Het geslacht van), ook van Aerssen of Aarssens genaamd, heeft aan Nederland merkwaardige staats- en krijgslieden geleverd. Tot de voornaamsten van hen behoort Cornelis van Aarssen, Heer, van Spijk, geboren te Antwerpen in het jaar 1543. In 1574 was hij secretaris, en in 1582 pensionaris te Brussel.
Hij bevond zich onder de gezanten, afgevaardigd naar Frankrijk, om de heerschappij van deze landen aan Hendrik IV op te dragen. Wegens zijne groote bekwaamheid werd hij door de Staten der Vereenigde Nederlanden tot hun griffier benoemd. Hij was betrokken in de onderhandelingen, door den bekenden pater Jan Neyen in Holland gevoerd, om den vrede of althans een wapenstilstand te verkrijgen. Omdat hij — naar de regels eener voormalige staatkunde, welke de sterkste afkeuring verdient — zich geliet, als of hij voor omkooping vatbaar was, om te beter den beraamden toeleg te doorgronden, terwijl hij alles aan Prins Maurits, Oldenbarneveld en de Staten openbaarde, kon hij den laster van het graauw en van zijne vijanden niet ontgaan. De oorlogsgezinde partij, met den heldhaftigen stadhouder aan het hoofd, beschouwde allen als landverraders, die tot den vrede durfden neigen. Oldenbarneveld en Aarssen verkeerden in groot gevaar, doch het schijnt, dat deze hieraan ontsnapt is door voor prins Maurits partij te kiezen tegen den Advocaat. Op zijn verzoek werd hij in 1621, wegens zijne hooge jaren, van zijn ambt eervol ontheven en men beloonde zijne verdiensten door hem niet alleen zijne jaarwedde, maar ook rang en zitting in de vergadering te doen behouden. Hij was gehuwd met Emmerentia de Regeniers en overleed in 1627.
De zoon van den voorgaande, François van Aarssen, in 1572 geboren, werd in zijne jeugd, door den invloed van zijn vader, in Frankrijk geplaatst in het gevolg van den Heer du Plessis de Mornay en kreeg er op 26-jarigen leeftijd, door toedoen van Oldenharneveld, de betrekking van vijfden agent der Algemeene Staten aan het Fransche Hof. Na het sluiten van het twaalfjarig bestand, waartoe de Aarssens, vader en zoon, hadden medegewerkt (1609), werd François, die inmiddels als gezant naar Venetië was geweest, Ambassadeur van den Staat aan het Hof van Frankrijk. Hij wist zich hier zoo bemind te maken, dat de koning hem begiftigde met de ridderorde van St. Michiel. In Holland was hij echter, als een ijverig voorstander van het stadhouderlijk gezag, bij velen weinig gezien, en bij een tijdelijk vertoef hier te lande werd hij van zijn ambt ontzet. Hij schreef dit toe aan den invloed van Oldenbarneveld, zoodat hij niet alleen voor den schrijver wordt gehouden van scherpe schimpschriften tegen den grijzen advocaat, maar ook, geraadpleegd over het tegen dezen uit te spreken vonnis, moet gezegd hebben: “zoo hij niet sterft, is al ons dessein teniet, en wij zijn in perikel van om te komen; dus moet hij sterven, daar is geene andere remedie.” Inmiddels had hij zich niet weinig gehaat gemaakt bij het Hof van Frankrijk, dat vruchteloos pogingen had aangewend, om het onthoofden van Oldenbarneveld te verhoeden. Wegens zijne uitstekende bekwaamheid werd hij echter gedurig met nieuwe, eervolle gezantschappen bekleed, ja, Richelieu noemt hem één van de drie grootste staatslieden, die hij gedurende zijn leven gekend heeft. Hij was gehuwd met Petronella van Borre en overleed den 27sten December 1641. Te Sommelsdijk, waar men hem ter aarde bestelde, werd het volgende grafschrift geplaatst: “François van Aarssen, ridder van de orde van St. Michiel, Heer van Plaat, Bommel en Spijk, in zijn leven eerste ordinaris Ambassadeur in Frankrijk wegens de Vereenigde Nederlanden, nog twee extra-ordinarissen aldaar, nog vijf in Engeland, nog twee aan de Republiek van Venetië, ter hoogste eere en voordeel van den Staat uitgevoerd hebbende, naderhand in den Raad van State, laatstelijk ter vergadering van de Staten-Generaal uit de Ridderschap van Holland gedeputeerd, is onder de zijnen, uit deze tijdelijkheid gescheiden en even zoo stichtelijk, als hij die eerlijk en dienstig den Vaderlande hadde toegebragt, in ’s Gravenhage den 27 December 1641 overleden.”
Zijn zoon Cornelis van Aarssen, in het jaar 1642 beschreven in de Ridderschap van Holland, Heer van Sommelsdijk en Spijk en in die dagen voor den rijksten inwoner van Holland gehouden, was in 1650 Gouverneur van Nijmegen en Kolonel van een regiment cavallerie. Op bevel van Prins Willem II nam hij deel aan den veelbesproken aanslag op Amsterdam, en toen er na ’s Prinsen overlijden een onderzoek werd ingesteld naar hen, die hem daartoe hadden aangezet, verscheen van Aarssen, uit eigen beweging in de vergadering van de Gecommitteerden uit de Staten en bragt er eene breedvoerige verontschuldiging in vóór er eenige aanklagt tegen hem was gedaan. Die stap had echter geenszins de gewenschte uitwerking. Vooral Holland, bepaaldelijk Amsterdam, was gebelgd over dien aanslag, welke als een “attentaat op de vrijheid, hoogheid en souvereiniteit dier Provincie werd beschouwd, directelijk strijdende tegen alle wetten, regten en privilegiën,” zoodat het den Heer van Sommelsdijk moeite kostte, om deel te verkrijgen aan de algemeene amnestie, welke met betrekking tot die zaak werd verleend. Hij was gehuwd met Lucia van Walta en overleed in 1662.
De tweede zoon van laatstvermelde —- de oudste, François, was, na vele reizen in Europa, in 1659 op een togt van Engeland naar Holland omgekomen — en alzoo de erfgenaam van zijne aanzienlijke schatten, droeg desgelijks den naam van Cornelis. Hij diende aanvankelijk bij de cavallerie en vervolgens onder het bevel van Tromp, op ’s lands vloot. Later kocht hij van de West-Indische Maatschappij het derde gedeelte van Suriname en reisde als landvoogd derwaarts. Hij bouwde er twee forten, maar weldra (1688) werden er groote bezwaren ingebragt tegen zijn bestuur. Dit geschiedde zeer ten onregte. Corneçois van Aarssen was een kloek en vroom man, die met groote vastheid van karakter maatregelen nam, om de luije, losbandige bevolking van Suriname op den goeden weg te brengen en hierdoor den bloei der kolonie te bevorderen. Hij stichtte een raad van policie en justitie, eene weeskamer, eene desolate boedelkamer, en vaardigde vele heilzame verordeningen uit. Hij handhaafde de regtvaardigheid, beschermde de godsdienst en verzette zich tegen de mishandeling der slaven. De soldaten, die door hunne ongebondenheid den inwoners tot last waren, deed hij zwaren arbeid verrigten. Dit gaf aanleiding tot muiterij, en toen van Aarssen de krijgslieden door zijn gezag, met den sabel in de vuist, tot onderwerping wilde brengen, werden hem door geweerschoten zes en veertig wonden toegebragt. Zoo stierf op den 19den Julij 1688 Cornelis van Aarssen, Heer van Sommelsdijk, Plaat, Bommel, Spijk, Sire en Markies van Chatillon, Baron van Bernière in Basois, kolonel van een regiment ruiterij, en gouverneur van Suriname. Hij was gehuwd met Margaretha du Puys, Markiezin van St. André-Montbrun.
De tweede zoon van laatstvermelde, François genoemd, heer van Chatillon en later ook van Sommelsdijk enz., was in 1689 luitenant ter zee onder het Collegie der admiraliteit van Amsterdam. Hij kreeg verlof, om eene reis naar Suriname te doen en er orde te stellen op de nalatenschap van zijn vader. Toen na zijne aankomst aldaar de Franschen een aanslag op die kolonie beraamden en er met tien oorlogschepen onder bevel van den admiraal du Casse verschenen, laadde van Aarssen, als bevelvoerder over eene batterij , in zijn ijver zelf het geschut. Het kanon ging onverwachts af en nam een gedeelte van zijne vingers weg, terwijl hij ook in het aangezigt gewond werd. Later was hij vice-admiraal bij straks genoemd collegie en ondernam in die waardigheid in het jaar 1721 met acht schepen een kruistogt tegen de Algerijnen, welke in 1724 en 1726 werd herhaald. Hij was gehuwd met Maria van Aarssen van Werenhout. Zijn zoon, jonkheer François Cornelis Baron van Aarssen, Heer van Sommelsdijk, Ooltjesplaat, Bommel en Craaijestein, was omstreeks het midden der vorige eeuw lid van de ridderschap en edelen van Holland en West-Friesland, generaal-majoor en kolonel van een regiment infanterie.