Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 10-08-2018

Pavia

betekenis & definitie

Pavia, eene Italiaansche provincie in Lombardije, grenst in het noorden aan Milaan, in het oosten aan Piacenza, in het zuiden aan Genua, in het zuidwesten aan Alessandria en in het westen aan Novara, en telt op 603/4de geogr. mijl bijna 450000 inwoners (1871). Het land, in 4 arrondissementen verdeeld, is, met uitzondering van het zuidelijk gedeelte, vlak, mild besproeid en zeer vruchtbaar, zoodat men daaraan den naam geeft van „Tuin van Lombardije”. De Po met hare zijrivieren (de Sesia, Agogna, Terdoppio, Ticino, Olona, Staffora en Trebbia) kronkelt er doorheen. Daarenboven vindt men er onderscheidene kanalen, waartoe de Naviglio di Po (van de Olona bij Milaan naar de Ticino bij Pavia, ter lengte van 33 Ned. mijl), de Naviglio di Bereguardo en de Navigliaccio behooren.

Men heeft er omstreeks 6000 bunders moerasland, welke men echter poogt droog te leggen. De belangrijkste voortbrengselen van dit landbouwend gewest zijn: tarwe en andere granen, peulvruchten en groenten, wijn, kastanjes, ooft en koolzaad, — alsmede in het arrondissement Bobbio: truffels en slakken. Van belang zijn er ook de zijde- en runderteelt, het maken van kaas en boter, en onder de takken van nijverheid de zijde- en katoenspinnerij, het maken van hoeden en het weven van wollen en zijden stoffen. De provincie wordt doorsneden door den spoorweg van Milaan over Pavia naar Voghera, en deze wordt bij laatstgenoemde stad gekruisd door de lijn Turijn— Alessandria—Piacenza, en bij de hoofdstad der provincie door de lijn Alessandria—Valenza—Cremona—Mantua. Daarenboven vormt Mortara het vereenigingspunt, vanwaar spoorwegen naar Milaan, Novara, Vercelli, Casale en Valenza uitgaan.

De evenzoo genoemde hoofdstad der provincie ligt in eene vruchtbare, hoofdzakelijk met rijst bewassene vlakte op den linker oever van de Ticino, welke van hier af bevaarbaar is. Over de rivier strekt eene door Galeazzo Visconti in 1353 gebouwde brug zich uit, van boven gedekt en uit 7 ongelijke marmeren bogen bestaande; zij is 216 Ned. el lang en 5 Ned. el breed, en haar dak rust op 100 pilasters van graniet; zij verbindt de stad met eene op een eiland in de Ticino gelegene voorstad (Borgo Ticinese). Daarenboven heeft men in 1865 eene spoorwegbrug over de rivier gelegd ter lengte van 762 Ned. el. De stad bezit breede, regelmatig aangelegde straten, fraaije pleinen, eene vervallene citadél en gedeeltelijk bewaard gebleven wallen en muren, die met hunne 12 oude torens haar een schilderachtig voorkomen geven. De voornaamste pleinen zijn er: de Piazza Grande met bogengangen en een ouderwetsch raadhuis, de Piazza d’ltalia vóór het universiteitsgebouw met het marmeren standbeeld der Italia, en de ruime Piazza di Castello. Van de straten vermelden wij: den Corso Vittorio Emmanuele met vele paleizen van adellijke geslachten, en den Corso Cavour. Van de merkwaardige kerkgebouwen noemen wij: den dom, een grootsch, maar nog onvoltooid gebouw, met fraaije schilderijen, talrijke reliquieën, een sierlijk altaar van doorschijnend marmer in de krypt, het praalgraf van den in 525 op bevel van Theodorik teregtgestelden Boëtius en bovenal dat van den Heiligen Augustinus (Arca di San Agostino), — en de Kerk van San Michele Maggiore uit de 12de eeuw, met grillig beeldhouwwerk aan den gevel, met 3 portalen, met een achthoekigen koepel, eene krypt enz. In deze laatste werden de eerste Koningen van Italië gekroond, weshalve zij in den laatsten tijd tot basilica reale is verheven.

Bezienswaardig zijn voorts de kerk van Santa Maria del Carmine, in 1373 gesticht, — die van San Francesco, — en vooral die van Santa Maria incoronata, in 1492 naar het ontwerp van Bramante verrezen, een prachtige, achthoekige koepel met fresco’s en schilderijen, en met de sarcophaag van hertog Hendrik van Brunswijk, aldaar overleden in 1584. Tot de merkwaardige wereldlijke gebouwen behooren er: het groote universiteitsgebouw, in 1490 door Ludovico Sforza gesticht, waaraan in 1845 eene prachtige aula is toegevoegd, — het Castello, thans eene kazerne, maar weleer het paleis der Visconti, met opene bogengangen en 2 torens, —het convict van Borromeo, door Tibaldi gebouwd, met een prachtigen gevel, — het nieuw bisschoppelijk seminarium met eene fraaije kapél, — drie schouwburgen, — het paleis Malaspina, — en onderscheidene andere paleizen. Pavia is de zetel van een prefect, van een bisschop, van onderscheidene regtbanken enz. De stad verwierf in de middeneeuwen hoogen roem door hare universiteit. Men vermeldt, dat er reeds door Karel de Groote eene school is gesticht, doch deze werd eerst onder keizer Karel IV door Galeazzo Visconti in eene universiteit herschapen. Zij ontving voorts ten tijde van Maria Theresia (1770) van graaf Firmian eene nieuwe inrigting. Zij omvat eene regtsgeleerde, genees- en heelkundige en eene wis- en natuurkundige faculteit, een cursus voor artsenijkunde en verloskunde, alsmede een aantal wetenschappelijke inrigtingen, zooals 4 ziekenhuizen, 3 kabinetten voor anatomie en pathologie, een anatomisch en pathologisch muséum, een kabinet voor hydrometrie en geodesie, een muséum voor bouwkunst, een oudheid- en penningkundig kabinet, een scheikundig laboratorium, een muséum voor natuurlijke historie, een natuurkundig kabinet, een botanischen tuin en eene bibliotheek met 175000 boekdeelen. Er waren in 1874—1875 bij 51 hoogleeraren 619 studenten, terwijl zij in 1852 door 1800 en in 1860 door 1475 studenten bezocht werd.

Tot de universiteit behooren ook de convieten (kosthuizen), waar behoeftige studenten onderhoud en verpleging vinden. Tot de inrigtingen van onderwijs behooren er voorts: een technisch-agronomisch instituut, een lycéum, een seminarium, eene kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen, eene school voor fraaije kunsten en eene schilderschool. Van de instellingen van weldadigheid aldaar vermelden wij: een doofstommeninstituut, een weeshuis, een vondelingshuis, en onderscheidene hospitalen, waaronder dat van San Matteo met 700 bedden. De nijverheid is er van weinig belang; hare voornaamste takken zijn het maken van kaas, het vervaardigen van orgels, het gieten van ijzeren voorwerpen, het maken van landbouwwerktuigen en van marmeren sieraden, en het bereiden van huiden. Van meer gewigt is er de handel, vooral in voortbrengselen van den landbouw, die er langs de spoor- en waterwegen worden verzonden. De bevolking der stad bedraagt met die van Borgo Ticinese bijna 30000 zielen (1871), terwijl zich in hare nabijheid nog ruim 4000 zielen bevinden. — Pavia, het oude Ticinum, werd vervolgens een Romeinsch municipium en daarna door de Hunnen verwoest. In 490 na Chr. viel de stad in handen der Oost-Gothen, wier koning Theodorik er een paleis bouwde en vestingwerken deed verrijzen. Toen kwam ook de aloude Keltische naam Pavia weder in zwang.

Alboïn, koning der Longobarden, veroverde haar in 672 na eene langdurige belegering; na dien tijd was zij de hoofdstad der Longobarden, en na den val van dat rijk (774) werden er de Koningen van Italië gekroond. Otto de Groote deed er zich in 951 de ijzeren kroon opzetten. In 1004 werd zij door een geweldigen brand verwoest. Meermalen voerde zij oorlog met Milaan, en kwam vervolgens onder het bestuur van eigene heeren. In den aanvang der 14de eeuw streden er het Ghibellzijnsch geslacht Beccaria en het Guelfisch geslacht Langusco om het oppergezag. Het eerste verkreeg in 1313 door keizer Hendrik VII de heerschappij te Pavia en regeerde er onder de bescherming der Visconti tot 1356, toen het verdreven en Pavia met Milaan vereenigd werd.

Hier had den 24sten Februarij 1525 de veldslag plaats, waarin koning Frans I van Frankrijk werd gevangen genomen. In 1527 maakten de Franschen onder aanvoering van generaal Lautrec zich meester van de stad, die eindelijk aan Spanje en na den Spaanschen Successie-oorlog aan Oostenrijk verviel. In 1848 ontstonden er reeds vroeg volksbewegingen en den 9den en lOden Februarij een opstand, die met geweld gedempt en door de sluiting der universiteit achtervolgd werd. Op den 20sten Maart herhaalde zich die opstand, zoodat daags daarna de Oostenrijkers haar ontruimden, waarna den 23sten Maart de Sardinische vrijwilligers verschenen. In 1849 keerden de Oostenrijkers terug, en den 5den November 1851 werd de universiteit heropend. Bij den Vrede van Villafranca (1859) is eindelijk Pavia met geheel Lombardije aan Sardinië afgestaan.