pacis, — het Forum transitorium met den tempel van Janus Quadrifrons, — en vooral het ruime, prachtige Forum Trajani, met de Basilica Ulpia, de Bibliotheca Ulpia, een ruiterstandbeeld en een triumfboog van Trajanus en de beroemde zuil van Trajanus (39 Ned. el hoog).

Behalve het Forum was het Capitool het merkwaardigste gedeelte der stad; het bestond uit 3 wijken: den noordelijken top (Santa Maria in ara celi), den zuidelijken top (Palazzo Caffarelli) en eene laagte tusschen die beide (Piazza del Campidoglio). Men noemde ze Arx, Capitolium en Inter duos lucos. Op den Arx verhieven zich het Auguraculum en de tempe! van Juno Moneta. Op het Capitolium stonden onderscheidene heiligdommen, zooals: de groote tempel van Jupiter, ingewijd in 509 vóór Chr., afgebrand in 83 vóór Chr., opnieuw verwoest in 69 na Chr., en voor de derdemaal prachtig verrezen door de zorg van Domitianus, alwaar ook Juno en Minerva werden gehuldigd. Voorts vestigen wij de aandacht op den Mons Palatinus met het Keizerlijk paleis. Dit bestond uit twee deelen, namelijk het Domus Augusti en het Domus Tiberii. Het werd door Nero aanmerkelijk vergroot, maar Vespasianus bragt het terug tot het aloude bestek. Op dien voet werd het voltooid door Domitianus en bleef na dien tijd de residentie der Keizers.

Nadat onder Commodus een aanzienlijk gedeelte van het paleis door de vlammen vernield was, deed waarschijnlijk Septimius Severus het weder verrijzen en voegde er zijn Septizonium aan de zuidzijde van den heuvel bij. Ook latere Keizers hebben aan dat paleis gebouwd, hetwelk tot in de middeneeuwen bewaard bleef, hoewel het Keizerlijk Hof reeds vroeg de voorkeur gaf aan den Mons Esquilinus, den Mons Pincius en den Mons Vaticanus. Het Campus Martius, tusschen de Tiber en de Via Flaminia, aanvankelijk onbewoond, werd in den tijd van Augustus met openbare gebouwen, met schouwburgen en baden, versierd. Het werd gebruikt voor burgerlijke en militaire vergaderingen en voor gymnastische oefeningen der jeugd en stond onder de hoede van den oorlogsgod Mars, wiens altaar het middelpunt vormde van belangrijke godsdienstige en staatkundige plegtigheden. Allengs echter werd het met huizen bebouwd, zoodat er alleen rondom dat altaar eene ruimte overbleef. In 221 vóór Chr. werd de Circus Flaminius gebouwd, en bij de rivier had men er de Navalia, het tuighuis der marine en het Tarentum, waar de seculaire spelen werden gehouden. Op het Campus Martius had men onderscheidene schouwburgen. De geheele straat van de Porta Carmentalis tot aan het Theatrum Pompeji was met prachtige gebouwen versierd, waarvan nog ruïnen zijn overgebleven.

Aan de andere zijde van het Campus Martius, van het Quirinaal tot aan het Pantheon, deed Agrippa eene reeks van gebouwen verrijzen, zooals: de Septa Julia met het Diribitorium, de Porticus Argonautarum met een tempel van Neptunus en de Baden van Agrippa met het prachtige, koepel vormige Pantheon, hetwelk thans nog bestaat. Ook de hoofdstraat aan de oostzijde van het Campus Martius, de Via lata, werd allengs prachtiger en met onderscheidene triumfbogen versierd. In het noordelijk gedeelte van het Campus Martius, waar de Via lata op uitliep, bij de Tiber, verhieven zich desgelijks ten tijde van Augustus de eerste prachtige gebouwen, zooals: het thans in puin liggende Mausoleum Augusti, waar hij zelf en de familieleden der Caesars werden bijgezet. De brand onder Nero en die ondet Titus hebben intusschen hier groote verwoestingen aangerigt en aan het Campus Martius een geheel ander voorkomen gegeven. Reeds vóór eerstgemelden brand waren de Thermae Neronianae ontstaan, welke vervolgens door Alexander Severus zijn hersteld en uitgebreid en daarna den naam droegen van Thermae Alexandrinae. Domitianus bouwde er een tempel van Isis en Serapis, alsmede een stadium voor gymnastiek en een odéum voor muziek. Hadrianus en Antoninus eindelijk deden er eene nieuwe rij van prachtige zuilengangen en tempels verrijzen, waardoor het Campus Martius afgesloten werd van het vrije veld buiten de stad.

De reeds vermelde 14 wijken (regiones) der stad waren: Porta Capena in het zuidelijk gedeelte aan beide zijden van den Appischen en Latijnschen Weg tot aan den muur van Aurelianus. De aanzienlijkste gebouwen waren er de Thermae Severianae, en Commodianae en het Mutatorium Caesaris, alsmede vele graven langs de Via Appia, vooral het in 1780 ontdekte graf der Scipio’s binnen de Porta Appia, en dat van Caecilia Metella daarbuiten. — Coelemontium of de Mons Coelius en een gedeelte der streek bij het Domus Lateranorum. Op den top van dien heuvel bevonden zich de Gastra peregrina of de legerplaatsen der vreemde hulptroepen. Men had er voorts een tempel van Claudius, het vermaarde Domus Lateranorum (het tegenwoordige Lateraan) en eene groep van gebouwen, welke tot het Amphitheatrum Flavium behoorden, het tooneel van de gevechten der gladiatoren. De bouw daarvan (thans het Colosseum) was door Vespasianus begonnen, door Titus voortgezet en door Domitianus voltooid. — Isis en Serapis, alzoo genoemd naar het heiligdom van die beide godheden. Dáár vond men de Munt (Moneta), de Thermae Titianae en Trajanae, en de Porticus Liviae met een aan de Concordia gewijden tempel. — Templum Pacis (de Vredetempel), zich uitstrekkend over de Via Sacra, een gedeelte van het Forum, de Subura (Bordeelstraat) en de Carinae. Daar verhief zich de Colossus, oorspronkelijk een standbeeld van Nero, later van den Zonnegod, waaraan boven reeds vermeld amphitheater den naam van Colosseum (Coliseo) ontleende. Ook had men er eene door Dominianus gebouwde fontein, een dubbelen tempel van Roma en Venus, door Hadrianus gesticht, een triumfboog van Titus en eene basilica van Constantijn. — Esquiliae (Exquiliae), een groot gedeelte van den Mons Esquilinus en van den Mons Viminalis omvattend.

Op eerstgenoemden bevonden zich de Horti Maecenatis en het Amphitheatrum Castrense, waarvan men achter het klooster Santa Croce belangrijke overblijfselen aantreft. — Alta Semita, zich uitstrekkend over den Mons Quirinalis tot aan de Porta Pia, Porta Salaria en Porta Pinciana. Hier had men de Horti Sallustiani, den Templum gentis Flaviae, de Thermae Diocletianae en Constantinae en de Castra Praetoria, eene groote kazerne. — Via lata of het gedeelte tusschen deze straat, den Mons Quirinalis en den Mons Pincius. Hier vond men het Forum suarium (Zwijnenmarkt) en een zonnetempel. — Forum Romanum Magnum met den Mons Capitolinus en het gedeelte tusschen dezen laatsten en den Mons Palatinus tot aan het Forum Ovarium en Olitorium. — Circus Flaminius, het veld van Mars omvattend. — Palatinius of de Mons Palatinus. — Circus Maximus met den reeds door de Koningen aangelegden, door Caesar verruimden en later meermalen verbeterden grootsten circus van Rome, in de laagte tusschen den Mons Palatinus en den Mons Aventinus. Hier bevonden zich de tempel van Mercurius en de beroemde Aedes Cereris. — Piscina Publica, gelegen tusschen den Circus Maximus en de Porta Ostiensis, met de Baden van Caracalla, ook Thermae Antoninianae geheeten, de Pyramide van Cestius en den Mons Testaceus (Schervenheuvel). — Aventinus, zich uitstrekkend over den Mons Aventinus en de voorstad tusschen dien heuvel en de Tiber. Hier vond men het Emporium voor uit Ostia aangevoerde waren en groote magazijnen voor zout, graan, hout enz. — TransTiberina de wijk aan de overzijde der rivier (thans Trastevere) met den Janiculus, oorspronkelijk het bruggehoofd van den Pons Publicius en het grenskasteel ter afwering van aanvallen van de zijde van Etrurië, met den Mons Vaticanus en zijne hellingen en het eiland in de Tiber.

Bij de rivier bevonden er zich twee naumachia, de een door Augustus, de ander door Dominianus aangelegd. Bij den Pons Aelius (Engelenbrug) lag het grootsche Moles Hadriani, de begraafplaats van vele Keizers en later de voornaamste sterkte der stad (Engelenburgt). Bij den Mons Vaticanus bevonden zich het Cajanum of een vermaarde circus, en het Phrygianum of het heiligdom der mystériën van de Phrygische Cybele. Op de plek van eerstgemelden circus, door het bloed der Christenmartelaren besproeid, werd later de Pieterskerk gebouwd.

Groote zorg werd te Rome besteed aan den bouw van waterleidingen (aquaeductus). De eerste was die van Appius (312 vóór Chr.). Daarop volgden de Anio Vetus (273), de Aqua Marcia (146) en anderen. De eerste aan de overzijde der rivier werd aangelegd door Augustus, namelijk de Aqua Alsiétina, waarbij later de Aqua Trajana (thans Acqua Paola) werd gevoegd. Aan deze zijde van de Tiber bouwden Caligula en Claudius nog de Aqua Claudia en Anio Novus. Een prachtig gedeelte van die waterleidingen is in de Porta Maggiore bewaard gebleven. Later verrezen de Aqua Severiana, Antoniniana en Alexandrina onder Septimius Severus, Caracalla en Alexander Severus. Met deze waterleidingen stonden de Fontes, Lacus, Nymphaea, Piscinae, Balnea en Thermae in verband. Bronnen (Fontes) waren er in grooten getale voor handen en daarop werd zorgvuldig toegezien.

Lacus waren groote, met beeldhouwwerk versierde waterkommen en gedeeltelijk springende fonteinen; men vond er te Rome niet minder dan 1352. Nymphaea waren groote, prachtig versierde gebouwen met bronnen; men vond er 15 in de verschillende wijken. Piscinae noemde men opene of overdekte vijvers om in te zwemmen, en Balnea waren baden; deze laatsten vond men er ten getale van 856. Thermae waren niet enkel bad-inrigtingen, maar tevens gelegenheden voor gymnastische oefeningen, voor gezellig verkeer en voor kunstgenot. Olie voor de baden werd aan 2300 Mensae oleariae (olietafels) gedeeltelijk gratis uitgereikt of onder staatstoezigt verkocht. De reiniging der stad van alle vuiligheid en van het wegloopend water geschiedde door middel van riolen (cloaca); zij stonden onder een bepaald opzigt, later met dat over de rivier vereenigd. Voorts had men te Rome 144 latrinae (secreten) en 46 bordeelen. Tot de openbare inrigtingen van uitspanning, vermaak en beschaving behoorden er theaters, amphitheaters, circi en stadia en bibliotheken.

De theaters dienden er tot opvoering van tooneelstukken en werden geruimen tijd van hout opgeslagen en vervolgens weer afgebroken, terwijl er later van steen verrezen, zooals dat van Pompejus, van Cornelius Balbus en van Augustus, alle drie op het Campus Martius. Men vermeldt, dat het eerste 22888, het tweede 11510 en het derde 17580 zitplaatsen telde. Voor wedstrijden in de muziek, dichtkunst en welsprekendheid stichtte Nero het Odéum met 11000 zitplaatsen. De amphitheaters, bestemd voor gladiatoren- en wilde dierengevechten, voor groote tooneelvoorstellingen enz., verrezen eerst in den tijd der Keizers. Caesar bouwde het eerste amphitheater, doch dit was slechts van hout. Daarop volgde het amphitheater van Statilius Taurus en toen het Amphitheatrum Flavium (Colosseum). De circi waren zeer oude inrigtingen en de circensische spelen behoorden tot de meestbegeerde uitspanningen des volks. Bibliotheken waren er 28.

De eerste werd door Asinius Pollio in het Atrium libertatis gesticht, — voorts deed Augustus de Palatijnsche boekerij verrijzen, terwijl er zich ook eene bevond in den Porticus Octaviae. Wijders werd er eene aangelegd door Vespasianus in den Templum Pacis, dan de Bibliotheca Ulpia door Trajanus en eindelijk de Bibliotheca Capitolina door Hadrianus. De eerste inrigting van onderwijs was er het door Hadrianus opgerigte Athenaeum, waar hoogleeraren les gaven in de Grieksche en Latijnsche dichtkunst en welsprekendheid. Tot verfraaijing der stad heeft inzonderheid Augustus veel bijgedragen. Hij stichtte zuilengangen (porticus) langs de voornaamste straten, alsmede doorgangsbogen (jani), met het beeld van Janus versierd. De triumfbogen (arcus) werden opgerigt in de straten, waar men bij militaire feestelijkheden doorheen trok; men had er vooral op de Fora, zooals: die van Augustus en van Tiberius op het Forum Romanum en die van Drusus en van Germánicus op het Forum Augusti. Voorts vermelden wij: den triumfboog van Tiberius bij het theater van Pompejus, dien van Nero op het Capitool, dien van Drusus en van Germánicus nabij het Emporium, een anderen van Drusus op de Via Appia, in dezen omtrek die van Trajanus en Verus, de nog aanwezige van Vespasianus en Titus en dien van Constantinus tusschen den Mons Palatinus en het Colosseum.

Eindelijk maken wij melding van reusachtige standbeelden, zuilen en obelisken, 22 in getal, van welke wij noemen: het standbeeld van Domitianus op het Forum Romanum, de zuil van Trajanus op het Forum Trajanum en de bewaard geblevene van Marcus Amelius, thans op het plein van het Capitool. Augustus en Agrippa versierden de kruiswegen, de openbare pleinen, de zuilengangen, parken, badplaatsen en schouwburgen met keur van beeldhouwwerk, en hun voorbeeld werd door de latere Keizers gevolgd. Inzonderheid werd de Templum Pacis eene vergaderplaats van voortreffelijke kunstgewrochten. Alexander Severus deed overal in de stad, vooral op de pleinen, standbeelden plaatsen van beroemde mannen. Toen vervolgens Constantinopel de bevoorregte hoofdstad werd van het Oost-Romeinsche Keizerrijk, moest Rome menig kostbaar kunstgewrocht missen. Toch vond Theoderik de Oost-Goth er eene menigte koperen standbeelden. — De geschiedenis van Rome valt zamen met die van den Romeinschen Staat (zie onder).

Het hedendaagsche Rome ligt in eene woestenij met een golvenden bodem, die een verlaten veld van puinhoopen en graven vormt, een somberen indruk maakt en hier en daar overblijfselen vertoont van fraaije antieke bouwgjewrochten te midden van eene met biezen, gras en struiken bedekte steppe, waarop zich slechts hier en daar pijnboomen, cypressen en olijfboomen verheffen. De Tiber, wier mond 23 Ned. mijl van Rome verwijderd is, doorsnijdt met hare troebele wateren de heuvels in het noordoostelijk gedeelte der stad, scheidt met drie kronkelingen ter lengte van 4450 Ned. el de eigenlijke stad van het gebied van het Vaticaan en van de wijk Trastevere (aan de andere zijde van de Tiber), op haren regter oever gelegen, stroomt onder zes bruggen en langs twee havens voorwaarts en verlaat Rome in het zuidwestelijk gedeelte. Hare breedte wisselt tusschen 52 en 103 Ned. el, hare diepte tusschen 5 en 3 Ned. el. De tegenwoordige 14 wijken (rioni) zijn geheel andere dan de regiones van Augustus. De tegenwoordige muur, grootendeels die van Aurelianus in herstelden toestand, omvat de geheele ruimte van het aloude Keizerlijke Rome met zijne zeven heuvels, — voorts de Citta Leonina met het Vaticaan en den Engelenburgt en een gedeelte der Trastevere. De 14 nieuwe wijken zijn: Monti, het zuidoostelijk gedeelte tot aan de Porta Pia (met den Caelius, Esquilinus en Viminalis), — Trivi, van de Porta Pia en de Porta Salara tot aan de Piazza di Venezia (met den Quirinalis), — Colonna, van de Porta Pinciana over de Piazza Barberini tot aan het Pantheon, — Campo Marzo, van de Porta del Popolo langs de Tiber tot Santa Lucia, voorts tot aan het Campo Marzo, — Ponte, van Santa Lucia tot aan de Engelenbrug, langs de Tiber tot aan Santa Anna, voorts tot de Piazza Navona, — Parioni, ten westen van den Circo agonale en van de Piazza San Carlo tot aan de Chiésa Nuova, — Regola, langs de Tiber van Santa Anna tot aan den Ghetto, — San Pustachio, tusschen San Agostino, San Antonio en het Pantheon, — Pigna, van het Pantheon tot aan den Corso en rondom het Palazzo di Venezia tot aan de Via della Rotonda, — Campitelli, het zuidelijk gedeelte (met den Palatinus en Capitolinus), — San Angélo, van de Via di San Marco tot aan het Tiber-eiland, — Ripa, van San Teodoro langs den Circus Maximus naar de Porta San Sebastiano en tot aan de Tiber (met den Aventinus), — Trastevere, het geheele gedeelte op den regter oever der rivier tot digt bij de St. Pieterskerk, — en Borgo, de wijk van het Vaticaan (Citta Leonina). Men heeft te Rome 150 pleinen, 500 straten, 275 stegen (vicoli), 50 groote en 100 kleine fonteinen, 45 stedelijke paleizen met voorhoven en tuinen, 316 andere paleizen, 36 villa’s, 9 groote ziekenhuizen, 21 hospitalen, 369 kerken, 61 monniken- en 70 nonnenkloosters (die thans echter gedeeltelijk tot kazernes enz. gebruikt worden) en 36000 huizen. De stad heeft een omvang van 23 Ned. mijl en eene oppervlakte van 1416 Ned. bunder.

De oppervlakte, door de rivier in twee zeer ongelijke deelen gescheiden, vertoont eene eigenaardige heuvelengroep. De kammen dier heuvels strekken, als de vingers eener hand, zich uit naar de Tiber en vormen schilderachtige reliéfs. Vóór de Porta Maggiore is die heuvelengroep door middel eener landtong met het hoogste gedeelte der Campagna, verbonden, en aldaar vereenigen zich zoowel de antieke waterleidingen als de drie spoorwegen, die van Napels, Livorno en Ancona. Deze omstandigheid, welke men ook eenigermate aantreft op den regter oever der rivier, geeft aan Rome uit een krijgskundig oogpunt eene zeer gunstige ligging. Men heeft dan ook in den laatsten tijd (1877) opnieuw een aanvang gemaakt met de . versterking der stad. Aan den voet der heuvels tusschen deze en de Tiber verheft zich het grootste gedeelte der moderne stad op een vrij lagen bodem (11 tot 20 Ned. el boven de oppervlakte der zee). Nadat voorts Rome zijn rang herkregen heeft als hoofdstad van Italië, zijn er groote nieuwe wijken verrezen, bepaaldelijk rondom Santa Maria Maggiore en bij de Thermen van Diocletianus, tot eene bodemhoogfe van 65 Ned. el. Het bewoonde gedeelte van het nieuwe Rome ligt bijna geheel ten noorden van het oude; een groot aantal zijner woningen verheft zich op het Campus Martius.

De Nieuwstad erlangde haar hedendaagsch voorkomen door Julius II, Leo X, Paulus III en Sixtus V; het onderscheidt zich door eene menigte groote, met paleizen uit de 16de en 17de eeuw versierde straten en naauwe stegen, die er somber en verwaarloosd uitzien. Tot de eerste behoren de Corso, de Via Eabuino en Ripetta, de Via Condotti en Angelo Custode, de hoog gelegene Via Sistina en Quattro Fontane, alsmede de nieuwe Via Nazionale met hare fraaije gebouwen en druk verkeer, terwijl de dwarsstraten, de daartusschen gelegene gedeelten, rondom het Capitool naar de zijde van de Engelenbrug en Let Trastevere er slordig en ellendig uitzien. Ook dadr evenwel ontmoet men gedurig prachtige kerken en indrukwekkende bouwvallen der Oudheid. Aan de twee zijden der rivier herinneren de Via Giulia en de Via Lungara met hare paleizen aan den tijd der renaissance. Nergens ter wereld vindt men zoo talrijke monumenten uit den loop der geschiedenis. Zonderlinge verschijnselen zijn er voorts de Ghetto of het Jodenkwartier en in het oostelijk gedeelte de veldarbeid in het midden der stad.

Het klimaat van het oude Rome is door het verlaten der zuidelijke hoogten geheel veranderd. Het is in den winter zeer gunstig en blijft alzoo tot in het midden van Junij. De lente begint er op het laatst in den aanvang van April, en reeds tegen het einde van Mei verschijnt het warme jaargetijde. De gemiddelde warmtegraad is er dezelfde als te Napels (15°,46 C.), doch is des zomers 11/2° hooger en des winters 11/2° lager. In het midden van den zomer is de stad blootgesteld aan de malaria.

Van de beroemde zeven heuvelen der oude stad is de Palatijnsche (52 Ned. el hoog),het middelpunt van het oude Romeinsche Kijk, ook nu nog met de bouwvallen van Keizerlijke paleizen bedekt. Op den Mons Capitolinus verheft zich de kerk Santa Maria Ara Celi. De Mons Quirinalis (Monte Cavallo, 55 Ned. el hoog) torscht een paleis, het Quirinaal geheeten. De Mons Caelius (Monte Celio, 51 Ned. el hoog) draagt het Lateraan aan het oosteinde en San Stefano Rotondo in het midden, terwijl er San Giovanni e Paola en San Gregorio aan de westelijke helling gelegen zijn. Op den Mons Aventinus (48 Ned. el) verrijzen thans Santa Sabina, Santa Balbina, Santa Prisca, Santa Sabba en eenige moderne villa’s. Op den Mons Esquilinus (65 Ned. el) werden op het noordelijk gedeelte Santa Maria Maggiore en Santa Pudenziana benevens eene wijk van nieuwe huizen gebouwd, en op het zuidoostelijk gedeelte San Piétro in Vincoli.

De Mons Viminalis vereenigt zich met den Quirinalis en Esquilinus tot eene hoogvlakte, waar zich thans het nieuwste gedeelte van Rome met zijne nationale namen van straten rondom het spoorwegstation verheft, terwijl er zich te voren de Thermae Diocletianae bevonden. Bij deze zeven heuvels komt nog in het noorden der stad de Monte Pincio (65 Ned. el), welke tot digt bij de Tiber nadert en zich in zuidoostelijke rigting van haar verwijdert; hij is thans weder, evenals in ouden tijd, met terrasgewijs aangelegde tuinen versierd en behoort tot de druk bezochte uitspanningsgelegenheden der stad. Voorts heeft men in de vlakte ten zuiden van den Mons Aventinus de Monte Testaccio (46 Ned. el hoog), een kunstmatig opgeworpen heuvel met een omvang van 165 Ned. el, grootendeels uit scherven van aardewerk bestaande. Het middelpunt van het nieuwe Rome, de Monte Citorio, is ontstaan door de bouwvallen van het amphitheater van Statilius Taurus. Op den regter oever van de Tiber verheffen zich, tegenover den Monte Pincio, de Monte Vaticano met de St. Pieterskerk en het Vaticaansche Paleis, en ten zuiden daarvan de Monte Gianicolo (Janiculus), 94 Ned. el hoog, met San Piétro in Montorio en de Acqua Paola. — Van de poorten van Rome vermelden wij op den linker oever der rivier: de Porta del Popolo, de noordelijkst gelegene poort der stad, gebouwd, naar men meent, volgens eene teekening van Michéle Angelo, door Vignola en Bernini, — de Porta Pia, in 1564 door Pius IV naar een ontwerp van Michéle Angelo gesticht, terwijl te voren zich ten zuidoosten van deze de Porta Nomentana verhief, — de Porta San Lorenzo, op de plaats der oude Porta Tiburtina, — de Porta Maggiore, welke twee antieke waterleidingen torscht, — de Porta San Giovanni, bij het Lateraan en naast de voormalige Porta Asinaria, — de Porta San Sebastiano, weleer de Porta Appia, — de Porta San Paolo, grootendeels het overblijfsel van de Porta Ostiensis, — de Porta Angelica bij de Engelenbrug, — de Porta Cavalleggieri, — en de Porta San Pancrazio. Vijf bruggen zijn over de Tiber gelegd, en vier van deze liggen binnen den stadsmuur, namelijk de Ponte Sant’ Angelo (Pons Aelius) met 3 groote en 2 kleine bogen en door Bernini met standbeelden versierd, — de Ponte Sisto (Pons Aurelianus), in de middeneeuwen verwoest, maar onder paus Sixtus IV door Baccio Fontein hersteld, — de Ponte di San Bartolommeo (Pons Cestius) van Trastevere naar het Tiber-eiland, en de Ponte di quattro Capi (Pons Fabricius) van het Tiber-eiland naar de stad. De Ponte Molle (Pons Milvius) ligt buiten de stad, en van de overige bruggen der Oudheid zijn slechts bouwvallen overgebleven. Eene moderne draadbrug loopt van San Giovanni dei Fiorentini naar den anderen oever. Door de Porta del Popolo bereikt men aanstonds de Piazza del Popolo, waar zich de Egyptische obelisk uit Heliópolis (24 Ned. el hoog) verheft, welke Sixtus V in 1587 uit de puinhoopen van den Circus deed opdelven en derwaarts overbrengen. Vanhier loopen 3 Zich van elkander verwijderende straten in de stad, en de middenste van deze, de vermaarde Corso, is 1500 Ned. el lang. Hoewel zij de hoofdstraat is van Rome, bezit zij toch geenszins de breedte en de pracht, die men van de voornaamste wandelplaats eener wereldstad verwachten kan. De antieke gevels zijn er slechts 10 Ned. el van elkander verwijderd en geven haar vooral bij een bewolkten hemel een somber voorkomen. Intusschen verleent eene reeks van grootsche paleizen in zuiver Romeinschen stijl aan deze straat eene indrukwekkende eigenaardigheid. De Piazza del Popolo, de prachtige moderne antichambre van den Corso en van de geheele stad, vormt een zonderling contrast met het reusachtig middeneeuwsch kasteel, hetwelk onder den naam van Palazzo di Venezia den Corso sluit. Sedert Paulus II is laatstgenoemde het tooneel der vastenvermakelijkheden en der wedrennen. Regts van den Corso voert de Strada di Ripetta naar het Pantheon, links de Strada del Babuino naar de Piazza di Spagna. Van de kerk Trinita dei Monti strekt de Via Sistina zich uit naar de Via Quattro Fontane en deze naar de kerk Santa Maria Maggiore. De Corso snijdt regthoekig de Strada Condotti, die onder andere namen voortschrijdt naar de Ponte di Sant’ Angelo. De Via del 20 Settembre leidt van de Piazza di Monte Cavallo naar de Porta Pia. De Via Lungara loopt in Trastevere langs de rivier naar het Vaticaan. Het grootste openbare plein te Rome is de Piazza del Circo agonale, welke aan 3 met beeldhouwwerk versierde fonteinen eene aangename koelte ontleent en daardoor zelfs onder water kan worden gezet. Het postkantoor, een alleenstaand gebouw, scheidt twee pleinen van elkander, namelijk de Piazza de Monte Citorio en de Piazza Colonna. Het eerste onderscheidt zich door de vermaarde obelisk, door Augustus uit den Zonnetempel te Heliópolis in het jaar 10 vóór Chr. naar Rome overgebragt en door Pius VI aldaar geplaatst. (1798). Ter regter zijde daarvan verheft zich het door Innocentius XII in 1697 gestichte paleis van Justitie, thans tot vergaderplaats van het Parlement ingerigt. De Piazza Colonna ontleende haren naam aan de zuil van keizer Marcus Aurelius, die, onder Sixtus V door Fontana weder opgerigt, het verguld bronzen standbeeld van den apostel Paulus draagt. Dit plein is het middelpunt van het stedelijk verkeer; rondom de antieke zuil zijn 4 reusachtige gascandelabres geplaatst, en de militaire muziek doet er zich gedurig hooren. De Piazza Santa Maria Maggiore is versierd met eene obelisk ter hoogte van 141/2 Ned. el,.welke zich in vroegeren tijd vóór het Mausoléum van Augustus verhief; haar top draagt het wapen van Sixtus V. Vóór de St. Pieterskerk bevindt zich de Piazza di San Piétro in Vaticano (273 Ned. el lang en 226 breed), in wier midden zich 2 fonteinen en eene op 4 koperen leeuwen rustende obelisk ter hoogte van 251/2 Ned. el verheffen. Langs beide zijden van het plein en verbonden met de St. Pieterskerk loopt de prachtige kolonnade van Bernini (1667), bestaande uit 284 Dorische zuilen ter hoogte van 15 Ned. el. Men bereikt het Plein van het Capitool langs een trap, die bij den opgang versierd is met 2 leeuwinnen van basalt, terwijl hooger op de leuning met marmeren standbeelden is gekroond. Op dat plein verheft zich het verguld bronzen ruiterstandbeeld van Marcus Aurelius. Tegenover den trap verrijst het Paleis van den Senaat, ter linker zijde het Muséo Capitolino en ter regter zijde het Paleis der Conservatori. Van den heuvel van het Capitool daalt men af naar het oude Forum Romanum, waar men de opdelvingen in de laatste jaren met ijver heeft voortgezet; hier vindt men nog den triumfboog van Septimius Severus, de terrassen van den tempel der Concordia, 3 zuilen van den tempel van Vespasianus, den zuilengang met de voornaamste Romeinsche goden, 8 zuilen van den tempel van Saturnus, aanzienlijke overblijfselen dei Basilica van Caesar, marmeren balustrades uit den tijd van Trajanus, 3 zuilen van den tempel van Castor, onderscheidene postamenten, de zuil van Phocas (eene gecanneleerde Corinthische zuil van een antiek gebouw) enz. Frissche lucht heeft men er vooral op de Piazza di Spagna, waar eene door Bernini ontworpene fontein zich verheft. De vermaarde Spaansche Trap leidt van dit plein naar de kerk Trinita dei Monti, waar men een treffend uitzigt heeft op Rome. Ook hier bevindt zich eene door Pius VI aldaar geplaatste obelisk. Andere merkwaardige pleinen zijn: di Piazza Barberini met het Palazzo Barberini , — de Piazza dei Termini bij het stationsgebouw van den spoorweg met de door Pius IX derwaarts geleide fontein der Acqua Marzia en de Baden van Diocletianus, — de Piazza della Fontana di Trevi met de sierlijkste fontein van Rome (Acqua Vergine), — de Piazza de Venezia met het Palazzo di Venezia, den zetel van de Oostenrijksche ambassade, en het Palazzo Torlonia, — de Piazza della Minerva met eene antieke obelisk, — de Piazza del Campo Marzo, — de Piazza della Rotonda vóór het Pantheon, desgelijks met eene obelisk, — de Piazza Pasquino met het deftige Palazzo Braschi, het Forum Trajanum met de zuil van Trajanus, — de Piazza di San Gregorio, en het Lateraanplein, ook met eene fraaije obelisk.

Van de kerken te Rome vermelden wij de wereldberoemde St. Pieterskerk bij het Vaticaan, de begraafplaats geacht van den apostel Petrus. De oude basilica werd ten tijde van Constantijn de Groote op aandringen van paus Sylvester I gebouwd, en wél aan de noordzijde van den Circus van Nero, waar vele Christenen den marteldood hadden geleden. Toen deze kerk begon te vervallen, nam Nicolaas V het besluit, om haar van den grond af te herbouwen, en daarmede werd een begin gemaakt in 1450 door den Florentijnschen bouwmeester Bernardo Bossellino. Het werk bleef echter onder de volgende zeven Pausen rusten, totdat paus Julius II het weder met kracht opvatte. Giuliano di Sangallo en Bramante werden met den opbouw belast. Laatstgenoemde legde den Paus een ontwerp voor, dat alle vroegere in schoonheid ver te boven ging, zoodat hij tot bouwmeester dier kerk werd benoemd. Den 18den April 1506 werd de eerste steen gelegd.

Het plan van Bramante stelde een Grieksch kruis voor met een reusachtigen koepel, — dat van Giuliano di Sangallo eene grootsche basilica met een dwarsbeuk en koor en met een koepel gekroond. Na den dood van Bramante werd de arbeid onder het opzigt van Rafaël en Peruzzi voortgezet, doch de koepel eerst voltooid door Michele Angelo naar een grootsch ontwerp. Vignola, Pirro Legorio en Giacomo della Porta bouwden daarna voort naar het bestek van Michele Angelo. Ongelukkig genoeg werd volgens een besluit van Paulus V (1505) het bestek door Carlo Modena gewijzigd. Den 18den November 1626 werd het gebouw ingewijd door Urbanus VIII. Maderna bouwde vervolgens de 50 Ned. el hooge en 117 Ned. el breede voorgevel met het voorportaal en daarboven de Loggia, waar de nieuw gekozen Paus gekroond wordt en vanwaar hij zijn zegen geeft aan het volk. Onder Pius VI (1776—1784) verrees de sacristie. De kosten van den bouw beliepen 130 millioen gulden, en het jaarlijksch onderhoud vereischt 80000 gulden.

Het indrukwekkende voorportaal is voorzeker het prachtigste moderne gebouw der stad. Het inwendige der kerk onderscheidt zich door eene treffende harmonie van verhoudingen en kleuren en is vooral indrukwekkend onder den koepel. Hare lengte is van binnen 187 Ned. el, die der dwarsbeuk 137 Ned. el, de hoogte der middenbeuk 45 Ned. el en die van den koepel 117 Ned. el. Deze laatste heeft een dubbel gewelf en daarboven eene lantaarn, die den bal (21/2 Ned. el in middellijn) en het kruis (4,2 Ned. el hoog) draagt. De koepel rust op 4 reusachtige, onregelmatig-vijfzijdige pilaren met een omvang van 71 Ned. el. Men heeft in die kerk een schat van prachtige monumenten, fraaije mozaïeken en copieën van beroemde schilderijen. Bij de laatste pilaar verheft zich het bronzen standbeeld van den apostel Petrus uit de 6de eeuw; zijn regter voet is afgesleten door de kussen der geloovigen. Onder den koepel ontwaart men het hoofd-altaar, hetwelk het altaar der aloude basilica omsluit; alleen de Paus of iemand met diens breve voorzien leest er de mis.

Daarboven breidt een smakelooze tabernakel zich uit in den barokstijl van Bernini. Onder dat altaar is het graf van Petrus en daarvóór de confessione, met eene leuning, waarop dag en nacht 24 verguld-bronzen lampen branden. Langs een dubbelen trap van 24 treden, van Grieksch marmer vervaardigd, gaat men naar beneden; aldaar ziet men den knielenden Pius VI, een standbeeld van Canova. Van de beeldhouwwerken in deze kerk vermelden wp: eene Piéta van Michele Angelo, het praalgraf van Sixtus V van Pollajuolo, dat van Clemens XIII van Canova, dat van Paulus III van Guglielmo della Porto en dat van Pius VIl van Thorwaldsen. In de Stanza Capitolare, met schilderijen van Giotto en Melozzo da Forli, wordt de oude dalmatica bewaard, waarmede men de keizers bij hunne krooning als domheeren van St. Pieter bekleedde. Van de reliquieën zijn er het gebeente van den apostel Petrus en de zweetdoek van de Heilige Veronica het meest vermaard. In den vloer ziet men er eene plaat van porfier uit de oude kerk, waarop de keizerlijke candidaat knielde vóór zijne krooning, terwijl hij er zijne geloofsbelijdenis aflegde. — Van de overige kerken noemen wij: die van San Giovanni in Laterano, de oudste kerk te Rome en tevens de eigenlijke hoofdkerk van den Paus als bisschop van Rome, alsmede na de St. Pieterskerk de aanzienlijkste der stad. Zij erlangde haren naam, toen zij in 908 door Sergius III vergroot en vernieuwd werd. Reeds vroeg heette zij Basilica Lateranensis, want Constantijn de Groote, wiens gemalin Fausta eigenares was van de huizen der familie Lateranus, deed gedeeltelijk op dezelfde plek eene paleiskerk bouwen. Hij schonk deze aan paus Sylvester I (314—335), en zoo werd zij de bisschoppelijke kerk der opvolgers van Petrus. In 1308 werd zij door de vlammen verwoest en, na haren opbouw, nogmaals in 1361. Sedert Gregorius XI was nagenoeg ieder Paus werkzaam aan de vernieuwing van deze kerk. Sixtus V deed door Galileï den fraaijen dubbelen zuilengang aan den noordelijken gevel, de Scala Santa en het Lateraanpaleis bouwen. Clemens VIII deed de dwarsbeuk veranderen, en Innocentius X in 1650 de versiering der oude basilica door Borromini in een zonderlingen stijl wijzigen. De zuilen werden door zware, door bogen verbondene pilaren vervangen. De kerk heeft 5 beuken, en men meent, dat het prachtige houten dak door Michele Angelo ontworpen is. Aan beide zijden overlangs ziet men de marmeren standbeelden der twaalf Apostelen, ieder 5 Ned. el hoog, en boven elk van deze een marmeren reliéf met tafereelen uit zijne levensgeschiedenis. De tribune is versierd met fraaije mozaïeken. De Capella Corsini, door Alessandro Galileï gebouwd, is eene van de fraaiste der stad. — Naast de kerk verrijst de merkwaardige doopkapél San Giovanni in Fonte, het oudste baptisterium van Rome, blijkbaar uit den tijd van Constantijn de Groote. zij vormt eene door 2 achthoekige zijbeuken omgevene ruimte, waar 8 antieke zuilen van porfier een 3 treden diep doopbekken van groen basalt omgeven. Vóór het baptisterium, op het midden van het plein, verheft zich eene obelisk van rood graniet, 45 Ned. el hoog en de aanzienlijkste. van geheel Rome; zij werd door Constantijn de Groote uit Heliópolis derwaarts gebragt en in den Circus maximus geplaatst. — Aan het Lateraanplein verrijst voorts de Capella Sancta Sanctorum met den volgens de overlevering door keizerin Hélena naar Rome gebragten trap van het regthuis van Pilatus, welke alleen door knielenden beklommen wordt. — Tusschen de Lateraankerk en het Colosséum heeft men de oude kerk San Clemente, merkwaardig voor de kennis van den bouw der oude basilica’s; zij was reeds in 392 aanwezig, en Johannes VIII (872—882) restaureerde het thans nog aanwezige koor. De kerk behoort sedert Urbanus III aan de Iersche Dominicanen, werd in 1073 gedeeltelijk door de vlammen verwoest, maar bevat nog vele fresco’s uit de 5de tot de 11de eeuw en prachtige antieke zuilen. — Op het Tiber-eiland verheft zich de kerk San Bartolommeo op de puinhoopen van een aan Aesculapius gewijden tempel. — In de kerk San Crisogoro in Trastevere vindt men 22 antieke zuilen van graniet. — In de kerk San Prassede is nog veel uit ouden tijd bewaard gebleven. Zij werd in 820 door Paschalis I verbouwd, doch er zijn nog prachtige mozaïeken en zuilen van het oorspronkelijk gebouw. — De kerk Santa Maria Maggiore is de vierde patriarchale basilica en eene der fraaiste kerken van Rome. Reeds in 432, toen Nestorius, patriarch van Constantinopel, zich tegen de benaming Theotokos (aan God het leven schenkende) verklaard had, werd deze kerk ter eere van Maria door Sixtus III verbouwd en prachtig versierd. Daarvan zijn nog de zuilen, de muren der middenbeuk en de fries onder de vensters met eene dubbele rij zorgvuldig bewerkte mozaïekschilderijen overgebleven. Ook de triumfboog is afkomstig uit de 5de eeuw. De mozaïeken van de half-koepelvormige tribune evenwel zijn van het jaar 1292 en van de hand van Jacopo Torriti. De 36 antieke Ionische zuilen van blinkend wit marmer behooren tot de schoonste, die te Rome worden gevonden, en allerprachtigst zijn er de kapellen van Sixtus IV en Paulus V (Capella Borghesia). — De kerk Santa Croce en Gerusalemme is afkomstig uit den oud-Christelijken tijd en eene der zeven hoofdkerken van Rome. Zij werd in den tijd van Constantijn de Groote (336) gesticht binnen den muur van het Keizerlijk Palatium Sessorianum, doch zij is tot viermaal toe vernieuwd. Men heeft er zeer fraaije zolderingmozaïeken naar teekeningen van Peruzzi. — De kerk Santa Maria degli Angeli, het laatste werk van Michele Angelo te Rome, is het op eene basilica gelijkende, langwerpige middengebouw der Thermae Diocletianae; zij is 100 Ned. el lang, 29 hoog, 24 breed, en versierd met acht prachtige antieke zuilen ter hoogte van 18 Ned. el. Men vindt er vele schilderijen en fresco’s der beroemdste schilders. — De kerk del Gesu, aan de Jezuïeten toebehoorende, is eene der grootste en sierlijkste van Rome. Twee rijen Corinthische en Romeinsche pilasters vormen den voorgevel, en van binnen is zij versierd met pilasters van verguld stucco, met kost baar marmer en fraaije fresco’s. — De kerk Santa Maria sopra Minerva is er de éénige in spitsboogstijl; zij ontleent haren naam aan de bouwvallen van een door Domitianus gestichten tempel van Minerva, waar zij verrees. Zij is in 1280 door de Dominicanen gebouwd, en Carlo Maderna vernieuwde later het koor. In 1849—1854 werd zij gerestaureerd en behoort thans tot de fraaiste kerken van Rome. Naast het hoofd-altaar ziet men er het beroemde standbeeld van Christus, door Michele Angelo, en in een der corridors het praalgraf van den schilder Fiésole, terwijl er voorts de kapellen versierd zijn met prachtige praalgraven uit de 15de en 16de eeuw. — De kerk San Piétro in Vincoli, op de zuidwestelijke helling van den Esquilinus gelegen, onderscheidt zich door het heerlijke praalgraf van Julius II door Michele Angelo; ook ziet men er 20 antieke Dorische zuilen van wit marmer. — De kerk Santa Maria Ara Celi, op den heuvel van het Capitool, was in de middeneeuwen de kerk van den Senaat en diende meermalen tot parlementsgebouw; men heeft er 22 antieke zuilen, fresco’s van Pinturicchio en sierlijke praalgraven. — In de kerk Sant’ Andrea delle Valle zijn beroemde fresco’s van Domenichino. — De Chiesanuova, gebouwd door den Heiligen Filippo Neri, bevat plafond-fresco’s van Piétro da Cortona, 3 beroemde stukken van Rubens en eenige fraaije schilderijen van Federigo Baroccio. — De kerk Santa Maria in Trastevere, eene der fraaiste middeneeuwsche basilica’s van Rome, is aan den gevel met mozaïeken van 1148, van binnen met 22 antieke zuilen en aan de tribune met mozaïeken uit de 12de en 14de eeuw versierd. — De kerk Santa Cecilia, eene der oudste kerken van Rome, heeft den oud-christelijken vorm van een atrium; zij vertoont in de mozaïekfries van het voorportaal in medaillons de 820 Heiligen, die aldaar zijn bijgezet, in de tribune een middeneeuwschen vloer, onder het hoogaltaar het liggende beeld der Heilige Cecilia van de hand van Stefano Maderna, en boven dat altaar een marmeren tabernakel van Arnolfo di Cambio (1283). — De kerk van San Lorenzo fuori le Mura is eene der patriarchale kerken van Rome; het achterste gedeelte dagteekent van 578, het voorste van 1220, en de antieke zuilen met prachtige kapiteelen, het mozaïek van den triumfboog van 578 enz. verheffen haar tot eene der merkwaardigste kerken van Rome. — De basilica Santa Sabina, de grootste kerk op den Aventinus en in 422 gebouwd, bevat nog de 24 oude, prachtige Corinthische zuilen van Parisch marmer, welke te voren tot een gebouw der Heidensche Oudheid (vermoedelijk tot den tempel van Diana) hebben behoord. — Talrijke kerken, te veel om te noemen, bevatten kostbare kunstgewrochten. Onder die, welke uit antieke tempels ontstaan zijn, bekleedt de Santa Maria la Rotonda, het aloude Pantheon, de eerste plaats. Oorspronkelijk behoorde dit gebouw bij de Thermae van Agrippa en was als tempel aan Júpiter Ultor, gewijd, doch werd in 609 door Bonifacius IV in eene Christelijke kerk herschapen.

Haar bouwmeester was Valerius van Ostia. zij bestaat uit eene zeer ruime cella met een koepel en een vierkant voorportaal, is versierd met 16 zuilen van Egyptisch graniet en maakt een overweldigenden indruk. — Buiten de stad aan de Via Appia verheft zich de kerk San Sebastiano, in wier nabijheid in 1854 de vermaarde catacomben onder de leiding van Rossi opgegraven zijn. Het onderzoek bevestigde de meening, dat de catacomben opzettelijk aangelegde groeven zijn, welke aan de eerste Christenen tot gemeenschappelijke begraafplaats dienden. Tusschen de Via Latina, Appia en Ardeatina is tot op aanmerkelijken afstand van den muur der stad iedere hoogte uitgehold. Het oudste opschrift is er van het jaar 107. Ten tijde van paus Damasus werden er marmeren gedenksteenen met opschriften geplaatst. Eerst in 1593 begon Antonio Rosio deze begraafplaatsen te doorzoeken, en in 1854 ontdekte Rossi de grafstede der Pausen uit de 3de eeuw (zie Catacomben).

Onder de paleizen te Rome bekleedt het Vaticaan, de residentie van den Paus, wegens zijn omvang en zijne kunstgewrochten de eerste plaats. Het is een langwerpig gebouw, onder een scheeven hoek zich aansluitend aan de St. Pieterskerk, en men kan het niet zoozeer een paleis als eene reeks van paleizen noemen, waarin men 20 binnenpleinen en meer dan 200 trappen telt. Langs de prachtige Scala Regia bereikt men er de grootsche Sala Regia, eene met uitmuntende fresco’s versierde voorzaal. Vanhier doorwandelt men eene onafzienbare reeks van gaanderijen, waarde kostbaarste gedenkteekenen der Oudheid en de kunstwerken der grootste meesters van den nieuweren tijd zijn tentoongesteld. In de beroemde fresco's heeft er de kunst van Rafaël het toppunt van volkomenheid bereikt. Prachtige gaanderijen en zalen zijn er versierd met standbeelden, vazen, candelabres enz. der Oudheid. Van de standbeelden vermelden wij de Laocoön-groep, Hermes, Apollo van Belvedère, den torso van Hérculés en den Apoxyomemis of den zich reinigenden athleet. De meestberoemde kapellen van het Vaticaan zijn de Paulinische en de Sixtijnsche. De eerste bevat muurschilderijen van Michele Angelo, — de tweede van dienzelfden meester het Laatste Oordeel en de prachtige plafondschilderijen met de Schepping, den val der eerste menschen, de redding bij den Zondvloed, profeten, sybillen enz., Het bouwen van het Vaticaan nam een aanvang omstreeks het einde der 5de eeuw, maar het is vervolgens door verschillende Pausen veranderd, hersteld en vergroot. De grootste Italiaansche bouwmeesters, zooals Bramante, Sangallo, Fontana, Maderna, Bernini enz. hebben aan dat gebouw hunne talenten gewijd, hetwelk thans eene lengte heeft van 351 en eene breedte van 234 Ned. el. Loggiën, onder paus Julius II door Bramante ontworpen, zijn onder Leo X door Rafaël voltooid, naar wiens teekeningen de arabesken en tafereelen in de 13 eerste koepels der tweede verdieping door Johan van Udino, die ook de arabesken der eerste verdieping vervaardigde, Giulio Romano, Penni en anderen al fresco geschilderd zijn. Vandaar komt men in de feestzalen van Leo X, de „Stanze (kamers) van Rafaël” genaamd. Men heeft er 4, namelijk: la stanza dell’ Incendio, met den brand van Borgo, door den meester zelven gepenseeld, terwijl de overige tafereelen door zijne leerlingen zijn afgewerkt, — la stanza della Segnatura, door Rafaël ten tijde van Julius II beschilderd — la stanza di Eliodoro, — en de Sala di Costantino (zie ook onder Rafaël). Van de meesterstukken der schilderijenverzameling in het Vaticaan vermelden wij: de „Transfiguratie” van Rafaël en de „Madonna di Foligno”.

In het Appartemento Borgia bevinden zich de gedrukte boeken der bibliotheek. Men heeft er voorts eene verzameling van 24000 handschriften, — alsmede miniaturen uit de 4de eeuw en een Museo cristiano met voorwerpen uit de catacomben, kunstwerken in ivoor, cameeën en reliëfs, en ook een antiek schilderstuk, de vermaarde „Aldobrandinische Bruiloft”. In eene afzonderlijke gaanderij (corridor) worden er de tapijten bewaard, waarvoor Rafaël in 1515 de cartons vervaardigde. Door middel van een bedekten gang ter lengte van 1500 schreden is het Vaticaan verbonden met den cirkelvormigen Engelenburgt (Castello di Sant’ Angelo), het bruggehoofd bij de Tiber tusschen de Pieterskerk en de stad Rome. Deze burgt, oorspronkelijk door keizer Hadrianus tot begraafplaats voor zijn geslacht bestemd, is een op vierkante basis geplaatste cylinder met eene middellijn van 60 Ned. el en door paus Alexander VI tegen het einde der 15de eeuw in eene citadél herschapen. Op den top van het gebouw bevindt zich het bronzen beeld van den aartsengel Michaël, waaraan de burgt zijn naam ontleent. — Nabij de kerk San Giovanni verheft zich het pauselijk Lateraanpaleis, door Constantijn bij zijn vertrek naar Constantinopel aan den bisschop van Rome geschonken. Na dien tijd hadden de Pausen, tot aan de verplaatsing van den H. Stoel naar Avignon, in het Lateraan hun zetel. Nadat het oude paleis eene prooi der vlammen was geworden, liet Sixtus V door Domenico Fontana een nieuw paleis bouwen, dat onder Gregorius XVI gerestaureerd werd.

Het bevat het Museo Lateranense, een kabinet van oudheden met kostbare voorwerpen. — Later was het Quirinaal (Palazzo Quirinale) het zomerverblijf van den Paus. Het wordt wegens zijne reusachtige antieke beelden van paarden ook wel het Palazzo di Monte Cavallo genaamd, heeft fraaije tuinen in de Rione di Trevi en is thans de residentie van den Koning van Italië. Het heeft eene minder ongezonde ligging dan het Vaticaan. Het is op den linker oever van de Tiber ongeveer in het midden van de stad gelegen, ten tijde van Gregorius XIII in 1573 gesticht en onder Paulus V in 1608 door Maderna voltooid. — Op de Piazza del monte Citorio verrijst de prachtige, door Bernini en Fontana gebouwde Curia Innocenziana, thans het Parlementsgebouw. Daarenboven vermelden wij: het paleis der Apostolische kanselarij (Cancellaria), door Bramante voltooid (1510), met een voortreffelijken gevel, — het reeds meermalen genoemde Palazzo di Venezia, een der grootste gebouwen van Rome, uit den aanvangstijd der renaissance, — het gebouw der Sapienza, — het groote Hospitaal, — het Collegio Romano, — en de schouwburgen Apollo en Argentina. Eindelijk maken wij gewag van het Capitool (Campidoglio), bestaande uit het voormalig paleis der senatoren, thans dat der stedelijke ambtenaren, met een prachtigen trap van Michele Angelo, en nog twee paleizen daarnaast, — het Museo Capitolino, — en het Palazzo dei Conservatori, beide door Michele Angelo ontworpen en, na het Vaticaan, met de beroemdste kunstgewrochten der Oudheid gevuld.

Van de particulieren paleizen vernielden wij: het paleis Barberini op den Quirinus, gebouwd door Maderna, Borromini en Bernini, met eene door Piétro Cortona beschilderde zaal, een voortreffelijk muséum van schilderijen met stukken van Rafaël en Guido Beni, fraaije beeldhouwwerken en eene boekerij, — het paleis Borghese, nabij de Ripetta, in zijne oudste gedeelten een meesterstek van Martino Lunghi (1590), met een prachtig muséum, waarin zich stukken bevinden van Rafaël, Correggio, Tiliaan enz., — het paleis Corsini in Trastevere, waar koningin Christina van Zweden haar verblijf hield en in 1689 overleed, met eene rijke kunstverzameling, eene boekerij en een fraaijen tuin, — het paleis Farnese, aan het evenzoo genoemde plein, een der prachtigste gebouwen van Rome en een type van een Romeinsch paleis, gebouwd door Sangallo, Michele Angelo en Giacomo della Porta, met voortreffelijke plafondfresco's van de gebroeders Carracci, Domenichino en Guido Reni, de villa Farnesina, een bevallig gebouw in renaissancestijl, door Peruzzi ontworpen, met heerlijke fresco-tafereelen, door Rafaël ontworpen en door Giulio Romano geschilderd, en met eene „Galatea” van Rafaël zelven, — het groote paleis Colonna, bij het Quirinaal, met uitmuntende schilderijen, — het paleis Rospigliosi met eene beroemde zolderingschilderg, „Aurora”, van Guido Reni, — het paleis Doria en het paleis Sciarra met kostbare schilderijen, — het paleis Spada, met het standbeeld van Pompejus, waarnaast volgens de overlevering Julius Caesar vermoord werd, met het antieke standbeeld van Aristóteles en met vele antieke reliéfs,— alsmede de paleizen Pamfili, Mattei, Valentini, Falconiëri, Chigi en Torlonia. Onderscheidene paleizen dragen wegens de daarbij aanwezige tuinen den naam van villa, zooals de Villa Medici op den Monte Pincio, — de Villa Ludovisi op denzelfden heuvel, met eene merkwaardige verzameling van oudheden, — de Villa Mattei op den Monte Celio, — de Villa Albani, met eene prachtige verzameling van beeldhouwwerken, — de Villa Borghese, vóór de Porta del Popolo, met een heerlijk park en zalen met keurig beeldhouwwerk,— de Villa Pamfili, met een druk bezocht park enz.

Van de gebouwen van het oude Rome vermelden wij in de eerste plaats de merkwaardige overblijfselen van het Forum Romanum (Campo Vaccino), van den voet van het Capitool langs den Palatijnschen heuvel zich uitstrekkend naar het Colosséum. De grond, door het puin der eeuwen aanmerkelijk opgehoogd, is er sedert 1871 weder geheel ontruimd. Daar ziet men den triumfboog van Sepltmius Severus, zuilen van de tempels van Vespasianus, Saturnus en Castor, de overblijfselen der Basilica Julia en de grondslagen van den tempel van Caesar. Tegenover dezen laatsten verheffen zich de zuilen en de fries van den tempel van Faustina en van Antoninus, en verder noordwaarts de overblijfselen van het Forum van Augustus en den tempel van Mars Ultor, waarvan nog 4 prachtige zuilen zijn bewaard gebleven. Niet ver vandaar vindt men het Forum van Trajanus met de triumfzuil van dezen en met de overblijfselen der Basilica Ulpia. Verder zuidwaarts volgen de overblijfselen van den tempel van Minerva, die van een dubbelen tempel en 3 grootsche bogen der Basilica van Constantijn. Op den kam der Velia verheft zich de triumfboog van Titus, ter gedachtenis van zijne zegepraal op de Israëlieten. Ten noordwesten van dezen verrijst de Palatijnsche heuvel met de overblijfselen van het Keizerlijk paleis van Flavius, van den tempel van Jupiter Victor en van het huis van den vader van Tiberius met merkwaardige schilderijen, — voorts de bouwvallen der paleizen van Tiberius, Caligula enz.

Bovenal verheffen zich met indrukwekkende pracht de zuilengangen van het Colosséum, te voren het amphitheater van Flavius, bestemd voor gladiatoren- en dierengevechten en doorweekt van het bloed der Christelijke martelaren. Op het voorplein verheft zich het voetstuk, waarop te voren het koperen standbeeld van Nero was geplaatst. Verder naar het noordwesten bevindt zich de Meta Sudans, eene vermaarde fontein van Domitianus. Achter deze heeft men den indrukwekkenden triumfboog van Constantijn, en verder naar het oosten de overblijfselen vande Thermae van Titus en fraai versierde gangen van het Gouden Huis van Nero. bij de poorten der stad en in de Campagna ontdekt men grafplaatsen uit den tijd der Keizers, en ook enkele uit dien der Republiek. Ten noordoosten van de Porta Maggiore liggen de overblijfelen van den koepelvormigen tempel der Minerva Medica.

In de stad, bij de Porta del Popolo, heeft men het ronde Mausoléum van Augustus, — voorts de zuil van Marcus Aurelius op de Piazza Colonna, versierd met reliéfs en door Sixtus V met een standbeeld van Paulus gekroond. Niet ver vandaar verheft zich het fraaiste en best bewaard gebleven gedenkteeken uit den tijd der Caesars, het Pantheon. Van den Circus van Domitianus is weinig overgebleven. Aan de andere zijde van de Engelenbrug ziet men de begraafplaats van keizer Hadrianus.

Het eiland in de Tiber heeft nog altijd zijne antieke gedaante, namelijk die van een schip, en het Campo Maccao bewaart de herinneringen aan het leger der Praetorianen. Bij het spoorwegstation en elders ziet men nog gedeelten van den wal en van den muur van Servius en op de Piazza dei Termini de grootsche overblijfselen der Thermae Diocletianae, — bij de Pesearia den antieken hoofd-ingang naar de Porticus Octaviae met gevel en zuilen, niet ver vandaar de overblijfselen van het theater van Marcellus, digter bij de rivier den tempel van de Fortuna Virilis en van dien van Vesta, — dezen laatste met 20 fraaije, in een kring geplaatste zuilen. Bij San Giorgio in Velabro staat nog de antieke Janus Quadrifrons, een boog met 32 nissen voor standbeelden van goden, daartegenover de eerepoort van Septimius Severus, en niet ver vandaar opent zich de ingang naar de uitstekend bewaard gebleven Cloaca Maxima. Aan den voet van den Palatijnschen heuvel heeft men den Circus Maximus, een der grootste gebouwen uit den tijd der Keizers, met overblijfselen van wagenhokken (carceres). Voorts vermelden wij de prachtige puinhoopen der Thermae van Caracalla, te voren de weelderigste baden der wereld, — bij de Porta San Sebastiano den Circus van Maxentius, en aan de Via Appia talrijke begraafplaatsen. Vooral de waterleidingen zijn trotsche gedenkteekens van het oude Rome; vier van deze worden thans nog gebruikt, namelijk de Acqua Vergine, vernieuwd in 1450 en eene der fraaiste fonteinen, de Fontana di Trevi, vormend, — de Acqua Marcia, die eene fontein doet ontspringen op het plein vóór het spoorwegstation, — de Acqua Felice, — en de Acqua Paolo met de Fontana Paolina op den Janiculus en de beide Fontane del Vaticano op het plein der St. Pieterskerk.

De inrigtingen van onderwijs te Rome hebben in den jongsten tijd eene belangrijke hervorming ondergaan. De universiteit heeft thans geene theologische faculteit en telt in de regtsgeleerde 12, in de geneeskundige 24, in de wis- en natuurkundige 16 en in de letterkundig-wijsgeerige 12 hoogleeraren. Daarmede zijn verbonden: de Bibliotheca Alessandrina, 6 inrigtingen voor kliniek, gehoorzalen voor anatomie, pathologische anatomie, proefondervindelijke physiologie, vergelijkende zoölogie en anatomie, practische pharmacie, materia medica, wiskundige natuurkunde, geologie, proefondervindelijke natuurkunde, eene nieuwe sterrewacht op het Capitool (het oudere is op het Collegio Romano), een botanische tuin en een scheikundig laboratorium. Tot de inrigtingen van onderwijs behooren voorts: het technisch instituut Leonardo da Vinci, de Koninklijke school voor ingenieurs, het Koninklijk lycéum Ennio Quirino Visconti, onderscheidene technische scholen, eene kweekschool voor onderwijzeressen en eene Koninklijke school van schoone kunsten. Vooral is het lager onderwijs er met reuzenschreden vooruitgegaan. Het aantal scholen is er van 1870— 1874 van 46 jongens- en 25 meisjesscholen tot 145 jongens- en 179 meisjesscholen geklommen, en het aantal leerlingen is in dien tijd meer dan verdubbeld.

Ook de avondscholen voor volwasssenen vermeerderden in genoemde jaren van 101 tot 423, — de zondagsscholen van 231 tot 251, — en het aantal leerlingen aldaar van 1833 tot ruim 18000 en van 1139 tot 7493. Tot de inrigtingen van onderwijs onder het bestuur der geestelijkheid behooren er: de Pauselijke Académie (Accademia Pontificale dei Nobili ecclesiastici), — het Seminario Romano, het Seminario Francese, en een aantal geestelijke collegiën. Van de genootschappen voor kunst en letterkunde noemen wij: de Reale Accademia di Santa Cecilia, eene vereeniging van professoren in de muziek, — de Accademia Romana di San Luca voor schoone kunsten, — het Regio Istituto dei bell’ arti, — de Artistica Congregazione dei Virtuosi al Pantheon, — de Koninklijke Philharmonische Académie, — de Societa universale dei Quiriti, — de Accademia degli Arcadi, — de Accademia philodrammatico, — en de Accademia Romana degli Ingegnieri, Architetti e Agronomi. Van de openbare boekerij vermelden wij: de Biblioteca Apostolica Vaticana (zie boven), — de Biblioteca Casanata met 200000 deelen en 2000 handschriften, — de Biblioteca Angelica met 150000 deelen en 2000 handschriften, — de Biblioteca Alessandrina met 90000 boekdeelen, — de Biblioteca Valicelliana met 25000 deelen en 3000 handschriften, — de Biblioteca Barberini met 100000 deelen en meer dan 10000 handschriften, — en de Biblioteca Chigiana met 40000 deelen. Ook heeft men er aanzienlijke kloosterbibliotheken, zooals: die der Jezuïeten met 70000 deelen, de Biblioteca Bonaventura met 16000 deelen, enz.

Men heeft te Rome een groot aantal instellingen van weldadigheid. Tot de voornaamste hospitalen behooren: San Spirito in Sassia, de zetel der kliniek, waarmede een krankzinnigengesticht en een vondelingshuis verbonden zijn, — San Salvatore in Laterano,— San Giacomo in Augusta met de chirurgische kliniek, — Santa Maria della Consolazione met operatiezalen voor mannen en vrouwen, — San Gallicano voor huidziekten, — en San Rocco voor kraamvrouwen. Voorts heeft men er: Santa Trinita dei Pellegrini voor herstellenden, — San Giovanni di Dio voor koortslijders, — Santa Galla voor schurft, — San Sisto en San Michele voor gebrekkigen, — en Santa Maria in Capella voor chronische ziekten. De belangrijkste liefdegestichten zijn er: San Michele a Ripa Grande voor ouden van dagen, knapen en meisjes, — Santa Maria degli Angeli voor weezen, — Tatta Giovanni voor arme arbeidersknapen, — SordoMuti voor doofstommen, — Vigna Pia voor arme knapen, die zich op den landbouw willen toeleggen, — Conservatorio di San Spirito, een vondelingshuis, — en eenige nachtverblijven. Daarenboven heeft men er 5 weeshuizen, talrijke bewaarscholen, 9 wijkplaatsen voor armen van verschillende natiën enz. — Nadat Rome in bezit genomen werd door de Italianen, zijn de schouwburgen er eiken dag geopend; de aanzienlijkste van deze zijn er: het Teatro tor di Nona, doorgaans Apollo geheeten, bij den PonteSant’ Angelo, voor opera en ballet, — het Teatro Argentina voor hetzelfde doel, — het Teatro Valle voor treurspel, blijspel en klucht, — het Teatro Capranica voor treurspel, blijspel en ballet, — het Teatro Metastasio voor het volk, — het Teatro Valletto voor vaudevilles, — het Teatro Rossini voor opera en tooneelspel, — het Teatro Quirini voor spektakelstukken, en het Teatro nuovo voor marionetten. Tot de volksvermaken behooren er inzonderheid de kerkelijke feesten en plegtigheden in den vastentijd, de opvoering van het beroemde „Miserere” van Allegri in de Sixtijnsche kapél, de zegenspreking van den Paus „Urbi et Orbi (over de stad en den aardbol)” op groenen donderdag, de voetwassching der Apostelen door den Paus, het zingen der beroemde mis van paus Marcellus, op muziek gebragt door Palestrina, bij wier „Gloria” al de klokken der stad beginnen te luiden, en op Paaschzondag eene groote mis, door den Paus zelven bediend, de vereering der reliquieën en de algemeene zegenspreking door den Paus, waarna eene illuminatie van den koepel der St. Pieterskerk en een grootsch vuurwerk op den Engelenburgt de reeks der plegtigheden besluiten.

Rome is de zetel van de hoogste collégiën des rijks, namelijk van de ministeriële departementen, van den Staatsraad en van den Senaat, van de Rekenkamer, van eene prefectuur, van een Hof van appél, van eenige andere regtbanken enz. De stad telde in 1840 bijna 155000 en in 1876 bijna 236000 zielen, zoodat zij in aantal inwoners onderdoet voor Napels en Milaan. Het karakter der Romeinen is ernstig, bedachtzaam en gematigd, en hun voorkomen onderscheidt zich door eene edele fierheid. Zij zijn zeer ontvlambaar, van ouds trotsch op hunne waardigheid en bij eene groote mate van hartstogtelijkheid zeer geneigd tot rust, welke intusschen aanmerkelijk verschilt van traagheid. Zij zijn zeer gehecht aan hunne zeden en gewoonten, en de aanzienlijken betrachten met naauwgezetheid de voorschriften der étiquette. Het uitwendig vertoon voert er eene onbeperkte heerschappij; eene godsdienst zonder schitterende plegtigheden zou er geen bijval vinden.

De pracht der kerken staat daarmede in het naauwste verband. Ook in de wetenschappen, die op zintuigelijke waarnemingen berusten, zooals sterrekunde, natuurkunde en oudheidkunde, maken de Romeinen de meeste vorderingen. Zij hebben gevoel voor het sierlijke, en dit blijkt zoowel in de uitstalling hunner waren als in de onvergelijkelijke schoonheid hunner kunstgewrochten, — voorts in den tooi van vrouwen en mannen. Gezelligheid op openbare plaatsen of in vriendschappelijke kringen is voor den Romein en in het algemeen voor den Italiaan veel meer eene behoefte dan voor den zoon van het Noorden. In zijne woning daarentegen is hij met zeer weinig tevreden.

Bij de gebrekkige opleiding van den Romein uit de lagere standen is hij ongemeen vlug van verstand, bevattelijk, scherpzinnig en geestig. De Romeinen bekommeren zich weinig om vreemde talen, maar leggen zich met ijver toe op hunne moedertaal en op het Latijn. Er heerscht te Rome eene gestrenge afscheiding der verschillende standen. De hooge adel zondert zich doorgaans af; het hoofd van het geslacht draagt den oudsten titel en de oudste zoon na zijn huwelijk den daarop volgenden titel van het stamhuis. De adel heeft een groot gedeelte der Campagna in bezit, en sommige adellijke geslachten behooren tot de rijksten des lands.

Tot den hoogeren middenstand behooren er, behalve de ambtenaren, de pachters der Campagna, de kunstenaars en de groote kooplieden. Eigenaardig is bij de lagere volksklassen de dichterlijke vermenging van oude sagen met bijbelsche legenden. De Romein heeft een aangeboren talent voor muziek, en hij zingt met eene heldere, zuivere, volle, krachtige stem, en op het land is er de saltarello een nationale dans. Ook is hij een hartstogtelijk bezoeker der opera. De Romeinsche vrouwen hebben de antieke ligchaamsvormen getrouw bewaard; haar hoofd en buste zijn ongemeen schoon, en in dit opzigt is Rome de moederstad der vrouwelijke schoonheid.

Te Rome worden alle openbare en huiselijke bedrijven op straat verrigt; het drijven van koopmanschap valt er sterk in den smaak, veel meer dan het beoefenen van een inspanning eischend handwerk. Is evenwel de Romein aan het werk, dan volbrengt hij zijne taak met ijver en op eene degelijke wijze. Daarbij is hij in zijne levenswijs zeer matig; een kop koffij is zijn meest geliefde drank, en onder de sterke dranken geeft hij de voorkeur aan een glaasje rosoglio. In de lagere volksklassen koopt de man levensmiddelen op de markt, in het slagthuis enz. en brengt ze in zijn foulard naar huis, terwijl zijne vrouw voor de wasch en voor de kleeding zorgt. De Romeinsche vrouw brengt een groot gedeelte van haren vrijen tijd door aan het venster; des avonds tegen het „Ave Maria” doet zij eene wandeling in den Corso of op den Pincio, en slijt het overig gedeelte van den avond gaarne in de opera.

Het ongehuwde meisje wordt er naauwlettend bewaakt, en minnarijen erlangen er aanstonds een ernstig karakter. De gehuwde vrouwen hebben den naam, dat zij alligt aanleiding geven tot het aanknoopen van teedere betrekkingen met andere mannen; velen echter noemen dit eene onregtmatige verdenking. In vele opzigten heerscht te Rome een kleinsteedsche geest, en men kent er elkander veel beter dan in andere groote steden. Nadat Rome de hoofdstad des Koningrijks geworden is, zijn lediggang en bedelarij er aanmerkelijk verminderd. Ook het aantal misdrijven is er niet zoo groot als te voren.

Handel en nijverheid zijn te Rome niet van groot belang. Men vervaardigt er kunstbloemen, parfumerieën, laken, zijde, hoeden,handschoenen, maskers, kammen, chocolade, snaren, parels, gouden en zilveren voorwerpen, verwen, mozaïekwerk, zijden linten enz. Tot de invoer-artikelen behooren er: koloniale waren, gezouten en gedroogde visch, manufacturen, wijn, gedroogde druiven, oranjeappels, vijgen, marmer, verwhout en graan, en tot de uitvoer-artikelen: huiden, lams vellen, lompen, potasch, wijnsteen, graan en pouzzolaan-aarde uit de omstreken van Rome. Langs de Tiber ontvangt Rome hout, steenkolen, wijn en graan. Van de crediet-inrigtingen noemen wij er de Banca Romana en de Banca generale.

Men heeft er spoorwegen naar Napels, naar Pisa en over Foligno naar Florence en Ancona. De talrijke villa’s om en in de stad bieden heerlijke gelegenheden aan voor wandelingen. In den laatsten tijd is een gedeelte van den Monte Pincio tot eene openbare passeggiata voor ruiters en voetgangers in gereedheid gebragt. De Corso dient meer tot vertoon, dan tot uitspanning; vooral op zon- en feestdagen is het gewoel der menigte er verbazend groot. Het levendigste punt der stad is echter de Piazza Colonna.

Omtrent de geschiedenis van Rome na den ondergang van het West-Romeinsche rijk — omtrent die van den Oud-Romeinschen Staat zie onder — vermelden wij het volgende: Toen Rome in 476 had opgehouden, de hoofdstad te wezen van het Romeinsche rijk, had zij reeds veel van haren voormaligen glans verloren. Tot tweemaal toe was zij door de Barbaren geplunderd, in 410 door Alarik en in 455 door de Wandalen. Het aantal inwoners was aanmerkelijk verminderd; wél verhieven er zich nog altijd de prachtige antieke gebouwen, maar zij waren van hunne sieraden beroofd, en de Heidensche tempels werden niet langer bezocht. Rome was eene Christelijke stad geworden, en de éénige nieuwe gebouwen, welke er verrezen, waren kerken. Ook onder de heerschappij van Odoacer en Theoderik bleef de aloude vorm van het stedelijk bestuur bewaard; de Senaat en de Consuls stonden er aan het hoofd der zaken, en een prefect vertegenwoordigde den Koning, die veelal te Ravenna zijn verblijf hield. Theoderik deed veel ter bewaring der klassieke gebouwen, benoemde tot dat einde bepaalde bouwmeesters en stond daarvoor de noodige geldmiddelen toe. Nog altijd dienden het theater en de Circus tot het geven van tooneelspelen en feesten, terwijl het jagt maken op dieren de plaats bekleedde van gladiatoren-gevechten. Gedurende den oorlog der Oost-Gothen tegen Bélisarius moest Rome tot tweemaal toe (537—538 en 547) eene belegering verduren, waarbij tal van gebouwen verwoest en het cijfer der bevolking aanmerkelijk verlaagd werd.

Dit laatste wees nog 50000 zielen aan, toen Rome in 554 weder met het Oost-Romeinsche Rijk vereenigd werd. De Romeinsche adel echter was door armoede vernietigd, en zijne plaats werd ingenomen door eene menigte priesters, aan wier hoofd zich de bisschop bevond, die (namelijk Gregorius I) door zijn supremaat over de Westersche kerk Rome tot het middelpunt verhief eener nieuwe wereldheerschappij en aan de stad het verlies van hare paleizen en tempels door de stichting van prachtige basilica's vergoedde. Vooral toen het overig gedeelte van Italië door de Longobarden nagenoeg geheel aan het Oost-Romeinsche rijk was ontrukt, terwijl Rome, schoon slechts in geringe mate beschermd door de Grieksche exarchen, niet onderworpen werd aan hunne heerschappij, verhief zich de Paus tot oppersten wereldlijken gezagvoerder in de stad. Wat zij van dat oogenblik werd, was zij aan de Pausen verschuldigd. Toen deze door de schenking van Pipijn en van Karel de Groote den Kerkelijken Staat verkregen, en toen Karel de Groote in 759 zich te Rome liet kroonen tot keizer van het oude Romeinsche rijk, gaf de stad haren naam aan eene nieuwe wereldheerschappij. Reeds was zij als de stad der Apostelen en martelaren in het oog der geloovigen eene heilige stad en het doel van talrijke pelgrimstogten. De val van het Frankische wereldgebied sleepte echter ook Rome mede; in 846 werd de stad op den regter oever van de Tiber door de Sarracenen geplunderd, waarop paus Leo IV haar versterkte (Citta Leonina). De Pausen, van de Keizerlijke bescherming beroofd, zagen zich gedwongen, den oorlogzuchtigen leenadel, welke ook in den Kerkelijken Staat zich verhief, groote magt toe te kennen en hem het bezit der Kerk als leen op te dragen, zoodat zij eerlang op eene jammerlijke wijze van dien adel afhankelijk werden, vooral van de graven van Tuseulum.

Van die afhankelijkheid werden zij het eerst vrijgemaakt door den Duitschen koning Otto I, die in 962 de Roomsche Keizerskroon met de Duitsche Koningskroon vereenigde. Otto I en vooral zijn kleinzoon Otto III hadden niet weinig te strijden met den overmoed en de aanmatiging van den Romeinschen adel. In 998 werd de opstand van Cresentius op een bloedige wijze gedempt, maar na den dood van Otto III (1002) maakten de graven van Tusculum zich wederom meester van het gezag, inzonderheid van het plaatsen van Pausen op den Heiligen Stoel, en de adel vormde een afzonderlijken stand met een senator aan het hoofd, die voor het wereldlijk bestuur en de regtspraak zorgde. De verwoeste en vervallen gebouwen der Oudheid werden door de adellijke geslachten in burgten en vestingen herschapen, vanwaar zij de stad door hunne familieveeten en rooftogten teisterden. Nogmaals bevrijdde een Duitsch koning, Hendrik III, in 1046 de stad en den Paus van de heerschappij van den adel. Reeds in 1059 werd de verkiezing van een Paus aan den invloed van den adel onttrokken en aan het collegie van cardinalen opgedragen. Het Romeinsche volk schaarde zich aan de zijde van den Paus en verloste Gregorius VII op Kerstmis 1075 uit de handen van Cencius, die als het hoofd van den verbitterden Romeinschen adel den Paus met vreeschlijke mishandelingen van het altaar had weggerukt. Die trouw der Romeinen werd intusschen met ondank vergolden.

Toen in 1083 keizer Hendrik IV Rome veroverd en Gregorius op den Engelenburgt omsingeld had, riep deze de Noormannen te hulp, die in 1084 Rome op eene vreeselijke wijze verwoestten en een groot bloedblad aanrigtten. Het geheele zuidelijke gedeelte der stad, het Forum, de Palatijnsche en de Aventijnsche heuvel werden eene prooi der vlammen. De stad werd het tooneel van dagelijksche straatgevechten tusschen de aanhangers van Gregorius en van de Tegenpausen, en verviel tot eene volslagene regéringloosheid, terwijl de adel het ongelukkige volk verdrukte. Eindelijk behaalde Urbanus II, geholpen door het geslacht Pierleone, de overwinning en trok binnen de muren van Rome. Gelasius I moest in 1118 weder verregaande mishandelingen van de Keizerlijke adelspartij onder Cencio Frangipani verduren. De Frangipani en Pierleoni voerden strijd om den meesten invloed bij het verkiezen van een Paus, en in 1130 werden er twee Pausen gekozen. Innocentius II en Anacletus II bevochten elkander gedurende 8 jaren. Deze bloedige twisten wekten bij het Romeinsche volk de gedachte, de stad door herstelling der aloude Republiek weder onafhankelijk te maken.

In 1143 maakte het volk, door den kleinen adel gesteund, zich meester van het Capitool, en benoemde er een nieuwen Senaat met eene volksvertegenwoordiging. In 1145 verscheen Arnoldo da Brescia te Rome en verkondigde er de instelling der Republiek, benevens de afschaffing van het wereldlijk gezag van den Paus. Ook tegen Frederik I uit het geslacht der Hohenstaufen poogde de Senaat de onafhankelijkheid van Rome te verdedigen, maar het interdict, waarmede Hadrianus IV in 1154 de wederspannige stad bedreigde, vernietigde den tegenstand der burgerij; Arnoldo werd verdreven en later als ketter verbannen. Wél verhief Frederik I later tegen den Paus de vaan van den oorlog, deed Tegenpausen kiezen en nam in 1167 Rome stormenderhand in, doch in 1178 keerde Alexander, nadat de Keizer zich in 1177 aan hem te Venetië onderworpen had, in zegepraal naar Rome terug, en de wereldlijke heerschappij was nu vaster dan ooit gegrondvest. De groote paus Innocentius III (1198—1216) beperkte de magt van den adel en herschiep het korps stedelijke ambtenaren in een werktuig van het pauselijk bestuur. Gedurende de nieuwe worsteling van het Keizerrijk met het Pauselijk gezag ten tijde van Frederik II waagden de Romeinen in 1234 eene poging om hunne vrijheid te herkrijgen. Zij verdreven Gregorius IX en verklaarden het Patrimonium Petri een eigendom der stad, doch met hulp van den verzoenden Keizer zegepraalde de Paus, bedwong de Romeinen, trok in 1238 weder binnen Rome en vernielde de burgten van de adelspartij. Toen de Pausen gedurende den nieuwen strijd tegen den Keizer Rome weder verlieten, maakte de senator Brancaleone zich van het gezag meester en hield door onmenschelijke gestrengheid den adel in toom. hij deed 140 adellijke burgten omvérhalen, waarbij de antieke monumenten verwoest werden, waarop zij zich voor een groot deel verhieven.

Na zijn dood (1258) ontstonden weder hevige burgertwisten: de Ghibellijnen benoemden Manfredo van Sicilië tot Senator, en de Guelfen Karel van Anjou, die in 1264 het Capitool in bezit nam en tot 1278 met gestrengheid heerschappij voerde. Na dien tijd werden de Senatoren door de Pausen benoemd. Onder Bonifacius VIII werd in 1300 te Rome het eerste jubeljaar gevierd. Toen deze Paus oorlog voerde tegen Philippus IV van Frankrijk, moest het Pausdom het onderspit delven. Bonifacius zelf werd in 1303 met hulp van den verbitterden adel gevangen genomen, en zijn opvolger Clemens IV verplaatste den H. Stoel naar Avignon. Te Rome ontstonden nu bloedige twisten tusschen den adel en het volk, terwijl de stad meer en meer verviel. De droom van edele mannen, zooals Dante en Petrarca, dat Rome zich ook zonder de Pausen weder zou kunnen verheffen tot hoofdstad van een wereldgebied, bleek ijdel te wezen. De avontuurlijke poging van Cola di Bienzi (zie aldaar) had aanvankelijk eenig gevolg, omdat de denkbeeldige magt van het oude Rome hem en het volk eenigen tijd met geestdrift en offervaardigheid vervulde, maar weldra leed hij schipbreuk op de klippen der werkelijkheid, en het uiteinde van Rienzi in 1354 was dat van een verwijfden dwingeland.

In de bloedige burgeroorlogen was het geslacht Colonna bijna te gronde gerigt en de magt van den leen-adel vernietigd, zoodat de cardinaal Albornoz (1357) in staat was, met hulp van soldaten de rust te herstellen, aan de partijtwisten een einde te maken en in 1362 de heerschappij van den Paus te handhaven. In 1367 trok Urbanus V weêr binnen de muren van Rome. Het schisma (1378) deed te Rome den strijd nogmaals ontbranden tusschen den Paus en den Tegenpaus. De Colonna's en de Orsini's streden om het gezag in de stad, die meermalen door Ladislaus van Napels ingenomen en door de pest geteisterd werd. Eindelijk herrees door de keus van Martinus V, uit het geslacht Colonna, bij het concilie te Constanz in 1417, hetwelk aan het schisma een einde maakte, te Rome het licht des vredes. Het zag in de renaissance een nieuw tijdperk aanbreken, terwijl het door zijne oude gedenkteekenen en als zetel der Pausen een middelpunt der beschaving werd. De stad bevond zich wel is waar bij den terugkeer van Martinus V in een treurigen toestand van verwoesting; immers alleen de oevers van de Tiber waren bewoond en de naauwe straten niet eens geplaveid, ja, het vee liep er rond, evenals op een dorp — het Capitool diende tot weide voor de geiten en het Forum voor de koeijen —, terwijl de St. Pieterskerk met instorting werd bedreigd. Intusschen slaagde Vitelleschi, de legaat van Eugenius IV, er in, de groote baronnen in Latium tot onderwerping te brengen en het gezag van den Paus te Rome te herstellen, terwijl onder Nicolaus V het eigenlijke tijdperk der renaissance een aanvang nam. Bouwmeesters en schilders werden derwaarts geroepen, de muren, bruggen en fonteinen hersteld, de kerken gerestaureerd en met schilderwerk versierd, met den bouw van het Vaticaan een aanvang gemaakt en de Vaticaansche boekerij gesticht. Pius II, een beschaafd voorstander der letteren, bedreigde de beschadiging der antieke monumenten met kerkelijke en wereldlijke straffen. Onder Paulus II, die de carnavals-optogten van de Piazza Navona naar den Corso verplaatste, werd het Venetiaansche paleis gebouwd, terwijl de eerste boekdrukkers zich te Rome vestigden. De Humanisten deden er de Accademia Romana verrijzen. Sixtus IV verfraaide voorts de stad door onderscheidene gebouwen (Ponte Sisto, Sixtijnsche kapél en onderscheidene kerken), verruimde de straten en verhoogde den luister van het Pauselijk Hof. Onder Alexander VI (1492—1505) vloeiden uit de geheele Christelijke wereld verbazende sommen naar Rome en dienden er tot versiering der stad. Bramante bouwde onderscheidene paleizen, Pinturicchio tooide het Vaticaan met zijne schilderstukkenen Michele Angelo bezocht het opnieuw ontluikende Rome. Het is zoo, naast de pracht en de verkwisting van het Vaticaan, van de Pauselijke gunstelingen, van de praelaten en baronnen verkeerde er de groote volksmassa in de diepste armoede en ellende. De familiebetrekkingen van den zoo befaamden Alexander, inzonderheid zijn zoon Caesar Borgia, heerschten met bloeddorstige wreedheid. Onder Julius II (1503—1513), die Italië onder het Pauselijk gezag tot eenheid brengen en Rome tot de staatkundige hoofdstad des lands verheffen wilde, werd een aanvang gemaakt met den bouw der St. Pieterskerk naar het ontwerp van Bramante; Michele Angelo werd met het beschilderen der Sixtijnsche kapél belast, en Rafaël naar Rome geroepen en aan hem de door Sodoma en Perugino aangevangene versiering der vertrekken van het Vaticaan opgedragen, terwijl deze uitstekende kunstenaar een stoet van leerlingen rondom zich vergaderde. Het prachtigst ontwikkelde zich de bloei der renaissance ten tijde van Leo X. Naast de kunsten hief ook de wetenschap het hoofd omhoog, en de Sapienza werd op nieuw georganiseerd. De Pausen en de Kerkvorsten bevorderden de klassieke studiën en hielden zelven zich daarmede bezig, en het scheen, dat de heerschappij over de geloovigen slechts werd aangewend om met de hun afgeperste schatten de Heidensche kunst en wetenschap te bevorderen en Rome in een luisterrijken heerscherszetel te herscheppen. De cijns der uit vroomheid gevende volkeren werd vaak in schitterende feesten verbrast, doch tevens de bouw der St. Pieterskerk voortgezet en onder het opzigt van Rafaël geplaatst, die zich tevens benoemd zag tot opper-intendant van de antieke bouwgewrochten te Rome;— ook beschilderde hij de gaanderijen van het Vaticaan. Clemens VII, de tweede Paus uit het geslacht der Medici, zette het werk van Leo voort, deed in de Sixtijnsche kapél het „Laatste Oordeel” door Michele Angelo schilderen, en Peruzzi bouwde onder zijne heerschappij prachtige paleizen. Doch de verovering en plundering van Rome door het Duitsch-Spaansche leger in 1527 (Sacco di Roma) verlamde de vlugt der kunst. Onder Paulus III (1534—1549) nam reeds de Kerkelijke restauratie een aanvang, om de hiërarchie te wapenen in den strijd tegen het Protestantismus, zoodat het humanismus en het klassieke Heidendom uit de stad werden verbannen. De kunst echter werd er nog in bescherming genomen voor zoover zij zich dienstbaar maakte aan de verheerlijking der Kerk. Michele Angelo ontwierp plannen voor de paleizen van het Capitool en voor den koepel van St. Pieter. Reeds onder Pius V (1566—1572) had de gestreng kerkelijke rigting, welke den geest verslaaft en afkeerig maakt van de ontwikkeling des verstands, de zegepraal verworven. Pius verbood alle openbare tooneelvertooningen en het bezoeken der koffijhuizen, wilde door gestrenge wetten de zedelijkheid bevorderen en handhaafde de inquisitie met onmeedoogende stiptheid In de bouwkunde verving de Jezuïetenstijl de renaissance, en de schilderkunst werd eene kerkelijke kladderij. Men was er slechts op bedacht, Jezuïetencollegiën en kerkelijke stichtingen te doen verrijzen, en de heerschappij der hiërarchie bezwaarde Rome met een verpletterenden last. Sixtus V (1585— 1590) poogde wel is waar zijn onbeperkt gezag ten nutte der bevolking aan te wenden, zoodat hij de veiligheid en de regtsbedeeling aanmerkelijk verbeterde, de nijverheid en den landbouw bevorderde, de geldzaken in orde bragt door eene gestrenge spaarzaamheid en een groot aantal gebouwen deed verrijzen, zooals Acqua Felice, den Spaanschen Trap, de Vaticaansche boekerij, het Quirinaal enz., maar hij ijverde tevens met een venegaand fanatismus tegen de gedenkteekenen der Oudheid. Onder zijne opvolgers versierden groote kunstenaars de stad met hunne voortreffelijke werken, zooals Carracci, Caravaggio, Guido Reni, Domenichino, Guercino, Maderna, Bernini enz., maar ook reeds in dien tijd kwam de kunst in verval, lntusschen bleef Rome nog altijd door zijne overlevering en door zijne kunstgewrochten het middelpunt der beeldende kunst en de verzamelplaats der uitstekendste kunstenaars uit alle landen, maar in het Romeinsche volk werd het vrije leven des geestes onder den domper van het Pauselijk despotismus uitgedoofd. De rijkdommen kwamen door de gunst der Pausen in het bezit van enkele aanzienlijke geslachten of van kerken en kloosters. De Farnese's, Aldobrandini's, Borghese's, Barberini's, Ludovisi’s, Pamflli's enz. bewoonden prachtige paleizen en villa’s en baadden zich in weelde, terwijl het volk een armoedig leven rekte door de aalmoezen der rijken en den bijstand der kloosters. Toch bedroeg het aantal inwoners in 1656 nog 120000 zielen. Slechts buitenlandsche bedevaartgangers bragten er eenige welvaart. Onder Clemens XI (1700—1721) namen de eerste opdelvingen op den Palatijnschen heuvèl een aanvang. Clemens XII (1730—1740) en Benedictus XIV versierden Rome met fraaije gebouwen, en laatstgenoemde verrijkte ook de kunstverzamelingen. Clemens XIV, die de Orde der Jezuïeten ophief, stichtte op aansporing van Winckelmann, die van 1755—1767 te Rome vertoefde, het Museo Pio Clementino. In 1798 werd Rome door de Franschen bezet, die de kunstgewrochten van het Vaticaan en van het Capitool naar Parijs vervoerden. In September 1799 echter werd de stad voor de Napolitanen ontruimd, waarop paus Pius VII er weder zijn intogt deed. In 1808 evenwel maakten de Franschen zich nogmaals meester van Rome. De stad werd met het Keizerrijk vereenigd en tot tweede hoofdstad verheven, terwijl de Keizerlijke Kroonprins den titel ontving van Koning van Rome (1811). Nu werden er de Fransche wetten ingevoerd en vele misbruiken afgeschaft, ook de bedelarij, terwijl met ijver de hand werd geslagen aan het opdelven en aan het verrijken der verzamelingen. Na den terugkeer van Pius VII (2 Mei 1814) kwam wel is waar de voormalige staatkundige toestand terug, maar de kunst werd aangemoedigd. Rome zou nu de prachtige vorstenzetel van den stadhouder van Christus wezen, maar moest aan deze eer alle aanspraak op zelfstandigheid, ontwikkeling en politieke regten ten offer brengen. De ijzeren vuist der reactie onder Gregorius XVI hield het volk in bedwang en belette de uitbarsting van elke beweging. De hervormende gezindheid van Pius IX deed echter in 1847 den vrijheidszin der Romeinen ontwaken, zoodat zij eene nieuwe regeling van het stedelijk bestuur verkregen. Na het vermoorden van Rossi in November 1848 kwam het tot eene openbare omwenteling, welke gevolgd werd door afkondiging der Republiek en aansluiting aan het vereenigd Italië. Na de vlugt van den Paus, inmiddels van alle vrijzinnige ontwikkeling afkeerig geworden, nam een Republikeinsch Bewind den 6den Februarij 1849 het gezag in handen, maar het werd reeds den 3den Julij daaraanvolgende door de Franschen na verovering der stad omvérgeworpen. Den 12den Julij was het Pauselijk despotismus hersteld, en den 4den April 1850 kwam Pius IX weder binnen de muren van Rome. Vele Romeinen werden in hechtenis genomen en tot langdurige gevangenisstraf veroordeeld, en vele zochten behoud in eene vrijwillige ballingschap, terwijl de Paus zijn gezag door middel van een Fransch leger en van zijne eigene soldaten handhaafde. Toen Italië in 1859 weder tot een nationaal leven ontwaakt en tot eenheid gekomen was, koos men aanstonds Rome tot hoofdstad des Rijks, hoewel men haar niet in bezit kon nemen, daar de Pauselijke heerschappij er zich steeds staande hield onder de bescherming der Franschen. Zoodra echter deze in December 1866 ten gevolge der Septemberconventie Rome ontruimden, waagde Garibaldi in October 1867 eene poging tot bevrijding der stad. De inwoners verwachtten in koortsige spanning de komst van het dappere legerhoofd met zijne vrijscharen, om alsdan terstond op te staan. Garibaldi echter trok te langzaam voorwaarts; te Civita Vecchia stapten weder Fransche troepen aan land, en toen Garibaldi, slechts een dagmarsch van Rome verwijderd, den terugtogt aannam, werd zijne bende den 5den November bij Montana achterhaald en vernietigd. Doch den 20sten September 1870, nadat de Franschen den Kerkelijken Staat verlaten hadden, trokken de Italianen onder generaal Cadorna de stad binnen, nadat de Pauselijke troepen een korten weerstand geboden en de Italianen bij de Porta Pia eene bres geschoten hadden. bij de volksstemming over de inlijving bij het koningrijk Italië stemden 134000 van de 135600 burgers er vóór. Den 31sten December bezocht Victor Emanuël voor de eerste maal de stad, welke den 26sten Januarij 1871 hoofdstad des rijks werd verklaard. De Koning vestigde zijne residentie in het Quirinaal, en de ministériën, alsmede de beide Kamers, verplaatsten hunne zetels naar Rome, waar onderscheidene kloosters ruimte verschaften aan de ambtenaren. De vrijzinnige wetten van Italië werden te Rome ingevoerd, zoodat deze stad een nieuw tijdperk zag aanbreken. Het spreekt van zelf, dat zulk eene verandering met eene reeks van moeijelijkheden gepaard ging. Ook het uitwendig voorkomen der stad onderging eene belangrijke wijziging. De regéring van Pius IX had bij de herstelling van vele kerken de zorg voor de antieke monumenten geenszins verwaarloosd; zij had veel werk gemaakt van het opgraven der catacomben, alsmede van opdelvingen aan de Via Appia en op den Palatijnschen heuvel, terwijl zij evenzeer den aanleg van telegraaf- en spoorweglijnen, de oprigting van gasfabrieken enz. bevorderd had. Doch eerst de Italiaansche regéring deed de ontruiming op den Palatijnschen heuvel en op het Forum Romanum met aanzienlijker middelen en naar een vast stelsel voortzetten en erlangde daardoor merkwaardige uitkomsten. Tevens werd naar een weloverwogen plan besloten tot de uitlegging der stad. Er ontstonden geheele wijken met nieuwe gebouwen, inzonderheid bij het spoorwegstation. Eene doelmatige versterking beveiligt Rome tegen eene vijandige overrompeling, en door de ontginning der Campagna zal de stad binnen korten tijd door een vruchtbaar landschap omgeven zijn.