(De) Amentaceën of kafjes-dragende gewassen vormen eene plantenfamilie van de afdeeling der tweezaadlobbige gewassen. Daartoe behooren heesters en boomen, die volgens Reichenbach de volgende kenmerken bezitten: De takken en bladeren zijn verstrooid en deze laatste gewoonlijk onverdeeld en gezaagd, — de bloemen zijn katjes, — de helm-knopjes zijn tweehokkig en staan op een onbepaald aantal, doorgaans vrij in den kelk ingeplante meeldraden, — en de stamper staat doorgaans vrij en is van boven gespleten.
Tot deze familie behooren drie groepen, namelijk de salicineën (wilgen) met tweehuizige katjes, waarbij een dekblad de plaats van den kelk inneemt en met in wol gewikkeld zaad,— de betulaeeën (berken) met éénhuizige katjes, desgelijks met een dekblad voorzien, — en de fagineën (beuken) met een buisvormigen kelk en eene vierkleppige zaaddoos of ook wel met napjes of bekers. Deze laatste groep wordt door sommigen als eene afzonderlijke familie beschouwd, die den naam van cupuliferen (bekerbloemigen) draagt. Zij telt 16 geslachten en ongeveer 300 soorten, die een aanzienlijk deel uitmaken van de loofboomen op het noordelijk halfrond, terwijl sommige van hen eetbare, olie-houdende vruchten opleveren.
