Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Kalk

betekenis & definitie

Kalk is onder de alkalische aarden de belangrijkste en bestaat uit zuurstof en een metaal, calcium (zie aldaar) genaamd. Men vindt deze aarde in groote hoeveelheid in den bodem, maar nergens in zuiveren toestand; steeds is zij verbonden met zuren, en wel met kiezelaarde in zeer zamengestelde delfstoffen, — met zwavelzuur in gips en albast, — met phosphorzuur in apatiet, phosphorocalciet en beenderen, — en met koolzuur in krijt, kalkspaat, kalksteen, marmer, schalen van schelpdieren en kalkachtige bestanddeelen van planten. In al deze omstandigheden gaat de kalk steeds vergezeld van ongelijke hoeveelheden magnesia, en de magnesiahoudende kalksteen draagt ook den naam van dolomiet. Men bereidt den kalk doorgaans uit koolzure verbindingen; dit geschiedt in de kalkbranderij door uitdrijven van het koolzuur, hetwelk er ten bedrage van 44% in aanwezig is.

Tot het branden van kalk bezigt men ook wel mijten, evenals tot het verkrijgen van houtskool, doch doorgaans kalkovens, ronde gebouwen van vuurvasten steen, van binnen hol, van boven open en beneden in den muur van trekgaten voorzien. Daarin worden kalksteen en brandstof gebragt, en deze laatste aangestoken, opdat zij door verhitting het koolzuur verwijdere. Ook zijn er kalkovens, waarin de kalksteen niet in aanraking komt met de brandstof, maar alleen verwarmd wordt door de vlam. Sommige ovens werken aanhoudend, andere tijdelijk. Het branden van eene massa kalk duurt ongeveer 2 etmalen. In plaats van kalksteen gebruikt men in ons land veelal schelpen. Het gaarbranden van den kalk vereischt een warmtegraad van 750° C. en dus eene groote hoeveelheid brandstof.

Wanneer gebrande kalk met water begoten wordt, nemen 100 deelen kalk ongeveer 32 deelen water op, en de kalk wordt daarbij verwarmd tot eene temperatuur van 150° C., waarna hij tot een wit poeder vervalt, hetwelk een volumen inneemt, 3-maal zoo groot als dat van den kalk vóór de bevochtiging. Men geeft daaraan den naam van blusschen. Nadat kalk met eene 3-voudige hoeveelheid water gebluscht is, verdunt men dien met eene dergelijke hoeveelheid water, en brengt hem alzoo in een kalkput, waar het overtollige water door de poreuse wanden kan zijpelen. Men volgt ook wel de methode van droog blusschen; hiertoe overdekt men veelal den gebranden kalk met zand, hetwelk men bevochtigt, tevens zorgende, dat de kalk nergens met de lucht in aanraking komt. Gebluschte kalk behoudt het water met zoo groote hardnekkigheid, dat men bij 250—300° C nog geen gewigtsverlies bespeurt. Dit kalkhydraat, fijn in water verdeeld, vormt den kalkbrij, dien men door vermenging met zand tot mortel (zie aldaar) of metselspecie bereidt. Verdunt men den kalkbrij met water, dan verkrijgt men kalkmelk en deze levert door filtratie kalkwater, eene verzadigde oplossing van kalk in water, welke op 500 tot 700 deelen water één deel kalkhydraat bevat. In de lucht neemt gebluschte kalk allengs koolzuur op, weshalve men dien in kuilen bewaart.

Kalk wordt tot velerlei doeleinden gebruikt. In de eerste plaats, zooals wij reeds gezegd hebben, tot het vervaardigen van mortel, — voorts bij het winnen van bijtende kali en natron uit koolzure alkaliën en van ammoniak uit salmiak, — wijders tot het verkrijgen van chloorkalk, — tot het neerslaan van magnesia uit de moerloogen der salinen, — tot het zuiveren van lichtgas, — tot het inkalken van granen vóór het uitzaaijen, — bij het raffinéren van suiker en ter afscheiding van suiker uit beetwortelsap, — ter ontleding van zwavelnatrium in de sodafabrikatie, — ter ontharing van huiden, — tot het loogen van katoenen stoffen, — tot het bereiden van indigokuipen, — als toevoegsel in de glasblazerij, — ter afscheiding van vetzuren uit ruwe vetten, — tot het vormen (met kaasstof, eiwit of bloed) van kit, — als polijstmiddel, — als slakkenvormenden toeslag bij het afscheiden van metalen, alsmede ter verbetering van zwavelen phosphorhoudend ijzer, en tot het vormen van een sterk licht op vuurtorens, ten behoeve van den microscoop enz.