Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Alluvium

betekenis & definitie

Alluvium of slibgrond is een woord, dat in verschillende beteekenissen wordt gebruikt. Op het gebied der gesteenten bedoelt men daarmede aanslibbingen, die door rivieren, meren en zeeën zijn ontstaan. In dezen zin heeft er door alle tijden heen, zoolang de lagen der aardkorst geboren werden, eene alluviale vorming plaats gehad. Doorgaans echter gebruikt men dat woord in een meer beperkten zin, namelijk in dien van postdiluviale vorming, wier ontstaan althans niet ouder is dan de geschiedenis van den mensch, zoodat men er de voortbrengselen zijner kunst, alsmede de overblijfselen van hem zelven en van hedendaagsche dieren en planten in bedolven vindt.

Tot het alluvium behooren dus de steenbrokken, het gruis en de teelaarde, die aan de verweêring en vernieling van andere gesteenten en van bewerktuigde stoffen hun oorsprong ontleenen, de aanspoelingen, door regenwater voortgesleept, het kiezel, zand en slib der beken en rivieren, de bezinkingen in zoet- en zoutwater-meren, in de monden der rivieren, de vormingen aan de kusten (duinen, wadden, stranden) en in de diepten der zee, het gletscher-ijs en de bevrozen gronden der poolgewesten, de bezinkselen der bronnen (travertino, kiezel, gras-ijzersteen, zwavel), de uitwerpselen van werkende vulkanen, de lagen van hout, veen en modder, van afgietseldiertjes, foraminiferen en weekdieren, de beenderen-brecciën, de koraalriffen — in één woord alle gewrochten van den jongsten tijd. De alluviaal-vormingen zijn even talrijk als de sloopende en herstellende werkingen der onbewerktuigde krachten, als de voorwerpen uit het dieren- en plantenrijk, die langzaam en schier onmerkbaar, maar aanhoudend en slechts op enkele plaatsen door den invloed der menschen belemmerd, aan de wijziging van de grenzen van land en zee en aan de verandering van den bodem der wateren arbeiden. Hare grenzen met betrekking tot de diluviale vormingen zijn niet met juistheid afgebakend; beide gaan onmerkbaar in elkander over.

De grondige kennis van al de veranderingen, waardoor het alluvium ontstaat, is onmisbaar, wanneer men zich een juist denkbeeld wil verschaffen van de wording onzer aarde. Eene eerste aanleiding tot het nasporen daarvan gaf de Academie van Wetenschappen te Göttingen door het uitschrijven van eene prijsvraag over de natuurlijke veranderingen van de oppervlakte der aarde, — eene prijsvraag, die in 1822 door von Hoff beantwoord werd. Grooter opgang maakte het werk van Lyell “Principles of geology”, dat in onderscheidene talen overgebragt, vermeerderd en herdrukt is, terwijl de la Bèche door zijne “Researches on theoretical geology” en door zijne “Geological observer” de kennis dier veranderingen niet weinig heeft uitgebreid. Later hebben Forchhammer, Ule, Vogt, Page enz. aan dien tak van wetenschap belangrijke diensten bewezen.

Laten wij in de eerste plaats onze aandacht vestigen op de alluviaal-vormingen van het vaste land. Bijna overal vinden wij het vaste gesteente met eene laag steenbrokken, gruis en aarde bedekt. Die laag is het voortbrengsel van eene natuur- en scheikundige slooping van het gesteente. Waar de plantengroei die losse bedekking der aardkorst niet beveiligt, staat zij bloot voor de werking van elke regenbui, die haar gedeeltelijk medesleept naar de laagst gelegene plekken, waarbij de grootere steenbrokken al spoedig blijven liggen, terwijl de fijnere deelen den waterstroom vergezellen. Zoo komt slib met fijn gruis, gerolde steentjes en zand aan den voet der bergen, waar zij zich tot gruishoopen verzamelen. Daarbij komt de wegknagende en afkabbelende werkzaamheid der beken, die te grooter brokken voortslepen naarmate hare wateren met meerdere snelheid voorwaarts ruischen, en die snelheid is op hare beurt afhankelijk van de watermassa en van het verhang der bedding. Hoe aanzienlijker de eerste, hoe steiler de laatste is, des te grootere rotsblokken kan zij wegdragen. Het grove puin wordt over den bodem en langs de wanden voortgestuwd en het slib blijft in het water zweven, zoo als vaak duidelijk genoeg uit de kleur der beken blijkt. Het gruis en de hoekige kwartsbrokken worden daarbij afgerond tot grind, kiezel en zand. Vermindert de snelheid van het water, dan laat het in het midden of langs den oever de grove kiezel-massa vallen; daarachter ontstaan zandbanken, en eerst op rustige plekken zinkt het slib naar den bodem. De veranderlijke watermassa, die somtijds door smeltende sneeuw of door regenvlagen toeneemt en somtijds in tijden van droogte aanmerkelijk vermindert of geheel verdwijnt, veroorzaakt eene belangrijke afwisseling in den aard van het alluvium, en vooral een beurtelings sloopen en opbouwen der gevormde lagen. In de vlakte komt niet anders dan slib en zand. Ijsschotsen kunnen echter groote steenklompen en zelfs boomen, wier wortels daarin zijn vastgeklemd, derwaarts dragen. Stort eene beek of rivier zich uit in een meer, dan zien wij hier groote of kleine deltas ontstaan, wier wording wij er beter kunnen opsporen dan in zee bij de monden van aanzienlijke rivieren. Valt de rivier in eene groote waterkom, dan bezinkt schier alles, wat zij medevoert, het grind digt bij haren mond, het zand wat verder, en hierachter het slib. Bij elke wisseling in de watermassa der rivier worden de medegesleepte bouwstoffen op een anderen afstand van den mond nedergelegd, zoodat er afwisselende lagen van grind, zand en slib moeten ontstaan. De rivier, bij hare komst in het meer troebel en met slibdeeltjes bezwangerd, verlaat met heldere wateren de reinigende kom. Geen gruis neemt zij mede; wat zij later voortstuwt, verkrijgt zij onderweg door slooping van vroeger gevormd alluvium. Dergelijke slibvormingen, als wij nu zien geboren worden in de diepte der rivierdalen, aanschouwen wij als gewrochten van vroegeren tijd op verschillende hoogten, waar thans geene rivier hare wateren brengen kan; zij leeren ons, dat die hoogten van onze dagen weleer laagten zijn geweest. Op eene merkwaardige wijze vertoont zich dat verschijnsel in de diluviaal-terrassen, die wij bij vele groote rivieren der bergstreken aantreffen. Boven het alluvium der dalen rijst er de oever met terrassen omhoog, en op elk terras vindt men een dergelijk alluvium als nu in diepte, — een blijk, dat die gewesten allengs zijn opgestuwd, zoodat de rivier zich langzamerhand eene diepere bedding moest graven. De vorming der hoogst gelegene kiezel-lagen behoort tot een lang verleden tijdperk. Dikwijls zijn door latere afspoelingen de hoogste en oudste lagen met de dieper gelegene of jongere vermengd, terwijl wij ze in Auvergne onder eene lava-bedding in haren oorspronkelijken toestand vinden bewaard. Daar liggen op den top der heuvels, onder trachiet en lava bedolven, groote zandbanken. Elke laag bezit de bewijzen van haren wordingstijd in de overblijfselen van voorwereldlijke dieren, en deze wijzen ons op het jongste tertiaire tijdperk.

Waar de vorming van het alluvium rustig plaats grijpt, legt het zich in lagen neder, maar het is ongelaagd, waar het zijn ontstaan te danken heeft aan geweldige watervloeden. Zulk een vloed ontstond door eene doorbraak van een door gletscherijs opgestuwd meer in het Bagne-dal in Unterwallis op den 16den Junij 1808. De vreeselijke slibstroom, beladen met steenklompen, boomen en overblijfselen van vernielde huizen en hutten, stuwde massas van honderden teerlingellen in het dal der Rône bij Martigny en doorliep een weg van 3 geographische mijlen in den tijd van 35 minuten. In de alluviale vlakten, vooral nabij de monden der groote rivieren, zoekt de nijvere mensch zich doorgaans tegen overstroomingen te beveiligen door middel van dijken. Zoo is het ook in ons Vaderland, waar men van de dijken der rivieren hier en daar bijkans in de schoorsteenen der woningen kan zien. Dat de deltas zich door ophooging van de rivierbedding gestadig verder uitstrekken, behoeven wij naauwelijks te vermelden. Die ophooging blijkt bij de gedenkteekenen van Thebe en bij de obelisken van Sioet, die thans uit het Nijlslib verrijzen. De ophooging van den bodem bedraagt bij Heliopolis en dus vermoedelijk over de geheele delta van de Nijl ongeveer 11/2 Ned. palm in eene eeuw. Door het onderzoek van Hörner is gebleken, dat in 10.000 deelen water van de Rijn bij Bonn gemiddeld 31 deelen vaste stoffen aanwezig zijn. Groot is de hoeveelheid slib, welke de Mississippi, ontzettend groot die, welke de Ian-tse-kiang naar zee voert. Wanneer wij over dat verschijnsel nadenken, komen wij tot het besluit dat eens alle laagten der aardkorst met de gesloopte hoogten gevuld zullen wezen, tenzij de werking van andere krachten nieuwe opheffingen te voorschijn roept.

Het alluvium in zee vertoont zich op veel grootere schaal dan de alluviale vorming in het binnenland. Het ontstaat niet alleen door de stoffen, die door de rivieren worden aangevoerd, maar door de verbazend snelle ontwikkeling van mikroskopische schepseltjes. Deze vormen een vierde deel van het slib der Oostzee-havens en bestaan uit levende en doode kiezelschalige zee-infusoriën. Ook in het slib van de Elbe bij Glückstadt en bij Hamburg vindt men eene dergelijke hoeveelheid kiezelschalige diatomeeën, vermengd met kalkschalige foraminiferen, en dat zij ook in ons Vaderland geenszins ontbreken, is door de belangrijke onderzoekingen van denhoogleeraar Harting duidelijk aangetoond.

Hier en daar aan de kusten neemt het land toe, — elders wordt het door de woedende baren weggeroofd, — en op andere plaatsen strijden land en zee met afwisselenden voorspoed voor hunne zaak, maar over het geheel wordt er meer land gewonnen dan verloren. Of het afdalend alluvium dient om het kustland uit te breiden of de diepten der zee te vullen, is van de rigting der stroomen en der heerschende winden en vooral ook van de gesteldheid van eb en vloed afhankelijk.

Tot het zee-alluvium behooren de bezinkingen in en vóór den mond der rivieren, de strand- en duinvormingen, de wadden en de lagen, die op den bodem der zee ontstaan. De delta-vorming is een algemeen verschijnsel aan de monden der rivieren, die zich, bij weinig verschil van eb en vloed in eene binnenzee uitstorten. De Middellandsche zee levert onderscheidene voorbeelden van zulk eene landvorming in zee. Zulk eene land-vorming dringt voorwaarts in de gedaante van een driehoek, en naar gelang van de sterkte van den stroom vindt men ook hier eene afwisseling van grove en fijne lagen, waarin zeegewassen en zeedieren met de aangespoelde overblijfselen van landgewassen en zoetwaterdieren worden vermengd. Over zulk eene delta-vorming van de Nijl, de Rhône, de Po en de Tiber bezitten wij eene menigte geschiedkundige berigten, en ook thans nog kunnen wij op vele plaatsen uit de bouwvallen van het verledene het bedrag der vooruitschuiving van het land in een bekend tijdperk bepalen. Ostia, de oude haven van Rome, tegenwoordig 4500 Ned. el van de kust gelegen, is omstreeks het jaar 600 vóór Chr. door Ancus Martius gesticht. De verzanding van de Tiber noodzaakte Keizer Claudius, eene nieuwe haven aan te leggen, en deze is thans eene moerassige weide, op een afstand van 2500 Ned. el van de kust. Van 1662, toen de toren aan de kust van Alexandrië werd gebouwd, tot 1774 drong het strand tot op een afstand van 430 Ned. el in zee, en een toren, dien men er in laatstgenoemd jaar aan de kust deed verrijzen, lag in 1553 wederom 300 Ned. el van het water verwijderd, zoodat de delta gemiddeld jaarlijks bijna 4 Ned. el was vooruitgeschoven, terwijl het uit andere verschijnselen blijkt, dat hier geene opstuwing van den bodem plaats heeft.

Het noordelijk en noordwestelijk gedeelte van de Adriatische zee, van den mond der Isonzo tot aan Ancona, bestaat uit zoodanig slibland. Zeer bekend is de delta-vorming der Po, die, door dijken beperkt, slib en zand moet medeslepen naar zee. Adria was ten tijde van Augustus eene zeehaven en ligt thans 20 Italiaansche mijlen van de kust. De zandige en moerassige Rhône-delta heeft desgelijks groote vorderingen gemaakt, zoo als blijkt uit den grooten omweg van de oud-Romeinsche heerbaan tusschen Aquae Sextiae (Aix) en Nemausus (Nimes); — ja, een vuurtoren, in 1734 aan de kust gebouwd, ligt er thans eene Fransche mijl van het strand verwijderd. In de Golf van Mexico is de ebbe en vloed veel krachtiger dan in de Middellandsche zee, zoodat ten tijde van den laagsten waterstand de vloed diep in den mond der rivieren dringt en er alle onzuiverheden wegvoert; maar het wassen der binnenlandsche wateren verdrijft de overblijfselen der zee van het strand en het troebele rivier-nat verspreidt zich tot op verren afstand in zee. Daarom vinden wij aan den mond van de Mississippi eene der grootste delta-vormingen; de breede, vlakke alluviaal-vorming van het Mississippidal strekt zich uit tot aan den mond der Ohio. De bedding der Mississippi wordt hooger, want de grove steenbrokken blijven er liggen , zoodat de lager gelegene moerassen bijna uitsluitend uit plantaardige en dierlijke overblijfselen bestaan, die men, zoodra zij droog liggen, tot aan den waterspiegel toe in brand kan steken. Deze delta heeft bij eene aan-zienlijke uitgebreidheid eene verbazende dikte.

De boor bereikte in New-Orleans op eene diepte van 200 Ned. el nog geenszins den bodem van het alluvium. Dit bevat op eene dikte van 8 Ned. el 10 boven elkaâr gelegene wouden van dikstammige moeras-cypressen, zoodat Lyell den tijd dier delta-vorming op 67000 jaren bepaalde.

Tot de grootste delta-vormingen op aarde behooren de digt-begroeide Soenderboends aan den mond van de Ganges. Eene artesische put te Calcutta doorboort het alluvium tot op eene diepte van 160 Ned. el. Alleen in die zeeën, waar een krachtige eb en vloed afwisselen, vindt men de aestuariën-vorming, waaraan bij vloed de zee en bij eb de rivier de bouwstoffen der bezinkende lagen levert. Wij vinden haar aan den mond der Amazonen-rivier en der Orinoco.

Ook heeft men alluvium aan het strand. Overal klotsen de golven, zelfs door den zacht- sten wind voortgestuwd, op het strand en doen er de branding ontstaan. Deze breekt het geweldigst op steile kusten, welke aan de heerschende winden zijn blootgesteld. Door den golfslag worden de kusten gesloopt en de vaste gesteenten in zand en slib herschapen. De wegstroomende wateren laten de grove brokken achter, maar voeren de fijne deelen mede, en zoo ontstaat gewoonlijk een vast en zandig strand, waaruit de zachte deelen zijn weggespoeld. Geweldig is de kracht van het water, wanneer de storm en de springvloed zich in dezelfde rigting bewegen; dan worden wel eens groote granietklompen uit de diepte op het strand gezet. Vooral aan de rotsachtige kusten van Engeland geeft de zee blijken van haar sloopend vermogen. Toen men in 1804 te Shervingham in Norfolk een logement bouwde op een afstand van 60 Ned. el van de zee, rekende men er op dat het 70 jaar zou kunnen staan, maar het was reeds in 1829 slechts door een kleinen tuin van de zee gescheiden. Waar uitspringende landtongen eene bezinking begunstigen, ontstaat wel eens door de branding een dam in zee, zoodat er zich een zoogenaamde Nehrung vormt — eene zoutwaterkom, door dien dam van de zee gescheiden en doorgaans door eene of meer openingen er mede verbonden.Waar hooge vloeden in den mond der rivier dringen, verheffen zich wel eens barren of baren — zandbanken, die het binnenvallen der vaartuigen belemmeren. Waar de bodem der zee uit zand bestaat en de heerschende wind dit laatste landwaarts stuwt, zoodat het bij eb droog ligt en aan het spel van den luchtstroom gehoorzaamt, dáár ontstaan duinen, die op den duur evenwijdige reeksen van zandheuvels vormen met lengte- en dwarsdalen, soms bar en kaal, soms met een eigenaardigen plantengroei, vooral met het duinhelm (ammophila arenaria) bewassen, — duinen, die onder den invloed der winden gedurig van gedaante veranderen en landwaarts dringen of ook door den golfslag worden ondermijnd en weggesleept. Op het eiland Schiermonnikoog is het dorp van het westen naar het oosten verplaatst, omdat het er door de zee en de duinen werd bedreigd, en ook nu zijn de tuinen der noordelijkste huizenrij er al weder gedeeltelijk onder het overstuivend duinzand bedolven. Gelijk er oud en nieuw rivier-alluvium bestaat, zoo zijn er ook oude en nieuwe rijen van duinen, en men vindt de oude wel eens in het binnenland, ver van de tegenwoordige kust verwijderd. Tevens heeft er duinvorming plaats in barre woestijnen, waar het losse zand door de winden wordt opgenomen, voortgestuwd en elders opgestapeld.

Bij de afwisseling van eb en vloed ontstaan de wadden, die men in zandplaten of onvrucht-bare schorren en in slibwadden kan onderscheiden. Hebben deze laatsten eene voldoende hoogte bereikt, dan vormen zij de vruchtbare kweldergronden, welke men vooral aan de kust der provincie Groningen aantreft. Hooge vloeden voeren eene groote massa vaste deelen naar het strand, en deze worden verwerkt door de dagelijksche vloeden, die ze uitspoelen, zoodat op de eene plek het zand en de schelpen achterblijft en op de andere het fijne slib wordt nedergelegd. Die aangroei van slib is zeer verschillend en bedraagt op de eene plaats een Ned. el in 150, op de andere plaats zoo veel in 25 jaar. Rijst het slibwad boven den waterspiegel., dan groeit er weldra de zeekraal (salicornia herhacea). de zee-aster of zulte (aster tripolium) en het kweldergras (glyceria maritima). Nu komt de mensch, om dien nieuwen, krachtigen bodem te gebruiken. Hij strijdt om het bezit van dien aanwas, en eindelijk omringt hij dien met dijken, om hem tegen hooge vloeden te beveiligen; hij ploegt dien polder om en strooit er het koolzaad in de voren, dat bij gunstige omstandigheden in het goud der bloesems een kostbaren oogst voorspelt. Die vorming van zand- en slibwadden vindt men vooral achter de reeks van kust-eilanden, die zich van Jutland tot aan Noord-Holland uitstrekt. Over die wadden rijdt men gedurende de eb uit Oost-Friesland naar Norderney, en het is zelfs mogelijk, bij lagen waterstand van Schiermonnikoog te voet de provincie Groningen te bereiken. Hoogst merkwaardig is over het geheel de geschiedenis van de zuidelijke kusten der Noordzee. Deze laatste strekte zich aanvankelijk veel verder landwaarts uit, maar week achterwaarts door eene opstuwing van den bodem. Zij was toen nog niet door de straat van Calais met den Atlantischen Oceaan verbonden. Langs hare zuidkust ontstonden groote alluviale landen. Maar toen eindelijk de opgeruide wateren zich een weg baanden tusschen Engeland en Frankrijk, waren ook die landen aan de sloopende kracht van sterke stroomen blootgesteld. Gedurig verhieven zich de wateren, om vruchtbare gronden in blanke plassen — zoo als de Zuiderzee, de Dollard enz. — te herscheppen, en ook nu nog moet de mensch al zijne krachten inspannen om de voormalige kwelders te behouden en nieuwe door middel van dijken aan de zee te ontwoekeren. Van den mond der Schelde tot aan Jutland heeft de onstuimige vloed sedert duizende jaren met den overstroomden bodem vele bloedende dorpen en steden be-graven in zijnen schoot.

Eindelijk moeten wij nog spreken van het alluvium op den bodem der zee. Wat door de rivieren zeewaarts gebragt en door de branding weggesloopt wordt van de kust, dragen de golven tot op korten afstand van dáár, waar het nederzinkt in den diepen afgrond. Zoo ontstaan banken van zand en van slib, die allengs hooger worden. Dit geschiedt vooral op die plaatsen, waar de stroomen elkander in tegenovergestelde rigtingen ontmoeten. Op deze wijze ontstond de groote bank van Newfoundland door de ontmoeting van de wateren der St. Laurens-rivier met die van den Poolstroom, en ook in de Noordzee heeft men dergelijke banken. Het sloopen van oude en het vormen van nieuwe lagen wordt op den bodem der zee door de grondgolven onophoudelijk voortgezet. Digt bij de kusten bestaan zij veelal uit slib en zand, en in volle zee hoofdzakelijk uit de kalkschalen van kleine foraminiferen. Hier ontstaan dus door lengte van tijd ontzettende kalkgevaarten, die men hier en daar digt bij de stranden aantreft, waar de rivieren kalk- houdende wateren bevatten. Het zee-alluvium bevat dus conglomeraten of grove steenbrokken, die door eene verbindende stof zijn vereenigd, jongen zee-kalksteen, jongen zee-zandsteen, muschelkalk, en op die plaatsen, waar ijzeroxyde-hydraat de zanddeeltjes vereenigt, ijzerzandsteen. Waar zich vuurspuwende bergen nabij de kust verheffen, vermengen ook deze hunne uitwerpselen met de overige bouwstoffen. Zoo vormt het alluvium van onzen tijd eene reeks van vaste en losse lagen, die in dikte voor de vormingen van vroegeren tijd niet onderdoen.

Het alluvium heeft daarenboven in onze dagen eene groote uitgebreidheid, want het omvat al de landen, die door aanspoeling zijn ontstaan, alle zand- en kleigronden. Daartoe behoort nagenoeg de geheele bodem van ons Vaderland, benevens de uitgestrekte Noord-Duitsche vlakte langs de Noord- en Oostzee, de vlakte langs de Noordpool-zee, een groot gedeelte van Siberië en de vruchtbare lage landen van China. Voorts strekken zij zich langs de rivieren van Achter-Indië diep landwaarts in uit en beslaan in Indië eene groote oppervlakte tusschen de monden van de Ganges en de Indus, terwijl zij Mesopotamië bedekken. Ook vindt men ze aan de kust van Afrika van Zanguebar tot aan Natal. De delta-landen van de Niger, de Senegal en de Gambia en die van de Nijl zijn de grootste alluviale vormingen van dit werelddeel. Ontzettend groot zijn zij in Zuid-Amerika, die evenwel voor een groot deel tot het tertiaire tijdperk behooren. In Noord-Amerika behoort geheel Florida tot het alluvium van den jongsten tijd.

De alluviale gronden zijn door hunne vruchtbaarheid het meest geschikt voor den landbouw. Wij zien het, hoe deze er zich van meester maakt aan onze noordelijke kusten, vooral in de provincie Groningen. Zoodra het wad hoog genoeg gerezen is, om kweldergras voort te brengen, wordt het onder den naam van kwelder als weide gebruikt. Is de kwelder groot genoeg, dan omringt men hem met een dijk, om dien als polder aan de heerschappij der zee te onttrekken, en doorgaans ontstaat buiten dien dijk wederom een nieuwe aanwas. Op andere plaatsen zijn de hechtste dijken naauwelijks sterk genoeg, om den ingepolderden bodem tegen de woede der baren te beveiligen. Toen men — bijvoorbeeld een duizendtal jaren geleden — nog geene dijken had, wierpen de bewoners deralluviaal-gronden zandhoogten, vlugtheuvels of terpen op, waar zij bij hooge vloeden met hun vee veiligheid vonden, en die terpen zijn nog heden ten dage de grondslagen van vele dorpen.

Tot het alluvium behoort ook nog de bovenste zee-zandsteen (grès marin superieur), die uit zeezand bestaat, dat door eene kalkachtige, gedeeltelijk ook leem en ijzeroxyde bevattend verbindingsmiddel is zamengebakken, veelal met lagen van los zand en conglomeraat afwisselt en somtijds schelpen benevens beenderen van zoogdieren omsluit. Men vindt dit gesteente vooral bij Messina, op onderscheidene Grieksche eilanden, aan de kust van Klein-Azië, in Australië en op de meeste West-Indische eilanden.

< >