Lesbos, een van de fraaiste en welvarendste der Grieksche eilanden, nabij de kust van Klein-Azië ten zuiden van Troas gelegen, telt op 12 □ geogr. mijl omstreeks 50000 inwoners, meestal Grieken. Wegens de hoofdstad Mitilini noemen de Turken het Midüllü. Het is met onderscheidene bergketens bedekt, van welke de Lepetymnus (thans Gelia) in het noorden en de Olympus (thans Hagios Ilias) de voornaamste zijn. Tusschen die ketens bevinden zich vruchtbare vlakten met kostelijk geboomte, graanvelden en wijngaarden.
Tarwe, olijvenolie, wijn en zuidelijke vruchten, alsmede marmer, zijn er de voornaamste voortbrengselen. Twee baaijen dringen er diep in het binnenland en gelijken wegens hare enge monden veel op binnenzeeën, namelijk die van Calloni in het zuiden en die van Jera in het zuidoosten.
— Het geheele grondgebied van het eiland was weleer onder 6 steden verdeeld, namelijk Mytilene, Methymna, Antissa, Eresus en Pyrrha. Eene zesde, Arisba genaamd, was reeds vroeg verdwenen, waarna haar gebied door de inwoners van Methymna werd in bezit genomen. Het staatkundig gewigt van het eiland dagteekent van den tijd, toen het door Grieksche landverhuizers van den Aeolischen stam is veroverd.
Dit geschiedde volgens de sage onder het opperbevel van Pénthilus, een onwettigen zoon van Orestes. Zijne nakomelingen, de Penthiliden, hadden er vervolgens eeuwen lang het gezag in handen, eerst als koningen van het geheele eiland en later als vorsten van Mytilene. Op den val dezer Koningen volgden langdurige en hevige burgeroorlogen tusschen den adel en het volk, terwijl er gedurig waren, die als tyrannen zich meester maakten van het bewind, zooals Melanchrus en Myssilus, maar ook weldra vermoord werden, totdat na het verdrijven van de hoofdleiders der adellijke partij (waartoe de dichter Alcaeus behoorde) Píttacus, één der Zeven Wijzen, door het volk aan het hoofd van den Staat werd geplaatst (590 vóór Chr.) en door zachtmoedigheid jegens de overwonnenen en door voortreffelijke wetten de orde en veiligheid herstelde.
Tot regéringsvorm koos men er eene gematigde aristocratie. Evenals de overige eilanden aan de kust van Klein-Azië en evenals laatstgenoemd vast land werd ook Lesbos aan de Perzen onderworpen, totdat het, na den slag bij Mycale (479) bevrijd van de vreemde heerschappij, zich voegde bij het Atheensche Bondgenootschap. Wegens de woelingen der oligarchische partij, die het geheele eiland afhankelijk wilde maken van Mytilene, werden alle steden van het eiland, met uitzondering van Methymna, in 428 afvallig van Athene, doch reeds in 427 door den Atheenschen veldheer Paches weder tot onderwerping gebragt en gestreng gestraft.
Zelfs besloten de Atheners aanvankelijk op voorstel van Cleon de geheele weerbare manschap te doen dooden en de overige inwoners als slaven te verkoopen, doch dit afschuwelijk besluit werd daags daarna vernietigd, zoodat men zich vergenoegde met de toepassing der doodstraf op de voornaamste voorstanders van den afval — meer dan duizend —, terwijl het geheele grondgebied, met uitzondering van dat der inwoners van Methymna, in 3000 stukken gesplitst en aan Atheensche burgers toegekend werd.
De voormalige bezitters konden hun vroeger eigendom pachten voor 2 mina’s (omstreeks 100 gulden van onze munt) ieder stuk, en het bestuur verkreeg een democratischen vorm. Tegen het einde van den Peloponnesischen Oorlog kwam het eiland onder de heerschappij der Spartanen, die er eene oligarchie invoerden, doch omstreeks het jaar 390 werd het door de Atheners onder Conon en Thrasybulus heroverd.
In 378 werd het lid van bet Zeeverbond onder de leiding van Athene, terwijl na de ontbinding daarvan in den Bondgenootenoorlog de Oligarchische partij weder de overhand verkreeg, zoodat in sommige steden tyrannen opstonden, die echter door Hegelochus, de vlootvoogd van Alexander de Groote, verdreven werden.
In den oorlog der Romeinen tegen koning Mithrídates koos het eiland de zijde van laatstgenoemde, en de inwoners van Mytilene maakten zich schuldig aan eene gruwelijke vervolging der aan de oostkust gevestigde Romeinen, weshalve de stad na de zegepraal der Romeinen aan verwoesting en de ingezetenen aan slavernij werden prijs gegeven.
Weldra echter deed Theóphanes, de gunsteling van Pompejus, haar herstellen en hij verhief haar tot eene vrije stad. Het laatst komt het eiland voor als zelfstandige Staat in het midden der 14de eeuw, toen het zich boog onder het gezag van hertogen uit het Genueesch geslacht der Gatteluzzi. In 1462 moest het zich bukken onder de heerschappij der Turken, waaraan het ook thans nog onderworpen is.
In de Grieksche beschavingsgeschiedenis vervult Lesbos eene belangrijke rol als voornaamste zetel der lyrische dichtkunst en van de hiermede op het naauwst verbondene muziek. Tot zijne vermaardste dichters behooren Terpander, Alcaeus, Sappho (eene dichteres) en Aríon. Ook aanschouwden de geschiedschrijver Hellanicus en de wijsgeer Theophrastus aldaar het levenslicht.
Lesbroussart Lesbroussart (Philippe), een Belgisch letterkundige, geboren te Gent den 24sten Maart 1781, bekleedde het ambt van algemeen bestuurder van openbaar onderwijs, werd vervolgens hoogleeraar in de Fransche letterkunde te Luik, en overleed te Brussel den 4den Maart 1855.
Hij schreef onderscheidene verdienstelijke werken in gebonden en ongebonden stijl, zooals: „Fanny Seymoer (1807)”, — „Les Belges (een bekroond gedicht, 1810)”, — „Le fermier Belge (zangspel 1816)”, — „Poésies (1827)”, — en „Evrard t’ Sercloes (1837)”. Tijdens de vereeniging van Holland en België was hij medewerker aan niet-regéringsgezinde dagbladen; voorts vindt men vele bijdragen van zijne hand in onderscheidene Belgische tijdschriften, alsmede in de „Bulletins” der Belgische Académie.