Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 11-01-2018

Antidotum

betekenis & definitie

Antidotum is de naam, waarmede gewoonlijk een tegengif bestempeld wordt. In meer beperkten zin beteekent het niet zoozeer een neutraliserend middel, zooals magnésia bij zuur, azijn bij bijtenden kalk, of zoodanig middel, dat de geweldige werking van eene vergiftige stof beteugelen kan, zooals chloroform bij strychnine, sterke koffij bij slaapwekkende zelfstandigheden, maar veelmeer zoodanig middel, hetwelk in onmiddellijke aanraking wordt gebragt met het vergif en geschikt is om dit laatste scheikundig te veranderen en onschadelijk te maken.

Doorgaans geschiedt zulks op deze wijze, dat het vergif en het tegengif in water en in het maag- en darmsap onoplosbare verbindingen vormen, hoewel het vergif en het tegengif ook wel eens in onschadelijke ontledingsproducten worden herschapen. Tot de eerstbedoelde soort behooren ijzeroxydehydraat en magnésiahydraat bij vergiftiging met arsénigzuur, — en tot de tweede glauberzout bij vergiftiging met loodsuiker, waarbij onschadelijk zwavelzuur loodoxyde gevormd wordt. Hoe spoediger en volkomener eene vergiftige zelfstandigheid door een antidotum in eene onoplosbare of in eene onschadelijke verbinding wordt omgezet , des te beter en kostbaarder is dat tegengif. Daarom verdeelt men de tegengiften in goede, vrij goede, en slechte of onbruikbare. Goede zijn bijvoorbeeld magnesia en ijzeroxydehydraat tegen rattenkruid, zwavelzure soda tegen loodsuiker, — vrij goede zijn melk en eiwit tegen metaalzouten, — slechte zijn zwavelwaterstof en kalkwater tegen rattenkruid, omdat niet alleen zij zelve nadeelig werken, maar ook hunne arsénigzure verbindingen nog altijd vergiftig zijn. Zij verdienen derhalve den naam van onbruikbaar.

< >