Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Tong

betekenis & definitie

Tong (De) is een zacht gewelfd, half elliptisch, door een slijmvlies overtrokken, week, zeer bewegelijk en spierachtig ligchaam, dat den bodem der mondholte helpt vormen en in de opening der onderkaak gelegen is. In een toestand van rust is haar achterste gedeelte steeds in aanraking met het zachte gehemelte. Zij reikt door de keel-engte tot aan het slokdarmhoofd, tot digt boven het strotklepje en is aan het tongbeen vastgehecht door de tongbeen-tongspier (musculus hypoglossus), en ligt met het voorste gedeelte tegen de onderste snijtanden.

Aan de tong onderscheidt men den wortel, de punt, de boven- of rugvlakte, de ondervlakte en de randen. De wortel (radix seu basis linguae) is het breede achterste gedeelte, waaraan de voorste bogen van het zachte gehemelte zijn vastgehecht, terwijl hij aan het strotklepje grenst. De punt (apex linguae) is het vrije, dunne voorste uiteinde.

De grondlaag der tong wordt gevormd door de beide kintongspieren (musculi geneoglossi), de tongspier (musculus lingualis), waaraan men drie verschillende lagen van spiervezelen kan onderscheiden, en het tongkraakbeen (cartilago linguae) of tongmiddenschot (septum linguae), eene tusschen de kintongspieren geplaatste vezelachtige plaat. De tong is overtrokken met een slijmvlies en staat hierdoor in verband met de omliggende deelen.

In het midden van den rug der tong vindt men eene zwakke overlangsche groeve (raphe), welke naar achteren eindigt in het trechtervormige blinde gat (foramen coecum). De bovenvlakte van het slijmvlies is met eene menigte eigenaardige verlengsels voorzien, tongtepeltjes genaamd, welke verdeeld worden in draadvormige (papillae filiformes), die eene witte kleur hebben en vooral aan weerszijden van de middellijn zijn geplaatst, — knodsvormige (p. clavatae s. fungiformes), rood van kleur en aan de punt der tong digt bijeen staande, — en omwalde (p. circumvallatae), op het achterste gedeelte der tong in twee rijen geplaatst.

Van deze laatste tot aan het tongbeen is het slijmvlies met groote slijmklieren bezet, die de vlakte oneffen maken. Aan de punt der tong ligt bij de bovenste vlakte eene kleine klier, welke zich door 5 openingen aan de benedenvlakte ontlast. De tong ontvangt hare zenuwen van den tongtak, van den derden tak van het vijfde paar (nervus glosso-pharyngeus) en van de ondertongzenuw (nervus hypoglossus). Van deze bestuurt laatstgenoemde de beweging en de beide andere dienen voor het tastgevoel en den smaak.

De slagaderen der tong zijn in verhouding tot de grootte van deze zeer belangrijk. Eindelijk kan de tong in alle rigtingen bewogen, uitgestoken en verwrongen worden, zoodat zij niet alleen voor den smaak, maar ook bij het kaauwen en slikken onschatbare diensten bewijst.