Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Agama

betekenis & definitie

Zoo noemt men eene groep van de diktongige hagedissen (crassilingua), die zich door een dikke, vleezige, bijna overal vastgegroeide tong van de overigen onderscheiden. Van deze groep, waartoe leguanen, basilisken en draken behooren, vormen de agamen of aard-agamen eene afdeeling. Deze hebben korte, vijfteenige pooten, een breed ligchaam en een breeden kop, zoodat zij wel wat op padden gelijken. Hun staart en rug zijn vaak met gestekelde schubben en doornen gewapend. Zij leven in de barre en steenachtige streken der keerkringslanden op de beide halfronden. Bij de agamen der Oude Wereld zijn de tanden op den kaakrand (pleurodonta), en bij die der Nieuwe Wereld in eene kaakgroef (acrodonta) geplaatst. Tot de agamen behoort de doornstaart (uromastix), de doornhagedis (stellio), de padhagedis (phrynosoma) enz.

< >