Appenzell (Abbatis cella) is het dertiende kanton in Zwitserland en bestaat uit eene bergstreek, die in het oostelijk gedeelte gelegen en van alle zijden door het kanton St. Gallen omgeven is. Het heeft eene uitgebreidheid van 7 ½ □ geogr. mijlen. De hoogste berg is er de Hooge Sentis (2600 Ned. el), tusschen wiens beide toppen zich een groote gletscher bevindt. Voorts verheffen er zich de Altmann (2200 Ned. el), de Hohe Kasten (1800 Ned. el) en verder noordoostwaarts de Gaebris (1700 Ned. el).
Te zamen vormen die gevaarten de Appenzeller Alpen, die hunne zijtakken uitzenden door het geheele land. Het land wordt besproeid door de Sitter, die door de Alpsee stroomt, door de Weiszbach, de Urnäsch en de Aach en verder door een aantal beken, die zich naar de Bodensee, de Rijn of de Thur spoeden. De zooeven genoemde Alpsee ligt aan de zuidelijke grenzen van het kanton en is een uur gaans lang. Het klimaat is er ruw en veranderlijk, vooral in het zuidelijk gedeelte. De bodem bestaat er uit kalk- en zandsteen, leisteen, gips, mergel, leem, vuursteen, veengrond enz., maar levert geene metalen. Tot de voornaamste voortbrengselen behooren er hout, gras, aardappelen, boter, kaas, boomvruchten, wijn en koren. De hoofdbron van bestaan is er de veeteelt; men hoedt er des zomers op de grazige alpenweiden ongeveer 25000 koeijen en eene menigte schapen, geiten en paarden. Het rundvee is er meestal donkerbruin van kleur en grooter dan in de kantons Glarus, Uri en Unterwalden. Ook de bijenteelt, de forellenvisscherij en het mesten van slakken leveren er groote voordeelen. Het aantal inwoners is er, volgens de telling van 1860, ruim 60000. Andere takken van nijverheid zijn er katoen- en linnenweverij, ververij, bleekerij en looijerij. De aanzienlijke handel telt er onder de artikelen van uitvoer vee, boter, kaas, leder en houtskolen, — en onder de artikelen van invoer, graan, wijn, brandewijn, tabak en koloniale waren. Het kanton bestaat uit twee zelfstandige deelen, namelijk Appenzell-Auszerrhoden met eene meest Hervormde, en Appenzell-Innerrhoden met eene meest R. Katholieke bevolking. Zij zenden afzonderlijk afgevaardigden naar de Bondsvergadering, doch die twee hebben er slechts ééne stem.
Appenzell-Auszerrhoden is het grootste der twee gewesten. Het telt op 4,81 □ geogr. mijlen ruim 48 000 inwoners, die als bewoners van het vruchtbaarste gedeelte en tevens door hunne nijverheid eene groote mate van welvaart hebben verworven, die zich in de inrigtingen van onderwijs, in de wegen, bruggen enz. openbaart. Het is gesplitst in het district vóór de Sitter met Trogen, en het district achter de Sitter met Herisau als hoofdplaats. De instellingen zijn er zuiver democratisch. De grondwet van 1834 bestaat uit 22 artikels, die bepalen, dat de hoogste magt geoefend wordt door het volk, door de landsgemeente, waartoe, met uitzondering van de eer- en weerloozen, alle mannelijke ingezetenen behooren, die het 18de levensjaar hebben bereikt. De landsgemeente vergadert ieder jaar eenmaal en kiest dan de hoogste ambtenaren. Onder de landsgemeente staat de dubbele landraad, die 8 dagen vroeger vergadert en de geldzaken regelt. Voor de handhaving der wetten zorgt de groote raad, waar de landamman voorzitter is, en men heeft daarenboven in elk district een kleinen raad, wiens leden, 13 in getal, door de gemeentevergaderingen worden gekozen.
Appenzell-Innerrhoden, dat 12000 inwoners op 2,89 □ geogr. mijlen bezit, is het zuidelijk gedeelte, waar zich de hoogste bergen bevinden. De veeteelt is er het voornaamste bedrijf, en Appenzell is er de hoofdplaats. Ook hier is het bestuur op dergelijke wijze ingerigt als in het andere gedeelte.
De hoofdplaats Appenzell die 3500 inwoners telt, ligt in een fraai en vruchtbaar dal, waar de Sitter doorheen vloeit. Eene overdekte brug ligt over de rivier. Men vindt er een paar kloosters en eene fraaije Gothische kerk.
Het land van Appenzell stond weleer met het overige Helvetië onder de heerschappij der Romeinen. Ten tijde van Honorius namen de Alemannen het in bezit en vervolgens de Franken. Het klooster St. Gallen had reeds vroeg hier bezittingen, en op de plaats, waar, zoo men zeide, de Heilige Gallus als kluizenaar gewoond had, bouwde later een abt van St. Gallen eene kapel of cel; van die gebeurtenis is de naam afkomstig. De inwoners hadden er van de kloostervorsten vaak veel te lijden. In 1408 behaalden zij op den abt van St. Gallen eene glansrijke overwinning, alsmede in 1405 eene aanvankelijke zegepraal op de Oostenrijkers, zoodat zij zelfs met goed gevolg in het land der vijanden doordrongen. Wel moesten zij in 1408 met groot verlies terugtrekken en hunne veroveringen prijs geven, maar hunne onafhankelijkheid hadden zij voorgoed verworven. Gedurig lagen zij met het stift van St. Gallen overhoop en werden zij in den ban gedaan, maar in 1452 sloot Appenzell met de 7 oude en in 1513 met al de 12 kantons een eeuwig verbond en bleef in het eedgenootschap opgenomen. De wrijving, in de dagen der Hervorming tusschen de R. Katholieken en Protestanten ontstaan, heeft er aanleiding gegeven tot de tegenwoordige verdeeling in twee gewesten (1597). Het wapen van het kanton is een staande zwarte beer met roode klaauwen op een wit veld.