Alcaeus was een Grieksch dichter, die te Mitylene op Lesbos zijn verblijf hield. Hij leefde in de jaren 610 tot 602 vóór Christus, was een groot vereerder van Sappho (zie op dien naam) en behoorde tot de 9 lierdichters, die volgens de geleerden der Alexandrijnsche school den naam van “groot” verdienden. Hij verzette zich tegen de tyrannen van zijn vaderland en eindigde in den vreemde als balling zijn leven. Hij is zijn roem verschuldigd aan de uitvinding van den polychordon (de lier), aan zijne verhevene oden, aan zijne lofzangen op de goden en aan zijne krijgsliederen, die eene vurige liefde voor de vrijheid en haat tegen de tyrannen ademden.
Ook zijne minnezangen worden zeer geroemd, en al zijne zangen onderscheiden zich door zoetvloeijendheid, keurigheid van woorden en kracht. Slechts fragmenten zijn er van over-gebleven en door Matthiae uitgegeven (Leipzig 1827). De alcaeische versmaat is naar hem genoemd, door Horatius nagevolgd en ook door Klopstock en anderen gebruikt.