Appui of steunpunt beteekent in de krijgswetenschap een punt, dat de eigenschap bezit, om aan zwakke gedeelten van het leger vastheid of veiligheid te verleenen bij een vijandelijken aanval. Daar gewoonlijk de flanken en vleugels het zwakst zijn, beijvert men zich gewoonlijk, om aan deze het noodig appui te geven. Dit geschiedt doorgaans door ze zoodanig te plaatsen, dat de vijand door den aard van het terrein, door vestingen, bergen, meren, wouden enz., belemmerd wordt in zijn aanval of althans zich gedrongen ziet, om hierbij een groot aantal manschappen te gebruiken, waardoor hij zich elders verzwakt. Waar het terrein geen natuurlijk steunpunt aanbiedt, doet men het veelal op kunstmatige wijze, door inundatiën, grachten, kuilen, schansen, vertakkingen enz. verrijzen.
Het is van belang, een appui zoo te kiezen, dat het den vijand verhindert, met vrucht van zijne vuurwapenen gebruik te maken, — dat de vijand er niet dan met groot tijdverlies omheen kan trekken — en dat hij het niet kan aangrijpen zonder gevaar van in den rug te worden aangetast. Een goed appui is dus vooral bij een verdedigenden oorlog van groot gewigt, hoewel het in onzen tijd, na het invoeren van vérdragende vuurwapen, veel moeijelijker is geworden, een goed steunpunt te kiezen. Het gebruik van getrokken geschut maakt het tevens minder noodzakelijk dan voorheen; een vleugel kan zich ook zonder appui daarmede doorgaans goed verdedigen.
Men heeft tactische en stratégische appuis. De tactische dienen bij een veldslag, de stratégische ter verdediging van een land. Deze laatste hebben dien ten gevolge veel grooteren omvang en zij dienen niet altijd tot steunpunten voor de zwakke deelen van het leger.