Sitter (Albert Jan de), een verdienstelijk Nederlandsch geschiedkundige, geboren te Groningen den 1sten September 1748, studeerde eerst te Groningen en daarna te Leiden in de regten en werd na zijne promotie benoemd tot rentmeester der stads veenen te Groningen en later tot drost der beide Oldambten. In 1787 moest hij zijne betrekking nederleggen en bleef ambteloos tot 1795.
Toen werd hij door Groningen en de Ommelanden afgevaardigd naar de Staten-Generaal en door deze benoemd tot ambassadeur te Parijs.
Kort daarna benoemde men hem tot lid van de eerste en tweede Nationale Vergadering en voorts tot lid der commissie, belast met het ontwerpen eener constitutie. Den 22sten Januarij 1798 werd hij met andere heeren in hechtenis genomen en op het Huis in ’t Bosch gevangen gehouden. Na dien tijd heeft hij zich verwijderd van het staatkundig tooneel, en met weerzin aanvaardde hij in 1803 wederom de betrekking van drost der beide Oldambten, welke hij echter in 1811 verwisselde met die van vrederegter van het canton Veendam; deze bekleedde hij tot aan zijn dood (17 Junij 1814). Hij schreef: „Voorloopig register van charters, privilegiën, placcaten, ordonnantiën enz., Stad en Lande betreffende enz.
(1789)”, — en met T. Modderman bewerkte hij den „Tegenwoordige staat van Stad en Lande (1793—1794, 2 dln)”, — terwijl hij belangrijke verhandelingen plaatste in de werken van het genootschap: „Pro excolendo jure patrio”, De door hem toegezegde „Geschiedenis van Wedde en Westwoldingerland” is achterwege gebleven.