Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Aardkorst

betekenis & definitie

Het buitenste, hardgebakken, niet zeer dikke omhulsel van en brood noemt men de korst. Wanneer wij dus onze aarde als een reusachtig, bolvormig brood beschouwen, dan behoeven wij niet te zeggen, wat men met hare korst bedoelt.

De aardkorst --- wel te verstaan de bekende aardkorst --- heeft in verhouding tot de middellijn der aarde eene zeer geringe dikte. Hare digtheid is, die van zuiver water als eenheid genomen, gelijk aan ruim 2½, terwijl de gemiddelde digtheid van den geheelen bol, zooals wij bij de beschouwing der aarde gezien hebben, omstreeks 5½ bedraagt. Wij kunnen hieruit opmaken, dat de zelfstandigheden der kern veel digter moeten wezen dan die der korst, --- vooral wanneer wij opmerken, dat de diepten der korst gevuld zijn met water, meerendeels zout water met eene digtheid van 1½.

Wanneer de mensch zoo groot was met betrekking tot de aarde als hij thans is met betrekking tot een rond broodje, dan zou de korst van dien bol een regelmatig rond voorkomen hebben. Hij beweegt zich echter op de oppervlakte der aarde als een uiterst klein microscopisch schepseltje op een broodje, en nu ontdekt hij eene menigte oneffenheden, bergen en dalen, scheuren en kloven, die eigenlijk, in verhouding tot de middellijn der aarde, zeer weinig te beteekenen hebben. De aardkorst is zamengesteld uit ruim een zestigtal stoffen, die de scheikundigen met den naam van enkelvoudige bestempelen, omdat zij die niet met de bekende hulpmiddelen in twee of meer verschillende stoffen kunnen ontleden. De voornaamste zijn zuurstof en stikstof, die de hoofdbestanddeelen zijn der dampkringslucht, waterstof, die met zuurstof water vormt, koolstof, die wij in houtskool, potlood en diamant aantreffen, de bekende metalen, benevens kiezel, kalk, potasch en soda in een zuiveren toestand.

Vooral zuurstof is een belangrijk bestanddeel der aardkorst. Zij is met 23 gewigtsprocenten in den dampkring en met 89 gewigtsprocenten in het water aanwezig, --- voorts heeft zij eene sterke neiging om zich met andere enkelvoudige stoffen, vooral met metalen, te verbinden. Deze verbindingen, bij voorbeeld met kiezel (silicium), aluim (aluminium) en kalk (calcium), leveren de verschillende aarden, zoo als kiezelaarde, kleiaarde en kalkaarde. De geheele korst schijnt ten bedrage van 70 procent uit kiezelaarde te bestaan, die zelve uit 52 procent zuurstof en 48 procent kiezel is zamengesteld. Door verbinding van kiezelaarde en een loogzout ontstonden de kiezelzure zouten of silicaten.

Die enkelvoudige stoffen met hare verbindingen in de gedaante van aarden en zouten hebben zich op velerlei wijzen vereenigd, vermengd en weder ontbonden. Zij hebben zich opgelost in de vochtigheid des dampkrings, ze zijn verbrokkeld door hevige warmte of felle koude, ze zijn gesmolten door plaatselijke ontwikkeling van warmte, of vaneengescheurd door de kracht van bevriezend water. De losgemaakte brokken zijn vervoerd door gletschers, weggesleept door den stroom der rivieren, voortgestuwd door de golven der zee. De ontbonden stoffen hebben nieuwe verbindingen aangegaan, en deze zijn door den invloed der natuur- en scheikundige krachten wederom gesloopt, zoodat de aardkorst in den loop der millioenen jaren van haar bestaan aan velerlei wijzigingen onderworpen was en nog dagelijks van gedaante verandert, waartoe de bewerktuigde schepping niet weinig medewerkt.

Vragen wij naar de meest voorkomende gesteenten der aardkorst, dan vinden wij :

Zandachtige gesteenten. Zand bestaat uit deeltjes, vooral kwarts- of kiezelzure korreltjes, die door verwering van de bergen zijn losgemaakt. Het kan echter ook uit brokjes van schelpen, koralen, enz. bestaan. Onder de zandachtige gesteenten --- dit laatste woord wordt hier gebruikt in de geologische beteekenis voor al de zamenstellende bestanddeelen der aarde --- tellen wij qrind, harde, doorgaans rondachtige steentjes, onder den naam van keisteentjes of kiezel bekend, --- gruis of puin, dat men aan den voet der rotsen in kantige steenbrokken vindt opgestapeld, --- gerolde steenen, groote steenbrokken, bij hunne schuring over de bedding der stroomen afgerond en, wanneer zij zeer groot zijn, met den naam van zwerfblokken bestempeld, --- zandsteen, bestaande uit aanéén-gebakken zand, somtijds door kalk, klei, ijzeroxyde enz. zamengelijmd, --- conglomera-ten of massa's, die uit grootere en kleinere ronde rotsbrokken en zand zijn zamenge-bakken,ook wel poddingsteenen genoemd, --- en brecciën of conglomeraten van hoekige rotsbrokken.

Kleiachtige gesteenten. Hiertoe behooren: slijk, eene fijne stof, uit verweerde gesteenten in het water opgenomen en hierin zwevende, totdat zij op stille plaatsen naar den bodem zinkt, --- klei of slijk in een droogen toestand, -- slib of een mengsel van slijk, zand en leem, dat den bodem van meren, baaijen enz. bedekt, --- slijksteen of hard ge-worden slijk, --- lei, een hard en schilferig gesteente, dat vooral uit leem bestaat, --- en leemsteen, een vulkanisch gesteente, dat veel leem bevat.

Kalkachtige gesteenten, namelijk kalksteen, waarin koolzure kalk het hoofdbestanddeel uitmaakt, --- marmer, eene vaste, kristalachtige soort van kalksteen, --- krijt, eene zachte, soort van kalksteen, --- mergel, een zacht zamenstel van kalk en leem, --- gips of zwavelzuren kalk, --- schachtsteen (zechsteen) of kalksteen met althans 1/5de magnesia, --- en dolomiet, eene kristalachtige soort van zechsteen.

Kool- en aardhars-bevattende gesteenten, namelijk kool, zooals veen, bruinkool, steenkool en glanskool, --- ligniet of houtachtige kool, --- potlood (graphiet) of zuiver kool met eenig ijzer, --- en de stoffen, die wij onder den naam van aardhars reeds beschreven hebben.

Enkelvoudige gesteenten, namelijk kwarts of zuiver kiezelzuur, dat in een doorschijnenden toestand den naam van bergkristal draagt en zich met kleuren als amethist, topaas enz. vertoont, --- kwartsrots of massieve kwarts, --- kwarziet of korrelachtige verscheidenheden van kwarts, --- jaspis, hoornsteen en Lydischen steen of vaste, gekleurde kwartssoorten,

--- vuursteen of onzuivere kwarts, die vermoedelijk in een opgelosten toestand is geweest, --- veldspaat, uit kwarts, aluinaarde en potasch of soda bestaande, --- vaste veldspaat en veldsteen, --- mica, de glinsterende kristallen in het graniet, en talkschilfer, --- hoornblende, een zwart en glinsterend gesteente, --- auqiet en hypersten, groenachtige gesteenten, die veel overeenkomst hebben met hoornblende, --- actynoliet (doornsteen) met op doornen gelijkende kristallen, --- asbest (amiant), een vezelachtig gesteente, --- chloriet, een groenachtig gesteente, dat ongeveer de bestand deelen van mica bezit, --- talk en talklei, dat in dunne platen doorschijnend is, --- steatiet, zeepsteen en potsteen, die vetachtig van aard zijn, --- en serpentijn met fraaije kleuren.

Plutonische en vulkanische gesteenten, namelijk graniet, dat uit kwarts, veldspaat en mica bestaat, --- syeniet, waarin hoornblende de plaats van mica inneemt, --- basalt, een donker gesteente, dat veelal in zuilen voorkomt, --- dioriet, dat lichter van kleur is, --- klinksteen (phonoliet), --- trachiet, een korrelig gesteente, --- lava, puimsteen en slakken, die door vuurspuwende bergen worden uitgeworpen, --- en porphiersoorten.

Zouten, namelijk keukenzout (chloorsodium), dat opgelost in het zeewater en in zouten bronnen en in vasten toestand als klip- of steenzout gevonden wordt, salpeterzure soda en potasch, --- aluin, vooral in sommige leigesteenten aanwezig, --- borax, en zwavel.

Metalen, die in zuiveren of gedegen toestand, maar meestal in ertsen, dat is, met andere delfstoffen verbonden, worden aangetroffen.

Ziedaar de bestanddeelen der aardkorst. Vragen wij verder, hoe die bestanddeelen gerangschikt zijn, dan ontvangen wij ten antwoord, dat de aardkorst uit laagsgewijs geleqene en dus blijkbaar uit het water bezonkene, en uit ongelaagde of massieve gesteenten bestaat. Wanneer wij haar van de oppervlakte tot aan de grootste bekende diepte onderzoeken, dan vinden wij de volgende laagsgewijs gerangschikte gesteenten:

Het alluvium of de hedendaagsche vormingen, zooals rivierklei, zeeslijk, grindlagen enz., --- het diluvium, geene hedendaagsche maar betrekkelijk nieuwe vormingen, vooral bestaande uit dikke zandbeddingen met zwerfblokken, --- het tertiaire stelsel met regel-matige leem-, mergel-, kalksteen- en bruinkolenlagen, tusschen het diluvium en het krijt gelegen en in eene pliocene, miocene en eocene groep verdeeld, - het krijt met de krijt- en groenzand-gesteenten,--- den jurakalk met de wealden, opper-, midden-, en onderjura en leias, - het trias, uit keuper, muschelkalk en bonten zandsteen zamengesteld, --- het permsche stelsel met den zechsteen en den rooden zandsteen, --- den steenkool met koolhoudende leijen en bergkalk, --- het devonische stelsel met gelen en grijzen zandsteen, en roode conglomeraten, --- het silurische stelsel, in eene opper- en ondersilurische groep verdeeld, --- het cambrische stelsel --- en het metamorphische (vervormde) stelsel, dat het laurentiaansche stelsel en de oude kristallijne schil-fergesteenten bevat.

Met betrekking tot de overblijfselen van planten en dieren, welke in die lagen worden gevonden, beschouwt men de eerste zes stelsels (het alluvium, diluvium, tertiaire stelsel, krijt-, jura- en trias-stelsel) als behoorende tot het neozoïsche tijdperk (dat van nieuw leven), --- de volgende vier (het permsche, steenkolen-, devonische en silurische stelsel) als behoorende tot het palaeozoïsche tijdperk (dat van oud leven), --- en de twee laatsten (het cambrische en metamorphische stelsel) als behoorende tot het eozoïsche tijdperk, waarin zich de eerste schemering van leven vertoont.

Tot de ongelaagde gesteenten behooren:

De vulkanische gesteenten, namelijk lava, trachiet, slakken enz., en de plutonische gesteenten, die wederom in trapgesteenten, zooals traptuf, amandelsteen, dioriet, basalt enz., en in granietgesteenten, zoo als graniet, syeniet, porphier enz. worden verdeeld. In de ongelaagde gesteenten worden geene overblijfselen van planten of dieren gevonden. Men noemt deze gesteenten ook wel pyrogene of door het vuur qevormde in tegenoverstelling van de laagsgewijs gelegene, die uit het water bezonken zijn. Op welke wijze de hitte is ontstaan, waaraan zij hunne wording verschuldigd zijn, blijft onder de geologen nog altijd een punt van verschil. Sommigen schrijven haar toe aan de gloeijend vloeibare kern der aarde, aan het zoogenaamde centraalvuur, maar de geologen der nieuwe rigting willen daarvan niets weten, en achten de ontwikkeling der warmte, waar deze tot de vorming der vervorming van de gesteenten heeft bijgedragen, een gevolg van scheikundige werkingen. Bijzonderheden omtrent de stelsels van gesteenten, waaruit de aardkorst bestaat, zullen wij later ter behoorlijker plaats mededeelen.