Salicineën of wilgengewassen, vormen eene tweezaadlobbige plantenfamilie, te voren tot de Amentaceën, thans tot de orde der Guttiferen gerekend. Zij omvat boomen en heesters met afwisselende, enkelvoudige, gave, gaafrandige, getande of gezaagde, vinnervige, gesteelde bladeren met afvallende of overblijvende steunblaadjes en met 2-huizige, in katjes gerangschikte bloemen. De katjes zijn eindstandig op zijtakjes. De dekblaadjes der katjes zijn schubvormig, vliezig, gaaf of gelobd en ieder van hen draagt in den oksel eene bloem.
Deze laatste bestaat bij de mannelijke bloemen uit slechts 2 of uit talrijke meeldraden met draadvormige, vrije of zamengegroeide, op den bodem bevestigde helmdraden en 2-hokkige helmknoppen. Het bloemdek ontbreekt of wordt vervangen door eene achter de meeldraden geplaatste, gesteelde honigklier of door eene ringvormige uitbreiding van den bloembodem. De bloemen der vrouwelijke katjes hebben ook geen bloemdek. De onbehaarde stamper bestaat uit 2 vruchtbladen, wier zoomen zamengegroeid zijn, is éénhokkig, eindigt in 2 korte, min of meer zamengegroeide stijlen met 2- of 3-lobbige stempels en bevat talrijke zaadknoppen. De vrucht is eene 2-kleppige zaaddoos met talrijke gekroonde zaden.
Deze hebben geen kiemwit en eene regte kiem. De zaadlobben zijn platbol en elliptisch, en het worteltje is zeer kort en naar beneden gekeerd. Tot de Salicineën behooren slechts de geslachten wilg (Salix) en populier (Populus), die ruim 200 soorten tellen. De meesten van hen behooren te huis in de gematigde en koude gewesten van het noordelijk halfrond; zij hebben in den bast looistof of salicine, en de populieren in de bladknoppen een specerijachtig gomhars.