Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Albert (Doopnaam)

betekenis & definitie

Albert is een mannelijke doopnaam, die, even als Adalbert, Adelbert, Albrecht (zie op dezen naam) de beteekenis heeft van “edelgeboren.” De merkwaardigste mannen, welke dien naam gedragen hebben, laten wij volgen.

Albert de Groote (Albertus magnus), graaf van Bollstädt, een beroemd wijsgeer, natuur-onderzoeker en schrijver, werd in het laatst der 12de of in het begin der 13de eeuw te Lauingen in Zwaben geboren. Hij studeerde te Pavia, werd in 1223 Dominicaner monnik, gaf onderwijs aan onderscheidene kloosterscholen in Duitschland, hield te Parijs, waar hij den doctoralen graad verwierf, voorlezingen over Aristoteles en maakte zich beroemd door zijne geschriften. In 1249 zag hij zich aan het hoofd geplaatst eener school te Keulen, in 1254 werd hij provinciaal zijner orde en in 1259 bisschop te Regensburg. Uit liefde tot de wetenschap keerde hij na verloop van 2 jaren naar Keulen terug, om er in de stille kloostercel zijne kennis uit te breiden. Zijn geest verzwakte vroeger dan zijn ligchaam, en hij overleed in een staat van onnoozelheid op den 25sten November 1280. Velerlei sagen zijn omtrent dien man bewaard gebleven, bij voorbeeld, dat hij graaf Willem van Holland gedurende den winter in een bloeijenden kloostertuin heeft ontvan-gen, — dat hij van metaal een menschelijk hoofd vervaardigd heeft, dat spreken kon enz. Zijne geschriften — gedeeltelijk toelichtingen op de werken van Aristoteles, gedeeltelijk handelend over natuurlijke historie, en gedeeltelijk van kerkelijk-godsdienstigen aard — zijn in 1651 in 21 deelen door Pierre Jammy te Lyon uitgegeven.

Albert Casimir, hertog van Saksen-Teschen, een zoon van Augustus III, koning van Polen, werd den 11den Julij 1738 te Moritzberg bij Dresden geboren. Door zijn huwelijk (1766) met de aartshertogin Christine, eene dochter van keizer Frans I en landvoogdes der Oostenrijksche Nederlanden, verkreeg hij het vorstendom Teschen in Oostenrijksch Silezië, maar hij hield doorgaans te Brussel zijn verblijf. In den oorlog met Frankrijk in 1792 voerde hij het bevel over de belegeringstroepen voor Rijssel, maar hij moest het beleg opbreken en verliet België na de nederlaag bij Jemappes. Hij zeide nu de krijgsdienst vaarwel en leefde aan het hof te Weenen, waar hij den 11den Februarij 1822 overleed. Zijne gemalin, reeds in 1798 gestorven, schonk aan eene der voorsteden van Weenen eene kostbare waterleiding, en hij zelf besteedde groote schatten aan eene prachtige verzameling van schilderijen.

Albert Franz August Karl Emanuël, prins van Saksen-Koburg-Gotha, de gemaal van koningin Victoria van Groot-Brittannië, was de tweede zoon van hertog Ernst van Saksen-Koburg-Gotha en van diens eerste vrouw Dorothea Louise van Saksen-Gotha. Hij werd den 27sten Augustus 1819 op het slot Rosenau bij Koburg geboren, ontving eene zorgvuldige opvoeding en studeerde te Bonn in de regten. In het jaar 1838 deed hij met zijn vader en met zijn broeder eene reis naar Londen, om de krooning der 18-jarige Victoria bij te wonen, en in den herfst van het volgende jaar herhaalde hij dien togt. Reeds in November verkondigde de Koningin aan haren Geheimen Raad haar besluit, om hem hare hand te schenken, en den 10den Februarij 1840 werd het huwelijk te Londen gesloten. De Prins werd in Engeland genaturaliseerd, en een Parlementsbesluit bezorgde hem een jaarlijksch inkomen van 30000 pond sterling. Hij werd benoemd tot ridder van de orde van den Kouseband, tot grootmeester van de Bath-orde, tot overste en kapitein-generaal der artillerie te Londen, tot overste van het 11de regiment huzaren en van de garde Schotsche fuseliers, tot veldmaarschalk, tot opperhofmeester van het hertogdom Cornwallis enz. In het jaar 1842 verkreeg hij den titel van “Consort of her most gracious Majesty.” Hij werd nu lid van den Geheimen Raad en woonde al de audienciën bij, die de Koningin aan hare ministers verleende, zoodat de beide vorstelijke echtgenooten als één persoon werden beschouwd. Gedurende het leven van Wellington bemoeide hij zich niet met de krijgs-aangelegenheden, maar toen Hardinge met het opperbevel werd belast, voerde hij hervormingen in, die steeds door Wellington waren tegengehouden. Deze inmenging haalde hem in 1854 de hevigste verwijten der dagbladpers op den hals, en men beschuldigde hem zelfs, dat hij in den toenmaligen oorlog Rusland begunstigde. Die aantijgingen werden echter grondig weêrlegd.

Had hij aanvankelijk te strijden tegen het volksvooroordeel, dat vooral in Brittannië den vreemdeling geringschat of met wantrouwen gadeslaat, hij wist zijne vijanden te overwinnen en zijne benijders tot zwijgen te brengen door den adel van zijn karakter, door de ontwikkeling van zijnen geest en door de zuiverheid van zijne bedoelingen. De innig geliefde echtgenoot der Koningin werd meer en meer de gunsteling des volks. Talrijke inrigtingen van onderwijs en van wel-dadigheid kwamen onder zijne bescherming tot stand. In het jaar 1847 werd hij gekozen tot kanselier der Universiteit te Cambridge. Het denkbeeld der groote Wereld-tentoonstelling in 1851 is van hem uitgegaan; reeds twee jaar te voren had hij het uitééngezet in eene redevoering, in de “Society of arts” gehouden. In Junij 1857 verleende de Koningin hem den titel van “Prince-Consort”. Den 25sten Januarij 1858 huwde zijne oudste dochter met prins Friedrich Wilhelm van Pruissen, en met de Koningin, die hij ook bij hare zamenkomsten met onderscheidene vorsten vergezeld had, begaf hij zich nu gedurig naar Duitschland. Met bewondering staarde geheel Europa op een treffend verschijnsel — op een vorstelijk echtpaar, dat, omringd door een talrijk kroost, zich in de stralen van onvermengd huwelijksheil koesterde. Maar geen geluk is bestendig van duur. Prins Albert, aanvankelijk door eene ligte ongesteldheid aangetast, overleed te Windsor op den 14den December 1861. Het Britsche volk betreurde zijn dood als eene nationale ramp, en de Koningin-weduwe was ontroostbaar. Talrijke standbeelden verrezen en verrijzen nog steeds ter zijner eer, en de gedachtenis blijft levendig van den edelen man, die wegens zijne uitgebreide kennis en zedelijke grootheid — wegens de gaven van verstand en hart een vreemd volk aan zich wist te verbinden en tot voorbeeld kan dienen voor allen, die zich vorstelijk wenschen te gedragen.