Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 08-08-2018

Hendrik

betekenis & definitie

Hendrik. Onder dezen naam vermelden wij:

Keizers van het Roomsch-Duitsche Rijk, te weten:

Hendrik I, bijgenaamd de Vogelaar, den eersten Duitschen koning uit het Saksische Huis. Deze, geboren in 876, regeerde van 919 tot 936 en was een zoon van Otto, hertog van Saksen. Reeds bij het leven van zijn vader had hij voorspoedig geoorloogd tegen de aangrenzende Slawische volken. Na het overlijden van Otto moest hij strijd voeren tegen koning Koenraad I, die hem een gedeelte der geërfde landen, bepaaldelijk Thüringen, wilde ontrukken. Hendrik behield echter de overhand en werd zelfs door Koenraad, toen deze op zijn sterfbed lag, aanbevolen als het meest waardig, om de Duitsche kroon te dragen, zoodat hij door de Franken en Saksers tot den koningstroon geroepen werd. Het was zijn eerste werk, de binnenlandsche rust in zijn rijk te herstellen. Hiertoe trok hij te velde tegen Borchard, hertog van Alemannië, en dwong hem tot onderwerping. Daarop onderhandelde hij met Arnulf, hertog van Beijeren, en bragt een huwelijk van diens dochter met zijn zoon Hendrik tot stand.

Zoo ook voegde hij Lotharingen bij Duitschland door zijne dochter Gerberga aan Gisilbrecht, hertog van dat land, tot vrouw te geven. Naauwelijks echter had hij den binnenlandschen vrede bevestigd, toen de Hongaren hunne rooftogten vernieuwden en de Slawen invallen deden in het noordoosten van zijn land. Hij werd door eerstgenoemden bij Bichin geslagen, moest met het overschot van zijn leger naar de vesting Werle de wijk nemen en zag zijn land ter prooi aan de plunderzucht van den vijand. Eindelijk werd met Hongarije, tegen betaling van schatting, een 9-jarige wapenstilstand getroffen, en Hendrik gebruikte dien tijd om Duitschland weerbaar te maken. Hij vermeerderde het aantal ommuurde en versterkte steden, bevolkte ze met dienstpligtige grondbezitters en bragt een leger voetknechten bijeen. Tevens verhief hij de steden tot vergaderplaatsen van het volk, van de regtbanken enz. en legde hierdoor de grondslagen voor haren bloei.

Voorts verzamelde hij een behoorlijk korps ruiters, en aanvaardde toen den oorlog met de Slawen. Eerst beoorloogde hij de Hevellers en veroverde in 927 hunne hoofdstad Brennaborch (Brandenburg). Daarna onderwierp hij andere volkeren, en toen in 933 de Hongaarsche gezanten verschenen om de schatting te vragen, deed hij hun een schurftigen hond overhandigen. Dientengevolge vielen de Hongaren met 2 groote legers door Franken in Thüringen. Hendrik I versloeg in 933 het eene bij Jechaburg niet ver van Sondershausen, en het andere bij Keuschberg, niet ver van Merseburg. Hij overleed in 936 te Memleben en werd te Quedlinburg ter aarde besteld, waarna zijn zoon Otto hem opvolgde.

Hendrik II de Heilige of de Lamme (1002— 1024), de laatste uit het Saksische vorstenhuis. Hij werd geboren in 972 en was een achterkleinzoon van den voorgaande, erfde in 995 van zijn vader het hertogdom Beijeren en vergezelde in 1001 keizer Otto II naar Rome, waar zijne beradenheid den opstand der Romeinen dempte. Toen Otto in Italië overleed, maakte Hendrik zich meester van de waardigheidsteekenen des rijks, doch kon slechts door den bijstand van graaf Lotharius von Bernburg en Willigis, aartsbisschop van Mainz, zich staande houden tegen zijne mededingers, Eckhard, markgraaf van Meiszen, en Hermann, hertog van Zwaben. Hij werd in 1002 te Mainz gekroond en moest aanstonds strijd voeren tegen zijn broeder Bruno en Hendrik, markgraaf van Schweinfurt, die beiden met de wapens in de hand aanspraak maakten op het hertogdom Beijeren. Schoon Boleslaus II, koning van Polen, zijne tegenstanders ter hulp snelde, verwierf hij de zegepraal in een bloedigen slag bij Kreuszen in het land van Baireuth, waarna hij Hendrik van Luxemburg, den broeder zijner gemalin, met Beijeren beleende (1004). Inmiddels hadden de Italianen, na het kinderloos overlijden van Otto, den markgraaf Hardouin van Ivrea tot koning gekozen. Sommige bisschoppen waren van dezen afkeerig, en door hen geroepen, snelde Hendrik naar Italië, behaalde de overwinning, en deed zich te Pavia de ijzeren kroon opzetten. De burgers dier stad echter gaven de voorkeur aan Hardouin, kwamen in opstand, en belegerden den Keizer in zijn paleis.

Hij redde het leven door een sprong uit het venster, die hem zijn geheele leven mank deed gaan, bevredigde zijne wraakzucht en keerde naar Duitschland terug. Hier was Boleslaus, die zijne heerschappij over Bohemen had uitgestrekt, in de Lausitz en in Meiszen doorgedrongen. Hendrik trok tegen hem te velde, ontrukte Bohemen aan zijn gezag, gaf het aan Jaromir, een zoon van den hertog van Bohemen, in leen, en tastte Boleslaus op Poolsch grondgebied aan, zoodat hij dezen bij den Vrede van Boedissin (1018) tot volkomene onderwerping bragt. Inmiddels had Hardouin, van die afwezigheid gebruik gemaakt, om de koninklijke waardigheid in Italië te herwinnen. Dientengevolge toog Hendrik in 1013, vergezeld van zijne gemalin, de heilige Kunigond, nogmaals naar Italië, dwong Hardouin de kroon neder te leggen en begaf zich naar Rome, waar paus Benedictus VIII hem en zijne gemalin kroonde en hem den gouden rijksappel, als het zinnebeeld der Keizerlijke wereldheerschappij, overhandigde. Een derden krijgstogt naar Italië ondernam hij in 1022, toen genoemde Paus hem te hulp riep tegen de Grieken in Beneden-Italië. Hij streed voorspoedig, vereenigde de Noormannen met zijn leger en schonk hun vaste woonplaatsen in Beneden-Italië, om er de wacht te houden tegen de Grieken.

Daarenboven moest hij ook in Duitschland gedurig oorlog voeren. Adalbero, een broeder zijner gemalin, wierp eigenmagtig zich op tot bisschop van Trier. Hendrik belegerde hem aldaar 4 maanden, en toen Adalbero bescherming vond bij zijn broeder, hertog Hendrik van Beijeren, beoorloogde hij ook dezen en beroofde hem van zijn gezag. Ook de Graaf van Vlaanderen en de nieuwe Markgraaf van Meiszen kwamen in opstand, doch moesten zich onderwerpen, en met betrekking tot Bourgondië sloot Hendrik met den kinderloozen hertog Rudolf III eene overeenkomst, volgens welke dat land na diens overlijden vervallen zou aan het Duitsche rijk. Voorts herstelde hij paus Benedictus VIII, die in 1014 de vlugt had moeten nemen naar Duitschland, om aan den tegenpaus Gregorius te ontkomen, in zijne waardigheid. Hij was een vriend der geestelijkheid en een ijveraar voor de belangen der Kerk, zoodat paus Eugenius III hem na zijn dood (13 Julij 1024) heilig verklaarde; zijne gemalin Kunigond (✝ 1038) genoot hetzelfde voorregt.

Hendrik III (1039—1056), den tweeden keizer uit het Huis der Salische Franken. Hij was een zoon van keizer Koenraad II en Gisela, werd geboren in 1017 te Oosterbeek in Gelderland, zag zich reeds in 1026 tot Duitsch koning gekozen, werd in 1027 hertog van Beijeren, in 1038 van Zwaben en Bourgondië, en in 1039 opvolger zijns vaders in de Keizerlijke waardigheid. Daar zijn gunstige aanleg door eene uitmuntende opvoeding ontwikkeld en hij reeds vroeg in den wapenhandel geoefend was, hield hij met vaste hand de teugels van het rijksbestuur en was een der krachtigste Keizers van Duitschland. Om het gevaar af te wenden, hetwelk hij van al te magtige hertogen duchtte, behield hij de vervallen hertogdommen voor zich zelven of voor zijne bloedverwanten of beleende daarmede minder invloedrijke personen. Alleen Bernhard van Saksen handhaafde zijn gezag, maar Hendrik gaf aan dezen in den landgraaf Lodewijk de Gebaarde en in den aartsbisschop Adalbert van Bremen, die heerschappij voerde over 12 bisdommen, een belangrijk tegenwigt. Om den glans des Rijks en zijne magt in den vreemde te verhoogen, voerde hij in 1039 oorlog tegen Bretislaw, hertog van Bohemen, die een strooptogt in het door verdeeldheid geteisterde Polen gedaan, Breslau verwoest, Krakau geplunderd en het lijk van den heiligen Adalbert uit Gnesen naar Praag gebragt had. Nadat hij in 1041 laatstgenoemde stad veroverd had, moest de Hertog om vrede smeeken en zijn hertogdom van den Keizer in leen ontvangen. Daarna ondernam hij een krijgstogt naar Hongarije, om koning Peter, door diens oom Samuël Aba verjaagd, weder op den troon te plaatsen.

Na de verovering van Heimburg en Presburg drong hij in 1042 door tot Gran, en het volgende jaar nog verder, door eene vloot ondersteund. Daar Peter evenwel gehaat was bij de Hongaren, liet hij Aba het gezag behouden onder voorwaarde dat deze al het land tusschen den Kahlenberg en de Leitha zou afstaan. Toen echter Aba door zijne dwinglandij den afkeer der ingezetenen wekte, trok Hendrik in 1044 nogmaals naar Hongarije, overwon hem in een Moedigen slag, veroverde Raab, en gaf het land aan Peter, en toen deze verdreven werd aan diens broeder Andréas (1047), onder voorwaarde van leenhoorigheid. Ook in Opper-Italië maakte hij een einde aan de verdeeldheden, en het gelukte hem, de Noormannen in Apulië en Calabrië aan zijne heerschappij te onderwerpen. Meer tegenstand ondervond hij in Lotharingen, waar Gottfried, hertog van Neder-Lotharingen, zich na den dood zijns vaders ook van Opper-Lotharingen wilde meester maken. Tweemaal moest hij tegen hem te velde trekken voordat hij in 1049 in het bezit kwam van het hertogdom. Ook verhief Gottfried later in Italië, waar hij met Beatrix van Toscane in het huwelijk was getreden, de vaan van den opstand tegen den Keizer. Om de eer van den Heiligen Stoel te herstellen, geschandvlekt door het gelijktijdig optreden van 3 pausen, deed hij ter gelegenheid van zijn togt naar Italië op eene vergadering van bisschoppen te Sutri Benedictus IX, Sylvester III en Gregorius IV afzetten en den Duitschen bisschop Suitger van Bamberg onder den naam van Clemens II tot paus kiezen.

Sedert beijverde hij zich met de achtervolgens door hem aangestelde opperhoofden der Kerk, om vele gebreken uit den weg te ruimen en de levenswijze der geestelijken te verbeteren. Hij waande, dat hij het doel zijner wenschen bereikt had, doch Hildebrand — later Gregorius VII — had als cardinaal-subdiaken de bedoelingen des Keizers doorgrond en heimelijk tegengewerkt, zoodat reeds bij het overlijden van Hendrik in 1056 alle voorbereidende maatregelen genomen waren, om het pauselijk gezag van den invloed des Keizers te bevrijden. Hendrik overleed te Botfeld bij den Harz, volgens veler gevoelen aan vergif. Niet alleen heeft hij ijverig de Duitsche eenheid, maar vooral ook kunst en wetenschap bevorderd. Hij stichtte talrijke kloosterscholen en plaatste er geleerde monniken uit Brittanje. Ook deed hij de domkerken verrijzen te Worms, Mainz en Spiers, en toonde zich een voorstander van de muziek en van de geschiedenis.

Hendrik IV (1056—1106), een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1050, en daar hij bij het overlijden zijns vaders pas 6 jaar oud was, werd het regéringsbeleid aanvankelijk toevertrouwd aan zijne moeder, Agnes van Poitiers. Deze, hoewel ondersteund door paus Victor II en vervolgens door Hendrik, bisschop van Augsburg, was niet opgewassen tegen de heerschzucht der Rijksvorsten en tegen de alles overweldigende pauselijke magt. Om de gemoederen der vijanden van haar huis te bevredigen, gaf zij aan hertog Gottfried Lotharingen terug, terwijl Rudolf, graaf von Rheinfelden, die hare dochter Mathilde geschaakt had, het hertogdom Zwaben als huwelijksgift ontving, waarna zij graaf Berthold von Zähringen, die aanspraak had op laatstgenoemd hertogdom, schadeloos stelde met Carinthië en den magtigen graaf Otto van Nordheim met het hertogdom Beijeren beleende. Door die vrijgevigheid achtten anderen zich benadeeld, en Hanno, aartsbisschop van Keulen, vatte het voornemen op, zich van den jongen Koning en alzoo van het rijksbestuur meester te maken. Men lokte den jeugdigen Hendrik op een vaartuig op de Rijn en bragt hem in 1062 naar Keulen, waarna Hanno de teugels van het bewind opvatte. Toen ontstonden willekeur en verwarring in het Duitsche rijk. Wegens zijne zelfzucht en wegens de verkwisting der eigendommen des rijks kreeg Hanno vele vijanden, zoodat hij zich weldra genoodzaakt zag, ook aan Adalbert, aartsbisschop van Bremen, deel te geven aan de heerschappij en aan de opvoeding van Hendrik.

Het opvoedingsstelsel van Hanno was gestreng, en dat van Adalbert uiterst zacht en toegevend. Geen wonder, dat Hendrik zich vooral tot Adalbert getrokken gevoelde, en deze maakte hiervan gebruik, om den jeugdigen Vorst zijne beginselen omtrent het onbeperkte gezag van den Keizer, alsmede zijn haat tegen de Saksische Vorsten in te prenten en zelf zich van het opperbewind meester te maken. Hiertoe deed hij den 14-jarigen Hendrik, na een veldtogt tegen de Hongaren, te Worms op een Rijksdag meerderjarig verklaren en regeerde in zijn naam. Weldra echter waren de Vorsten de willekeur van Adalbert moede, zoodat zij op eene vergadering besloten, dat het bestuur aan Hanno moest worden toevertrouwd. Terwijl deze nu de aangelegenheden des rijks behartigde, gaf Hendrik zich over aan een losbandig leven, en om zulks tegen te gaan, deed Hanno den Vorst in het huwelijk treden met Bertha, de reeds lang aan hem verloofde dochter van den markgraaf van Suza. Weldra echter zocht hij zich van zijne gemalin te ontdoen, waarin hij echter door de tusschenkomst van den Paus en van de Rijksvorsten verhinderd werd, zoodat hij zich vervolgens met haar verzoende. Inmiddels was hertog Otto van Beijeren beschuldigd van een aanslag tegen het leven van Hendrik en veroordeeld zijne onschuld in een tweegevecht te bewijzen. Daar hij evenwel niet op de kampplaats verscheen, maar naar de wapens greep, werd hij vervallen verklaard van het bezit van zijn hertogdom, hetwelk men toekende aan zijn trouweloozen en hebzuchtigen schoonzoon Welf.

Ja, hij zag zijne bezittingen verwoest, totdat hij zich eindelijk in 1071 met zijn bondgenoot Magnus, hertog van Saksen, aan Hendrik onderwierp. Ook aan Berthold von Zähringen werd, wegens vermoeden van oproerigheid, Carinthië ontnomen, en Rudolf van Zwaben ontkwam ter naauwernood aan een dergelijk lot. Na eenigen tijd werd Otto weder op vrije voeten gesteld, maar Magnus op raad van Adalbert, in den Harz gevangen gehouden. Om voorts zijne heerschappij in Saksen te bevestigen, deed Hendrik op verschillende plaatsen hechte kasteelen verrijzen, en daar hij bovendien, onder voorwendsel van een krijgstogt naar Polen, een groot leger bijeenbragt, vereenigden zich de Saksische edelen onder aanvoering van Otto von Nordheim, trokken met 60000 man naar Goslar en belegerden Hendrik in den Harzburg. Deze redde zich, wel is waar, met hulp van Berthold von Zähringen, door de vlugt, maar de omstandigheden noodzaakten hem tot het sluiten van den voor hem vernederenden Vrede van Goslar (1074), daar nu alle kasteelen in Saksen weder gesloopt moesten worden. De woestheid, waarmede het volk niet alleen den Harzburg, maar ook eene kerk vernield en de graven zijner bloedverwanten geschonden had, gaven Hendrik aanleiding om zich tot den Paus te wenden, en deze greep gaarne de gelegenheid aan om zich met de zaken van het Duitsche Rijk te bemoeijen, terwijl hij tevens den Keizer verbood, handel te drijven met geestelijke bedieningen. Doch reeds vóór het verschijnen van dat berigt had Hendrik zich op nieuw uitgerust tot een krijgstogt tegen Saksen. Met eene sterke krijgsmagt leverde hij in 1075 den slag bij Hohenburg aan de Unstrut, herhaalde dien krijgstogt in hetzelfde jaar, onderwierp de Vorsten en deed de kasteelen herrijzen.

Ook zette zijn Rijksraad het verkoopen van geestelijke waardigheden voort, en daar Hendrik de bisschoppen, welke op deze wijze hunne waardigheden verkregen hadden, aan zijn Hof ontving en den Paus, die hem deswege opontbood naar Rome, in 1076 antwoordde met de tijding, dat hij zelf door eene vergadering van Duitsche bisschoppen en abten te Worms ontzet was van den Heiligen Stoel, sprak Gregorius VII den banvloek over hem uit, verklaarde hem vervallen van het Rijksbestuur en ontsloeg de onderdanen van alle gehoorzaamheid aan hem. In den beginne dreef Hendrik daarmede den spot, maar toen de Zuid-Duitsche Vorsten afvallig werden, zich met de oproerige Saksers verbonden en de gevangen genomen Vorsten in vrijheid stelden, terwijl de bisschoppen bij den Paus vergiffenis verzochten en vonden, — toen zelfs in 1076 de Rijksdag hem als ontheven beschouwde van het bewind en hem gelastte om zich binnen het jaar van den ban te zuiveren, zoo hij zijne kroon wilde behouden, — toen trok Hendrik in het gestrenge winterseizoen, slechts door zijne getrouwe gemalin en zijn zoon vergezeld, over de Alpen naar Italië, vond den Paus op het kasteel Canossa bij de marktgravin Mathilda en verwierf door de voorspraak van deze eindelijk de gunst, dat hij boete zou mogen doen. Gedurende 3 dagen (25 tot 28 Januarij 1077) moest hij bij felle koude barrevoets en in een haren boetgewaad zijne onwaardigheid gevoelen voordat hij van den ban ontheven werd. Vandaar het woord van den Duitschen Rijkskanselier von Bismarck tegenover de aanmatigingen der Ultramontanen: „Nach Canossa gehn wir nicht!” Toch had deze overmoed van den Paus eene onverwachte werking. De Italiaansche Vorsten, reeds lang morrende over het bestuur van Gregorius, boden Hendrik hunnen bijstand aan. Doch de Duitsche Vorsten, van Hendrik’s vernedering verwittigd, hadden Rudolf van Zwaben in zijne plaats gekozen, zoodat Hendrik in allerijl naar Duitschland terugkeerde en er een groot leger bijeenbragt. Daar hij na de veldslagen bij Melrichstadt (1078) en Fladenheim (1080) het onderspit scheen te delven, deed Gregorius hem wederom in den ban en verklaarde hem nogmaals vervallen van zijne waardigheid. Daarentegen deed Hendrik door eene vergadering van bisschoppen, die ontevreden waren over het gestreng doorzetten van het coelibaat, te Brixen den Paus afzetten en Guibert, aartsbisschop van Ravenna, als Clemens III in zijne plaats benoemen.

Wél verloor hij den slag aan de Elster bij Merseburg (15 October 1080), maar zijn tegenstander Rudolf kwam daarbij om het leven. Daarna liet Hendrik het bestuur des lands in handen van zijn schoonzoon Frederik van Hohenstaufen en trok in 1081 met een leger over de Alpen, volbragt een zegepralenden togt door Italië en stond weldra voor de muren van Rome. Doch eerst na 3 jaar (Maart 1084) viel de stad in zijne handen, waarna hij zich en zijne gemalin door Clemens III plegtig deed kroonen, terwijl Gregorius VII de wijk genomen had naar den Engelsburg. Nu werd het voor Hendrik tijd om naar Duitschland terug te keeren, daar men den 19den Augustus 1081 Herman, graaf van Luxemburg, tot zijn plaatsvervanger had benoemd, zoodat de burgeroorlog op nieuw ontbrandde. Herman echter, schoon aanvankelijk bij Würzburg (1085) de overwinning behalende, legde uit eigen beweging zijne waardigheid neder en stierf kort daarna. Voorts zag zich Hendrik in 1089 door den dood verlost van een anderen mededinger naar de kroon, namelijk Eckbert, markgraaf van Meiszen. Inmiddels was ook Gregorius VII in 1085 overleden, waarna eerst Victor III en na diens dood Urbanus II door de Gregoriaansche partij tot paus gekozen werd. Om Clemens III te beschermen en tevens zijn gezag in Italië te handhaven, overschreed Hendrik ten derden male de Alpen.

Reeds had hij Mantua veroverd en op Welf, den gemaal van gravin Mathilde, meer dan ééne overwinning behaald, toen hij de tijding ontving, dat zijn zoon Koenraad, de zijde zijner vijanden kiezende, te Monza tot koning gekroond was, alsmede dat de Lombardijers zich met hertog Welf tegen hem vereenigd hadden. Hierop verviel Hendrik tot diepe zwaarmoedigheid, betrok zijn burgt en bleef geruimen tijd werkeloos. In 1096 echter verhief hij weder het hoofd, wist door toegevendheid de magtigste Vorsten — ook Welf — aan zich te verbinden, en verkreeg op den Rijksdag te Mainz, dat Koenraad van de koninklijke waardigheid beroofd en zijn tweede zoon Hendrik tot zijn opvolger gekozen werd. Daar omstreeks dezen tijd Urbanus, Clemens en zijn zoon Koenraad in Italië overleden, scheen de rust in Duitschland terug te keeren. Doch Paschalis II, tot den Heiligen Stoel verheven, sprak weldra over den Keizer, die bij voortduring bisschoppen benoemde, weder den banvloek uit, en tevens poogden eenige edelen koning Hendrik aan te sporen, om zich van de kroon zijns vaders meester te maken.

De jongeling trok tegen zijn vader ten strijd, joeg hem op de vlugt, nam hem vervolgens op eene verraderlijke wijs gevangen, en dwong hem de kroon neder te leggen. De Keizer ontsnapte echter uit den kerker, nam de wijk naar Luik, vond een groot aantal aanhangers, doch overleed den 7den Augustus 1106. De bisschop van Luik deed hem aldaar met vorstelijke pracht ter aarde bestellen, doch zijne vijanden bewerkten, dat het lijk opgegraven, naar Spiers gebragt en hier in eene ongewijde zijkapèl in eene steenen doodkist neêrgelegd werd, totdat de Paus na verloop van 5 jaar den banvloek ophief. Zoo eindigde het veelbewogen leven van een Vorst, die zich door groote gaven — door trouw, weldadigheid, dapperheid, schranderheid en vaderlandsliefde — onderscheidde, maar geene kracht genoeg bezat, om het groote vraagstuk van keizerlijk, pauselijk en vasallengezag op te lossen.

Hendrik V (1106—1125), een zoon van den voorgaande. Hij werd geboren in 1081 en bij den opstand van zijn broeder Koenraad tot koning gekozen. Als zoodanig werd hij door den invloed van paus Paschalis II, reeds bij het leven zijns vaders, te Mainz erkend. Nadat hij het gezag verworven had, tuchtigde hij de aanhangers van zijn vader, zooals de stad Keulen en Hendrik, hertog van Lotharingen. Daarna strafte hij de oproerige edelen in het binnenland en bragt de Vorsten van Polen en Bohemen tot onderwerping. Toen Paschalis II op de kerkvergadering te Guastalla (1106) het verbod der investituur door leeken herhaald had, noodigde Hendrik hem uit tot minnelijke schikkingen op den Rijksdag te Augsburg, trok hem tot aan de grenzen des lands te gemoet en onderhandelde op de wellevendste wijze met den legaat, ofschoon hij inmiddels de bisschoppen van Verdun en Halberstadt met ring en staf begiftigde. Toen Hendrik voorts oordeelde, dat zijn gezag genoeg gevestigd was, wilde hij nogmaals schikkingen maken met Paschalis, doch toen deze mislukten, trok hij in 1110 met 30000 man naar Italië, deed zich door een aantal steden huldigen, rukte voorwaarts tot Sutri, kreeg door verdrag Rome in bezit en nam, tegelijk met de meeste cardinalen, ook den Paus gevangen, toen deze hem niet verkoos te kroonen, indien hij geen afstand wilde doen van het regt van benoeming van bisschoppen. Eerst na verloop van 2 maanden herkreeg de Paus, door van alle wraak door middel van een banvloek af te zien en ’s Keizers investituurregt te bezegelen, zijne vrijheid, waarna hij den 9den April 1111 Hendrik kroonde.

Naauwelijks echter was deze in Duitschland teruggekeerd, toen Paschalis door middel van Guido, aartsbisschop van Vienne, op eene Synode van Bourgondische bisschoppen den Keizer den banvloek naar het hoofd slingerde. Deze bekreunde zich daarom zeer weinig, vooral omdat hij juist oorlog voerde tegen zijne vazallen in Duitschland. Hierbij ondervond hij echter weinig voorspoed, en zijne vijanden, de aartsbisschoppen van Keulen en Mainz, maakten daarvan gebruik, om den banvloek te herhalen. Deze handelwijze, alsmede het overlijden der markgravin Mathilde (24 Julij 1115), wier nalatenschap hij in bezit wilde nemen, spoorde hem aan, de verdediging van Duitschland aan den hem toegedaan gebleven hertog van Zwaben op te dragen en in 1116 op nieuw naar Italië te snellen, waar hij, na het aanvaarden der erfenis van Mathilde, Paschalis II uit Rome verjoeg en na den dood van dezen Gregorius VIII tot paus verkoos, naast wien echter Gelasius II als tegenpaus optrad. Deze sprak wederom den banvloek uit over den Keizer en nam daarna de wijk naar Frankrijk.

Inmiddels bleef de burgeroorlog in Duitschland aanhouden, en de Rijksvorsten bedreigden den Keizer met het verlies van zijn troon. Toen na den dood van Gelasius (1119) de gevreesde aartsbisschop van Vienne onder den naam van Calixtus II tot paus benoemd was, begaf zich Hendrik naar Duitschland, maakte er een einde aan den strijd door de belofte, dat hij aan elk zijn eigendom zou teruggeven en herhaalde die 2 jaar later op den Rijksdag te Würzburg. Ook met Calixtus, die hem te Reims op eene vergadering van 427 geestelijken in den ban gedaan had, kwam het op een Rijksdag te Worms tot zoodanige schikking, dat de domkapittels de bisschoppen zouden kiezen, de Paus hen bevestigen en de Keizer hen met goederen en wereldlijke regten beleenen zou. Na dien tijd beijverde zich de Keizer om binnenlandsche verdeeldheden uit den weg te ruimen, en overleed den 23sten Mei 1123 als de laatste Keizer van het Salisch-Frankische geslacht.

Hendrik VI(1190—1197), den derden Keizer uit het geslacht der Hohenstaufen. Hij was een zoon van Frederik I en Beatrix van Bourgondië, aanschouwde het levenslicht in 1165, zag zich reeds in 1169 tot Duitsch koning gekroond, toefde aanvankelijk in Italië, doch kwam in 1188, toen zijn vader een Kruistogt ondernam, als Rijksbestuurder in Duitschland. In die betrekking voerde hij oorlog tegen Hendrik de Leeuw, doch wist weldra vreedzame schikkingen met hem te maken, daar in 1191 door den dood van koning Willem II de Siciaansche koningstroon ontruimd werd, waarop hij aanspraak had van wege zijne gemalin Constantia. Bij de tijding, dat de Siciliaansche edelen graaf Tancredo van Lecca, een onwettige zoon van Constantia’s broeder, tot den troon hadden geroepen, trok hij naar Italië, bragt door zijne behendigheid de Lombardijers aan zijne zijde, won ook de gunst der Romeinen door de stad Tusculum op eene verraderlijke wijze in hunne handen over te leveren, liet zich in 1191 door paus Coelestinus III kroonen en veroverde daarna Apulië en het koningrijk Napels. Doch de hoofdstad Napels bleef weêrstand bieden, en na drie maanden noodzaakte de pest den Keizer tot den aftogt. Bij zijne komst in Duitschland aanvaardde hij de rijke nalatenschap van hertog Welf VI, beleende zijn broeder Koenraad met Zwaben, en bragt Hendrik de Leeuw tot onderwerping. In Italië was inmiddels Tancredo overleden en diens zoon Willem III, onder voogdijschap zijner moeder Sibylle, tot koning uitgeroepen. Hierdoor gekrenkt en gesteund door de belangrijke som, welke hij van Richard Leeuwenhart als losgeld ontvangen had, trok hij wederom naar Italië, om de Siciliaansche kroon met de Duitsche te vereenigen.

Napels opende voor hem de poort, Salerno werd stormenderhand ingenomen, Sicilië boog zich, en den 30sten November 1194 hield de Keizer van Duitschland zijn plegtigen intogt in Palermo. Sibylle en Willem deden, onder voorwaarde van het graafschap Lecca en Tarente te mogen behouden, afstand van de kroon; maar Hendrik liet weldra, onder voorwendsel van eene zamenzwering, Sibylle en hare dochter in hechtenis nemen en naar het klooster Hohenburg in den Elzas brengen, voorts Willem van het licht der oogen berooven en verminken, ja zelfs het lijk van Tancredo mishandelen en alle aanhangers van het Normandische vorstenhuis zonder procès ter dood brengen. Wel slingerde de Paus den banbliksem naar zijn hoofd, maar de vrees voor Hendrik's wreedheid bevestigde zijn gezag, zoodat hij onbezorgd naar Duitschland kon terugkeeren. Hier moest hij eenige oneenigheden uit den weg ruimen en bragt vervolgens op de Rijksdagen te Worms en te Würzburg (1196) zijn ontwerp ter tafel, om de Duitsche koningskroon erfelijk te maken in zijn geslacht. Daar echter de tegenstand van onderscheidene geestelijke heeren en van den Paus hem enkel vergunde, aan zijn tweejarig zoontje Frederik de koninklijke waardigheid te verzekeren, haalde hij onderscheidene Duitsche Vorsten over, hem op een Kruistogt te vergezellen. Met hunne hulp stilde hij de onlusten op Sicilië, sloopte de muren van Capua en Napels, deed vele aanzienlijken des lands ter dood brengen, en noodzaakte den Griekschen keizer Alexius, die zijn broeder Isaäk van den troon gestooten had, om eene aanmerkelijke schatting te betalen. Het was eigenlijk zijn plan, Griekenland, waarop hij aanspraak meende te kunnen maken, in bezit te nemen en de heerschappij van het Duitsche Rijk ook in het Oosten uit te breiden. Hij overleed — misschien door vergif — te Messina den 28sten September 1197, en werd aldaar begraven.

Hendrik VII (1308—1313), een zoon van Hendrik II, graaf van Luxemburg. Hij werd geboren in 1262 en in 1308 tot keizer gekozen, ’t geen hij vooral te danken had aan den roem zijner ridderlijke deugden en aan den invloed van den aartsbisschop van Mainz. Terstond ontnam hij den Hertog van Carinthië het koningrijk Bohemen en gaf het op den Rijksdag te Spiers (1309) in leen aan zijn zoon Johan, die vervolgens in het huwelijk trad met de Boheemsche prinses Elizabeth. Op schrandere wijze bezorgde hij zich hiertoe de toestemming der Oostenrijksche Vorsten. Daarna deed hij de moordenaars van koning Albrecht I en van Eberhard, graaf van Würtemberg, in den Rijksban, en toog met een leger naar Italië, om er den strijd tusschen de Guélfen en Ghibellijnen te doen eindigen. Daar hij echter geene partij koos en tot bezoldiging zijner troepen belastingen oplegde, kwamen de steden van Lombardije tegen hem in verzet, doch hij bragt ze met gestrengheid tot onderwerping.

Terwijl voorts Duitschland verscheurd werd door binnenlandsche onlusten, ijlde hij naar Rome, om er de kroon te ontvangen. Slechts een gedeelte dezer stad kreeg hij in zijne magt, daar het overige bezet bleef door koning Robert van Napels met een magtig leger. Ook andere vijandelijke benden zwierven er nabij de muren rond, weshalve hij het besluit nam om zich bij de Ghibellijnen te voegen en Napels te veroveren. Daar vele magtige steden hem soldaten bezorgden en de Koning van Sicilië een verbond met hem sloot, verklaarde hij, in spijt van de bedreigingen van den Paus, koning Robert vogelvrij en maakte zich gereed, om Napels te land en te water in te sluiten, toen hij den 24sten Augustus 1313 te Buonconvento overleed. Men verhaalt, dat een Dominicaner monnik hem door middel van een gewijden ouwel vergiftigd heeft.

Eenige Koningen van Frankrijk, van welke wij noemen:

Hendrik II (1547—1559), een zoon van Frans I en van Claudia, eene dochter van Lodewijk XII. Hij werd geboren den 31sten Maart 1518 en trad in 1533 in het huwelijk met Catharina dei Medici. Hoewel niet onverschillig voor roem, bezat hij een besluiteloos karakter en was niet in staat het overwigt van het Huis Habsburg te vernietigen en de oneenigheden over de godsdienst te te dempen. Zijn vader had hem een onbeperkt gezag, eene gevulde schatkist en een rustig gebied achtergelaten en op zijn sterfbed hem gewaarschuwd tegen de heerschzucht van het geslacht der Guise’s. Niettemin liet hij aan deze het staatsbestuur over, riep den verbannen connetable de Montmorency terug, en onderwierp zich geheel en al aan eene voormalige minnares zijns vaders, aan Diane de Poitiers, welke hij tot hertogin de Valentinois verhief. Die verschillende personen, alsmede de heerschzuchtige Koningin, vormden even zoovele partijen, welke onrust en verwarring bragten in het land. Het Hof vervolgde de Protestanten, omdat Diane zich met hunne goederen verrijkte en de Guise’s naar de gunst van het graauw streefden. Voorts bemoeide Hendrik zich met de Schotsche aangelegenheden en voerde oorlog tegen Engeland, hetwelk hem in 1550 de stad Boulogne moest teruggeven.

Met den Keizer van Duitschland werden onderhandelingen aangeknoopt omtrent Parma, en tegen hem sloot Hendrik in 1552 te Chambord een verbond met keurvorst Maurits van Saksen en diens Protestantsche vrienden. Zoodra Maurits nu in Duitschland voorwaarts rukte, deed Hendrik met 35000 man een inval in Lotharingen, veroverde Toul en Verdun, en nam Nancy in bezit, terwijl de connetable door verraad zich meester maakte van Metz. Vruchteloos zocht de Koning Straatsburg te overrompelen, zoodat hij van dáár vertrok naar den Beneden-Elzas. Keizer Karel V echter deed, na het verdrag van Passau, in het najaar van 1552 den hertog van Alva met een aanzienlijk leger naar Metz oprukken, doch de stad werd door François de Guise op eene schitterende wijze verdedigd. In 1554 bragt Hendrik 3 legers in het veld, welke Artois, Henegouwen en Luik afstroopten en den Keizer meermalen de nederlaag toebragten. Ook in Italië voerde hij oorlog; de maarschalk Brissac streed voorspoedig in Piémont, en eene Fransch-Turksche vloot zou bij de verovering van Napels behulpzaam zijn, doch dit plan leed schipbreuk doordien de Fransche bevelhebber zijne stelling te Siéna verlaten moest. Weldra sloot Hendrik, uitgeput door den oorlog, een vijfjarigen wapenstilstand met den Keizer (1556). Paus Paulus IV haalde echter de Fransche regéring over, om die overeenkomst te verbreken, en in het volgende jaar trok de hertog de Guise met 20000 man naar Italië om Napels te veroveren.

Dit plan werd echter verijdeld door de lafhartigheid van den Paus en door de komst van Alva met een magtig leger. Nog rampspoediger streed Hendrik aan de Nederlandsche grenzen. Dáár bezat Filips II van Spanje een leger van 60000 man, hetwelk onder het opperbevel van Philibert van Savoye St. Quentin in Picardië omsingelde. Montmorency die derwaarts snelde, om de stad te ontzetten, leed den 10den Augustus 1557 eene volkomene nederlaag en geraakte met de bloem van den Franschen adel in Spaansche krijgsgevangenschap. De Koning, buiten zich zelven door deze ramp, riep den hertog de Guise tot zich en belastte hem met het stadhouderschap over het geheele koningrijk. Deze ontrukte in 1558 aan de Engelschen Calais, dat zij ruim 2 eeuwen bezeten hadden, en veroverde de vesting Thionville. Doch uit haat tegen Guise verbond zich de hertogin de Valentinois met Montmorency, om Hendrik tot den vrede te bewegen, welke den 3den April 1569 te Château-Cambresis tusschen Frankrijk, Spanje en Engeland gesloten werd.

Hendrik deed voor de teruggave van Ham, St. Quentin en Castelet en voor de vrijheid van den connetable afstand van het veroverde Piémont en van 198 versterkte plaatsen. Een geheim artikel van den vernederenden vrede verpligtte den Koning ook tot uitroeping der ketters, en hieraan werd weldra met ijver voldaan. Te midden van deze gruwelen werd, ter bezegeling van den vrede, het huwelijk van Filips II met Elizabeth, de oudste dochter van Hendrik, voltrokken. Hij deed bij die gelegenheid gedurende 3 dagen een ridderlijk tournooi houden, waarbij hij zelf in het krijt verscheen.

Tegen den avond van den tweeden dag noodzaakte hij den graaf Montgomery, den behendigsten tournooiridder van die dagen, om ter eere van zijne dame nog eene lans te breken. Beider lansen vlogen reeds bij den eersten schok in splinters, doch daar de graaf zijn paard niet beteugelen kon, drong de schacht van het gebroken wapen in het regter oog des Konings. Hij overleed 10 dagen daarna, den 10den Julij 1559, aan de bekomene wond. De Koningin eischte den dood van den graaf, vervolgde hem gedurende 15 jaar en deed hem in 1574 onthoofden.

Hendrik III (1574—1589), eerst hertog van Anjou, den derden zoon van den voorgaande en van Catharina dei Medici. Hij kwam ter wereld den 19den September 1551, en toonde een gunstigen aanleg; doch deze werd weldra bedorven door zijne moeder. Na den dood van den connetable de Montmorency zag hij zich benoemd tot opperbevelhebber van het leger en behaalde de overwinning bij Jarnac en Moncontour. Catharina bezorgde hem in 1573 door list, de koninklijke waardigheid in Polen. In het begin des volgenden jaars werd hij te Krakau gekroond, doch zijne betrekking behaagde hem zoo weinig, dat hij den daaropvolgenden zomer Polen heimelijk verliet, om zich te plaatsen op den troon van Frankrijk, die door den dood van zijn broeder Karel IX was ontruimd. Reeds in den aanvang van zijn bestuur kwamen zijne luiheid, zedeloosheid, spilzucht en dweeperij duidelijk aan den dag. De Guise’s en zijne moeder hadden weinig moeite om hem tot het voortzetten van den burgeroorlog te bewegen. De Hugenoten verbonden zich derhalve met de ontevredene edelen, en de oorlog tegen het Hof ontbrandde in alle gewesten.

Zonder zich daarom te bekommeren, deed Hendrik zich den 15den Februarij 1575 te Rheims kroonen en trad den volgenden dag in het huwelijk met Louise van Lotharingen, die tot het geslacht der Guise’s behoorde. Inmiddels verschenen in Frankrijk prins Hendrik de Condé en de pfalzgraaf Johan Casimir met eene Duitsche legermagt, aan wier hoofd de hertog van Alençon, een broeder des Konings, zich plaatste, terwijl Hendrik van Navarre den opstand bevorderde in Guyenne, Toen beijverde zich de Koningin-moeder, in naam van haren zorgeloozen zoon, den 6den Mei 1576 in de abdij Beaulieu (in Touraine) met de Hugenoten vrede te sluiten, waarbij Alençon het hertogdom Anjou en Condé het bestuur over Picardië verkreeg. Deze schikking dwarsboomde de plannen van hertog Hendrik de Guise, die nu onder den dekmantel van godsdienstijver de Heilige Ligue tot stand bragt. Hendrik besefte de gevaarlijke strekking van dit verbond en voegde zich er bij, waardoor het Edict van pacificatie opgeheven werd. Nu begon de strijd op nieuw, doch werd reeds in September 1577 door den Vrede van Bergerac op den grondslag der vroegere voorwaarden ten einde gebragt. Om den adel aan zijn troon te verbinden, stichtte Hendrik de orde van den Heiligen Geest, en Catharina knoopte te Nérac geheime onderhandelingen aan met Hendrik van Navarre. Naauwelijks echter zagen de Koning en zijne moeder hun gezag een weinig bevestigd, of zij schonden ook weder den vrede met de Protestanten. De vijandelijkheden werden eerlang door Hendrik van Navarre in Guiyenne en door Condé in Picardië begonnen, doch een verdrag, in November 1580 te Fleix in Périgord gesloten, herstelde nogmaals de rust.

Hendrik gaf zich thans aan zijne uitspattingen over, terwijl zijne moeder de teugels van het bewind in handen nam en de Guise’s den troon ondermijnden. Eindelijk deed de dood van den hertog van Anjou (1584) den Koning uit zijne zorgeloosheid ontwaken. Hij onderhandelde met den Koning van Navarre (zie Hendrik IV) en waarborgde hem het bezit van Frankrijks troon, mits hij tot de R. Katholieke godsdienst terugkeerde. Daar zulk een stap den invloed der Guise's met vernietiging bedreigde, zorgden deze, dat de Ligue naar de wapens greep en den cardinaal Karel van Bourbon erfgenaam van den troon verklaarde, en dat de Paus Hendrik van Navarre als ketter in den ban deed. De Koning werd hierdoor met angst vervuld en sloot in 1585, op aanraden zijner moeder, met de Ligue een verdrag, hetwelk de Protestanten met verlies van hunne regten en met verbanning uit Frankrijk bedreigde. Tevens vormden dweepzieke R. Katholieken der hoofdstad een dergelijk verbond, hetwelk een belangrijken steun gaf aan de partij der Guise’s. Nu trok Hendrik met 3 legerkorpsen tegen de Hugenoten te velde; het ééne, onder den hertog de Guise, toog de Duitschers te gemoet, — het tweede, onder den hertog de Joyeuse, rukte op tegen den Koning van Navarre, — en het derde bleef aan de Loire onder het bevel des Konings. De overwinning, die de Koning van Navarre bij Coutras behaalde, gaf aan dezen oorlog — dien der drie Hendrikken — voor de Ligue een ongunstigen keer, zoodat de hertog de Guise besloot, den Koning ten val te brengen.

De hoofden der Ligue drongen in 1588 aan op de invoering der Inquisitie, doch de Koning verwierp met ongewone vasthoudendheid dien eisch en deed, voor een aanslag vreezende, 6000 soldaten Parijs binnenrukken. Den 12den Mei verwekte daarop de Parijsche Ligue een straat-oproer, waarbij de Koning werkeloos bleef, zoodat hij door barricaden (Journée des barricades) in het Louvre omsingeld werd. Doch terwijl de hertog de Guise aarzelde den Koning gevangen te nemen, ontsnapte deze naar Chartres, en de Koningin-moeder trof met den Hertog eene overeenkomst, waarbij deze de waardigheid van stadhouder-generaal, de cardinaal van Bourbon het regt van troonopvolging en de Ligue de belofte van ketterverdelging verkreeg. De Koning onderteekende dit verdrag en moest het op de Rijksvergadering te Blois op de hostie bezweren. Hendrik was er echter van overtuigd, dat de hertog de Guise zijn val beoogde, en vatte op die vergadering het voornemen op, om zijn vijand zoo spoedig mogelijk uit den weg te ruimen. De Hertog werd dien ten gevolge den 23sten December 1588 in de antichambre des Koning vermoord, en zijn broeder, de Cardinaal van Lotharingen, onderging den volgenden dag in de gevangenis een dergelijk lot. Deze bloedige gebeurtenis verwekte woede en wrevel; de Sorbonne ontsloeg het volk van gehoorzaamheid aan den Koning, en de stads-Ligue verdreef het Parlement. De werkelooze Hendrik, na den dood zijner moeder van raad en hulp verstoken, nam de vlugt naar Tours, en toen hij vernam dat de hertog van Mayenne, een broeder van den vermoorde, te Parijs tot stadhouder-generaal was uitgeroepen, wierp hij zich in de armen van Hendrik van Navarre.

Dit geschiedde den 3den April 1589 en was oorzaak, dat de Paus ook over Hendrik III den banvloek uitsprak. De beide Koningen trokken nu aan het hoofd van het leger der Hugenoten, 40000 man sterk, naar Parijs en bragten weldra de stad tot het uiterste. Een dweepzieke Dominicaner monnik, Jacques Clément genaamd, drong echter onder voorwendsel, dat hij belangrijke berigten had mede te deelen, tot den Koning door en duwde hem een mes in het ligchaam. De Vorst had de tegenwoordigheid van geest, dat hij-zelf het mes uit de wonde rukte en daarmede den moordenaar in het aangezigt kwetste. Deze werd aanstonds door de wacht afgemaakt, doch ook de Koning overleed den volgenden dag, den 2den Augustus 1589, nadat hij Hendrik van Navarre tot zijn opvolger benoemd had. Hij was de laatste Koning uit het Huis van Valois.

Hendrik IV (1689—1610), bijgenaamd de Groote en de Goede. Hij was de derde zoon van Antoine de Bourbon (zie aldaar) en van Jeanne d’Albret, dochter en erfgename van Hendrik, koning van Navarre en Béarn. Hij werd geboren te Pau in Béarn den 4den December 1553, ontving van zijn grootvader eene ridderlijke en van Calvinistische leeraars eene degelijke opleiding. Zijn vader sneuvelde vóór Rouen in 1562, waardoor zijne moeder zich te inniger verbonden gevoelde aan de partij der Hugenoten. Zij wist zich zelve en haren zoon te onttrekken aan de aanslagen van Catharina dei Medici, en na het vermoorden van Louis de Condé verklaarde zij, dat haar zoon het hoofd was van het Protestantsch Verbond. Na den Vrede van St. Germain-en-Laye stelde het Fransche Hof, om de hoofden der Protestantsche vereeniging naar Parijs te lokken, een huwelijk voor van Hendrik van Navarre met Margaretha van Valois, eene zuster van Karel IX. Al spoedig was Jeanne het slagtoffer van dezen toeleg; zij overleed aan het Hof den 9den Junij 1572, waarschijnlijk door vergif.

Hendrik aanvaardde nu den titel van koning van Navarre en trad zonder eenig kwaad vermoeden den 18den Augustus in het huwelijk, doch reeds den 24sten brak de beruchte Bartholomaeus-nacht aan. De Koning werd verschoond, maar moest de mis bezoeken en werd als een gevangene aan het Hof bewaakt, waar hij zich aan allerlei ongeregeldheden overgaf. Daar hij deel had genomen aan de zamenzwering van den adel tegen de Koningin-moeder, kon hij eerst na de troonsbeklimming van Hendrik III vrijer ademhalen. Hij genoot het vertrouwen van dezen Vorst, maar toen zijn lotgenoot Hendrik van Condé de wapens weder had opgevat, verwijderde hij zich van het Hof, keerde tot het Protestantismus terug en bevorderde het sluiten van den Religievrede. Hij bleef aan zijne beginselen getrouw, hoe vaak de Koningin-moeder hem ook door verleidelijke aanbiedingen tot het volgen van eene andere gedragslijn zocht te bewegen. Na den dood van den hertog van Anjou (Alençon) verkreeg Hendrik, als eerste prins van den bloede, aanspraak op den Franschen troon, — ’t geen weinig strookte met de bedoelingen der Guise's.

De Ligue verhief daarop den cardinaal van Bourbon tot regtmatigen erfgenaam des Rijks en greep naar de wapens. Tevens dwong men den Koning, het Edict van Nemours (7 Julij 1585) te onderteekenen, hetwelk Hendrik van Navarre van zijne regten beroofde en de Hugenoten op nieuw met vernietiging bedreigde. Daar Hendrik van Navarre bovendien door paus Sixtus V in den ban gedaan was, plaatste hij zich weder aan het hoofd der Hugenoten en behaalde de belangrijke zegepraal bij Coutras. Reeds lang had Hendrik III eene verbindtenis met Hendrik van Navarre gewenscht, en deze kwam na het vermoorden der Guise's in 1589 tot stand. Wij hebben voorts reeds vermeld, hoe hij door een sluipmoordenaar gedood werd en Hendrik van Navarre tot zijn opvolger aanwees.

Wèl had laatstgenoemde moed en volharding noodig, om den strijd te wagen tegen eene Ligue, door de dweepzieke geestelijkheid, door den Paus en door den Koning van Spanje ondersteund. De R. Katholieke troepen en hunne aanvoerders werden afvallig, doch toen de hertog de Mayenne (Guise) met een magtig leger naderde, verdeelde de Koning zijne benden, verschanste zich met 6000 man achter de rivier Béthune bij Dieppe en versloeg aldaar den 21sten September 1581 het leger van den Hertog, hetwelk 30000 man telde. Reeds den 1sten November verscheen hij weder vóór Parijs, maar trok weldra weder terug en begon, door Engeland van geld en krijgsvolk voorzien, zich meester te maken van het land. De Ligue bevond zich tevens in groote ongelegenheid. De Koning van Spanje had zich tot haar opperhoofd opgeworpen en koesterde het plan, zijne dochter Isabella, eene nicht van Hendrik III, met verguizing der Salische wet op den troon van Frankrijk te plaatsen. Om den toeleg van Spanje te verijdelen, deed de hertog van Mayenne den ouden cardinaal van Bourbon als Karel X te Parijs tot koning uitroepen en aanvaardde zelf de betrekking van stadhouder-generaal. Op die wijze ontstonden verschillende partijen, die elkander in bedwang hielden en hierdoor de oogmerken van Hendrik van Navarre bevorderden. Door een korps Spaansche hulptroepen onder den graaf van Egmond versterkt, tastte Mayenne den 14den Mei 1590 den Koning aan bij Ivry aan de Eure, maar verloor er 10000 man en al zijn geschut.

Daarna belegerde Hendrik nogmaals Parijs, veroverde den 27sten Julij de voorsteden en onderhandelde reeds over de capitulatie, toen hij wegens de nadering van den hertog van Parma, die met 15000 man uitgezochte soldaten uit de Nederlanden derwaarts rukte, moest terugtrekken. Ook paus Gregorius XIV zond geld en een hulpleger van 10000 man, en de hertog van Savoye begon oorlog te voeren in Dauphiné en Provence. Hoewel Hendrik bevel voerde over 30000 man, bepaalde hij zich hierop tot het veroveren van vestingen. Toen voorts op de Rijksvergadering te Parijs in 1593 de voorstellen van Spanje verworpen werden, begonnen de R. Katholieken allengs gunstiger over hem te denken, zoodat Mayenne eindelijk een wapenstilstand met hem sloot. Toch had Hendrik het bezit van het geheele rijk waarschijnlijk nooit verworven, indien hij niet op raad van zijn schranderen minister de Rosny, later hertog van Sully, tot de R. Katholieke Kerk was overgegaan.

Dit geschiedde den 25sten Julij 1593 in de kerk van St. Denis. Deze stap, die de Hugenoten zeer ergerde, schonk groote blijdschap aan de R. Katholieken. De adel en de belangrijkste steden schaarden zich nu aan zijne zijde, en nadat hij den 27sten Februarij 1594 te Chartres gekroond was, opende Parijs gewillig voor hem hare poorten.

Hoewel Hendrik zich verstandig, edelmoedig en welwillend betoonde, zag hij zich gestadig bedreigd door de dolken van dweepers, die door de Jezuïeten werden opgestookt. Daar voorts het Spaansche Hof alle middelen aanwendde om den burgeroorlog weder te doen ontbranden, trok hij in 1595 aan de grenzen der Nederlanden — doch zonder veel voorspoed — tegen Spanje te velde, doch sloot den 2den Mei 1598 vrede te Vervins, zonder hierbij Engeland als zijn bondgenoot te erkennen. Tevens bragt hij door het Edict van Nantes (13 April 1598) de Hugenoten tot rust. Nadat hij van zijne eerste gemalin gescheiden was, trad hij, op aandringen van den Paus, in het huwelijk met Maria dei Medici (1600), eene dochter van Ferdinand, groothertog van Toscane. Wanneer wij een kortstondigen oorlog met Savoye en Saluzzo niet in rekening brengen, genoot Hendrik nu eene volkomene rust, welke hem in staat stelde, om de inwendige aangelegenheden des rijks te verbeteren. De stadhouders en groote grondbezitters waren te midden der woelingen bijkans onafhankelijke gebieders geworden. Zij hieven tollen, legden belastingen op en bekreunden zich niet om het Parlement. Al die misbruiken werden nu uit den weg geruimd.

De Koning deed voorts kanalen graven, wegen aanleggen, ondersteunde handel en nijverheid en bevorderde zelfs de stichting van Fransche koloniën in Amerika. Ook de landbouw werd uit achterlijken toestand opgebeurd, ja, de Koning wenschte het zoo ver te brengen, dat „ieder boer des zondags een hoen in den pot” kon steken. Voorts bragt Sully orde in de geldzaken, zoodat na 10 jaar van vrede de staatsschuld van 330 millioen livres op 50 millioen gedaald was, waartoe eene vermindering van het leger op de helft niet weinig bijdroeg. — Zulk een geest van orde en spaarzaamheid beviel echter weinig aan den adel, zoodat deze zich meermalen inliet met zamenzweringen. Toen echter de binnenlandsche toestand aanmerkelijk verbeterd was, vestigde de Koning het oog op de buitenlandsche aangelegenheden. Hij had het plan eener algemeene Christelijke republiek ontworpen en achtte het vatbaar voor verwezenlijking. Diensvolgens zou Europa in 15 aristocratische, democratische en monarchale Staten verdeeld worden, met een opperste vredegeregt aan het hoofd. Een aanzienlijk leger zou dit Staten-verbond beschermen tegen de Russen en Turken en deze laatsten uit ons werelddeel verdrijven. In de eerste plaats echter bevatte dit plan de vernedering van het Spaansch-Oostenrijksche Huis.

Hendrik verbond zich tot dat einde met de meeste Staten van Europa, bragt een aanzienlijk leger bijeen met 50 metalen kanonnen, en trok tot steun van Keur-Brandenburg en Pfalz-Neuburg in den Gulikschen Successie-Oorlog te velde. Geheel Europa zag in gespannen verwachting groote gebeurtenissen tegemoet. De Koningin zou gedurende de afwezigheid van haar gemaal regentes wezen en verlangde derhalve, op aansporing van haren gunsteling Concini, gekroond te worden. Met weerzin stemde Hendrik hierin toe, en de plegtigheid had plaats op den 13den Mei 1610. Niet alleen zijne groote plannen, maar ook het elders verspreide gerucht, dat hij vermoord was of eerlang vermoord zou worden, vervulde zijn gemoed met sombere voorgevoelens. Hij had zich hierin niet bedrogen. Om den zieken Sully te bezoeken, reed hij des namiddags te 4 uur door de naauwe straat La Feronnerie en werd er in zijn rijtuig, omgeven van onderscheidene aanzienlijken des rijks, door een messteek van Ravaillac vermoord.

Dit geschiedde daags na vermelde krooning, dus den 14den Mei 1610. Men schreef dit gruwelstuk toe aan de Koningin of ook wel aan de Spaanschgezinde Jezuïeten. Noch Spanje noch Oostenrijk had zich toegerust tot den naderenden strijd, en Frankrijk verloor in zijn heldhaftigen en schranderen Vorst onbedenkelijk veel. Tot nu toe wordt hij als de beste en grootste der Fransche Koningen gehuldigd. Eene schaduwzijde van zijn karakter is evenwel de ligtzinnigheid, waarmede hij tijd en geld aan verschillende maîtressen verspilde, tot welke Gabrielle d'Estrées en Henriette d'Entragues behoorden. Hij liet, behalve zijne wettige kinderen, acht onwettige telgen na, voor wier lot hij met vaderlijke belangstelling zorgde.

Eenige Koningen van Engeland, van welke wij noemen:

Hendrik II (1154—1189), een zoon van graaf Godfried Plantagenet van Anjou en Mathilde, eene dochter van Hendrik I, koning van Engeland. Hij werd geboren in Normandië den 3den Maart 1133 en opgevoed door den geleerden Robert van Gloucester. Naar de begeerte van zijn grootvader werd aan zijne moeder en aan hem de Engelsche troon toegekend. Intusschen wist zijn neef Stéphanus van Blois zich daarvan meester te maken en zijn gezag te handhaven. Van zijn vader erfde Hendrik in 1151 Anjou en Maine, en door zijn huwelijk met Eleonore van Poitou, de gescheidene gemalin van Lodewijk VII, werd hij in 1152 allodiaal-bezitter van een derde gedeelte van Frankrijk. Nu ondernam hij een oorlog tegen Stéphanus en noodzaakte dezen, hem te benoemen tot erfgenaam van den Engelschen troon. Dientengevolge beklom hij dien den 19den December 1154 in een land, hetwelk door langdurige burgeroorlogen was uitgeput. — Nadat voorts Hendrik in 1161 een oorlog tegen Frankrijk geëindigd had, bragt hij de oproerige bewoners van Wallis tot onderwerping. Daarna zocht hij de aanmatigingen van den Paus te beperken; de praelaten moesten namelijk op den Rijksdag te Clarendon eene kerkelijke wet onderteekenen, volgens welke de besluiten van den Paus ondergeschikt waren aan de goedkeuring der kroon.

Thomas à Becket echter, met de hoogste waardigheid na den Koning bekleed, rokkende in het geheim de geestelijkheid op en bragt geheel Engeland in beweging. Een woord van verontwaardiging, door den Koning over dien man uitgesproken, gaf aanleiding dat deze in 1170 door eenige edelen bij het altaar werd omgebragt. Men beschuldigde den Koning van deze daad, en nu verhieven overal dweeperij en opstand hunne banieren, vooral toen de vermoorde tot een wonderdadig heilige verheven werd, waartoe de bevinding, dat zijn haren hemd wemelde van ongedierte (was boiling with lice) niet weinig bijdroeg. Eindelijk moest Hendrik, om den banvloek van zijn hoofd af te wenden, boete doen aan het graf van dien heilige en zijne onschuld bezweren. Ook de kerkelijke wet werd ingetrokken, terwijl de Paus daarentegen aan den Koning verlof schonk, om het verdeelde Ierland te veroveren, — ’t geen in 1171— 1172 geschiedde. Wijders had Hendrik veel te verduren van zijne booze gemalin Eleonore, die steeds ijverzuchtig was op de schoone Rosamunde Clifford. Zelfs spoorde zij den kroonprins Hendrik, die in 1171 deel gekregen had aan het bestuur, tot opstand aan. De Prins ondernam met zijne broeders en met den Koning van Frankrijk den oorlog tegen zijn vader in de Fransche bezittingen. Tegelijkertijd trok Willem, koning van Schotland, tegen Hendrik te velde, en verhief graaf Leicester in Engeland de vaan van den opstand.

Hendrik versloeg het leger van laatstgenoemde den 26sten Augustus 1173, maakte door de overwinning bij Alnwick (13 Augustus 1174) Schotlands Koning schatpligtig, en stak over naar Frankrijk, waar hij weldra den vrede sloot en vergiffenis schonk aan zijne zonen. Daarop bragt hij belangrijke hervormingen tot stand in zijn rijk. In 1176 schafte hij de gods-oordeelen af, verdeelde zijn gebied in de thans nog bestaande districten, stelde geregtshoven in, en verzachtte de jagtwet en het strandregt. Tot zijne groote droefheid begon in 1180 de twist tegen zijne kinderen op nieuw, en hierin mengde zich ook de Koning van Frankrijk. Naauwelijks was voorts dit verschil vereffend, toen Richard nogmaals de wapens tegen zijn vader opvatte en de Fransche bezittingen in opstand bragt. Hendrik liet derhalve het reeds genomen besluit tot een kruistogt varen en maakte zich in Engeland ten strijde gereed. Toen hij echter op de lijst der opstandelingen ook den naam ontdekte van zijn meestgeliefden zoon Jan, wierp de smart hem op liet ziekbed, en hij overleed den 6den Julij 1189.

Hendrik IV (1399—1413). Deze, geboren den 4den April 1367 te Bolingbroke in Lincolnshire, was een zoon van John of Gaunt, hertog van Lancaster, en een kleinzoon van koning Eduard III. Eerst voerde hij den titel van graaf van Derby en hertog van Hereford, nam in zijne jeugd ijverig deel aan de binnenlandsche oorlogen, en verwierf in 1390 den roem der dapperheid in een kruistogt tegen de Heidenen in Lithauën. De zwakke koning Richard II koesterde vrees voor dien moedigen partijganger en verbande hem, tengevolge van een strijd met den hertog van Norfolk, in 1398 uit Engeland. De goede ontvangst, welke hem in Frankrijk ten deel viel, vermeerderde den haat des Konings, en toen de vader van Hendrik overleed, verklaarde Richard, dat de goederen van het Huis van Lancaster vervallen waren aan de kroon. Voorts verscheen Hendrik den 4den July 1399 met andere misnoegden in het graafschap York en vond er grooten aanhang, zoodat zijn leger weldra 60000 man telde. Koning Richard, die zich juist in Ierland bevond, deed den graaf van Salisbury tegen hem oprukken, doch met zeer rampspoedig gevolg. De Koning zelf zag zich evenmin door de krijgskans begunstigd.

Hendrik nam hem voorts door list gevangen, sloot hem op in den Tower, deed hem den 29sten September 1399 eene acte van afstand teekenen en klaagde hem aan bij het Parlement. Dit laatste verklaarde hem de kroon onwaardig en deed Hendrik tot koning uitroepen. Weinige weken later werd Richard omgebragt. Daar nu de zevenjarige Edmund Mortimer, uit de vrouwelijke Iijn van het Huis Clarence gesproten, meer regt op den troon had dan het Huis Lancaster, deed Hendrik dien knaap in de gevangenis werpen. Zulke daden van willekeur bezorgden hem vele vijanden. Eenige aanzienlijken des rijks vormden eene zamenzwering tegen hem, doch hun aanvoerder, de graaf van Salisbury, moest daarvoor met zijn hoofd boeten. Tevens deden de Schotten een inval in het land, en in Wallis verhief Owen Glendower, een telg der voormalige koningen, de vaan van den opstand. Met dezen laatste verbond zich, ten gunste van Mortimer, de graaf van Northumberland (Hendrik Percy), die aanvankelijk tot de verheffing van Hendrik had medegewerkt, maar later zich gekrenkt gevoelde.

Zijn oudste zoon, desgelijks Hendrik Percy genaamd en wegens zijne vermetelheid Hotspur (Heetspoor) geheeten, stelde zich aan het hoofd van het leger der bondgenooten, maar werd den 21sten Julij 1403 in den vermaarden slag bij Shrewsbury verslagen en gedood. — De oude Percy verkreeg hierop vrede, doch verbond zich in 1405 met den aartsbisschop van York, Richard Scrope, om Hendrik van den troon te stooten. De Koning deed den oproermaker gevangen nemen en onthoofden, en regeerde daarna het land met veel wijsheid en gematigdheid. Het Parlement, waaraan hij tegenover den adel vele voorregten toekende, spoorde hem meermalen aan, om de geestelijke goederen verbeurd te verklaren, maar hij weigerde steeds tot dien maatregel over te gaan. Integendeel, hij zocht de geestelijkheid gunstig voor zich te stemmen door de Wicliffieten te vervolgen. Voorts voerde hij een voorspoedigen oorlog tegen Schotland. Hoewel hij den jeugdigen zoon van koning Robert deed gevangen houden, bezorgde hij hem tevens eene uitmuntende opvoeding. Hij had echter geene gelegenheid, om de bezittingen in Frankrijk te heroveren. Door gewetenswroegingen geteisterd, maakte hij zich gereed tot eene bedevaart naar het Heilige Land, doch overleed reeds den 20sten Maart 1413.

Hendrik V (1413—1422), tevens regent van Frankrijk en een zoon van den voorgaande. Hij werd den 9den Augustus 1388 te Monmouth geboren. Levendig van aard en door zijn achterdochtigen vader tot werkeloosheid gedoemd, gaf hij zich over aan eene losbandige levenswijze, zoodat men hem ongeschikt en onwaardig achtte eene kroon te dragen. Toen hij echter deze aanvaardde, verwijderde hij zijne woeste makkers, omringde zich door de raadslieden zijns vaders, die hem meermalen gestreng berispt hadden, en onderscheidde zich, door degelijkheid en welwillendheid. Door eene algemeene amnestie zocht hij zich met de vijanden zijns vaders te verzoenen, doch bragt de volgelingen van Wickliffe, de Lollarden, aan de dweepzieke geestelijkheid ten offer. Hij besloot oorlog te voeren tegen Frankrijk, in die dagen onder den krankzinnigen Karel VI aan burgertwist ter prooi. Nadat hij de zamenzwering van Richard van Cambridge, het hoofd van het Huis van York, vernietigd had, landde hij in 1415 met 30000 man in Normandië en veroverde Harfleur, doch bevond zich wegens gebrek en ziekte in zijn leger weldra in een hagchelijken toestand. Hij stelde aan de Franschen voor, die met eene drievoudige overmagt naderden, vrede te sluiten en de veroverde stad terug te geven, mits hem een vrije aftogt vergund werd naar Calais.

De vijand echter eischte eene onvoorwaardelijke overgave en tastte het versmolten leger der Engelschen aan op den 25sten October 1415 nabij het dorp Azincourt. Nu geschiedde, wat niemand mogelijk had gerekend, namelijk Hendrik behaalde door zijn veldheerstalent, door de koelbloedige dapperheid der Engelsche soldaten en door de gesteldheid van het terrein, welke den aanval der Fransche ruiterij krachteloos maakte, eene volkomene overwinning. Daarop keerde hij naar Engeland terug en sloot met hertog Jan van Bourgondië eene overeenkomst om geheel Frankrijk te veroveren. Niettemin verscheen hij eerst in 1417 met 25000 man weder in Normandië en had weldra nagenoeg dit gansche gewest in bezit. Gaarne had zich de Hertog nu van zijne overeenkomst ontslagen en zich met den Kroonprins, later Karel VII verbonden, doch deze haatte hem en liet hem den 10den September 1419 om het leven brengen, waarna zijn zoon Filips de Goede, zich nog inniger met den Koning van Engeland verbond, om den dood zijns vaders te wreken. Hierdoor ontstond in 1430 het verdrag van Troyes, volgens hetwelk Hendrik met Catharina, de dochter van Karel VI, in het huwelijk trad en zich met het regentschap in Frankrijk belastte onder voorwaarde, dat na aflijvigheid van den krankzinnigen Koning de kroon van Frankrijk aan hem en aan zijne nakomelingen uit dat huwelijk zou ten deel vallen.

Hoewel de regten en vrijheden der beide volken gewaarborgd waren, verwekte de vereeniging van twee kroonen op één hoofd in Engeland weinig blijdschap, vooral daar de Dauphijn, door Schotsche hulptroepen ondersteund, meester bleef van een gedeelte van Frankrijk. Na het berigt van de nederlaag van den hertog van Clarence bij Baugé in Anjou (22 Maart 1421) snelde Hendrik met een leger van 33000 man derwaarts, maar kon den Dauphijn niet uitlokken tot een beslissenden slag. Hij overleed gedurende dezen veldtogt den 31sten Augustus 1442, en werd eenige maanden later gevolgd door zijn schoonvader. Hij wordt voorgesteld als een voortreffelijk veldheer en een achtenswaardig vorst, die wet en geregtigheid handhaafde en, karig door het Parlement ondersteund, veel liever zijne kostbaarheden verpandde dan dat hij tot willekeurige afpersingen zijne toevlugt nam. Zijn zoon, bij zijn overlijden nog geen jaar oud, volgde hem op in Engeland als Hendrik VI en werd in 1430 ook te Parijs als koning van Frankrijk gekroond, en zijne weduwe trad weldra in het huwelijk met Owen Tudor, een edelman uit Wallis, wiens nakomelingen later de Engelsche kroon verwierven.

Hendrik VII (1485—1509), geboren den 26sten July 1456 op het kasteel Pembroke. Hij was de zoon van Margaretha van Beaufort, erfdochter van het Huis Lancaster, en van Edmund Tudor, graaf van Richmond. Toen het Huis Lancaster door Eduard IV (uit het Huis York) van den troon verwijderd werd, bragt de graaf van Pembroke den jeugdigen Richmond (zijn neef) naar Bretagne, en te vergeefs vorderde Eduard zijne uitlevering. Toen later Richard III zich meester maakte van den Engelschen troon, vestigden zoowel zijne vijanden als de aanhangers van het Huis Lancaster hunne oogen op Richmond, en de hertog van Buckingham bragt eene verloving tot stand van dezen met Elizabeth, de oudste dochter van Eduard IV, waardoor de belangen der Huizen Lancaster en York vereenigd werden. Intusschen moest de Hertog zijne plannen met zijn hoofd betalen, en Richard dong zelf naar de hand dier prinses. Nu waagde Richmond een beslissenden stap. Nadat hij, gesteund door het Fransche Hof, eene expeditie van 2000 Engelschen uitgerust had, vertrok hij van Harfleur en landde den 6den Augustus 1485 te Milford-Haven in Zuid-Wallis, waar hij het aantal zijner manschappen weldra verdrievoudigd zag. Met deze ontmoette hij den 22sten Augustus bij Bosworth het dubbel zoo sterke leger van Richard, die echter door het overloopen van lord Stanley eene volkomene nederlaag leed en zelf omkwam.

De overwinnaars vonden zijne kroon op het slagveld en plaatsten haar aanstonds op het hoofd van Richmond, die onder den naam van Hendrik VII tot koning van Engeland uitgeroepen werd. Ook door het volk en den adel, afkeerig van burgeroorlog en dwingelandij werd hij met gejuich begroet. Hendrik kon alzoo zijn regt op den troon grondvesten op zijne verovering, op zijne verbindtenis met Elizabeth en op zijne afkomst uit het Huis van Lancaster. Deze laatste schoof hij echter op den voorgrond en nam den jongen graaf van Warwick, den eenigen mannelijken telg uit het Huis York, in hechtenis. Eerst nadat hij den 30sten October gekroond en den 7den November in de koninklijke waardigheid bevestigd was, trad hij in het huwelijk met Elizabeth, die niet weinig van zijn haat tegen het Huis York te verduren had. Hierdoor wekte hij veler ontevredenheid, en een listige priester te Oxford, Simon, overreedde Lambert Simnel, den zoon van een bakker, zich uit te geven voor Richard van York, den zoon van Eduard IV, en vervolgens voor den graaf van Warwick, en deze speelde zijne rol zoo goed, dat hij in Ierland als Eduard VI werd gekroond. Deze opstand werd gevaarlijk, toen de hertogin-weduwe van Bourgondië, eene zuster van Eduard IV, hulptroepen onder graaf Lincoln naar Ierland zond, welke, door een aantal Ieren versterkt, een inval deden in Engeland. Hendrik versloeg echter de opstandelingen in Junij 1487 bij Stoke in het graafschap Nottingham en nam wraak op Simnel door hem tot keukenjongen in de Hofkeuken te vernederen.

Hoewel geene oorlogzuchtige staatkunde huldigend, werd hij gewikkeld in een strijd van den Hertog van Bretagne tegen Frankrijk. Hij verscheen in October 1492 met een magtig leger vóór Boulogne, doch vergunde Karel VIII voor eene aanzienlijke geldsom den vrede. Inmiddels had de hertogin van Bourgondië tegen Hendrik, den vijand van haar Huis, een nieuwen pretendent doen opstaan in den persoon van zekeren Perkin Warbeck. Deze was gedurende den tijd van spanning met koninklijke eer aan het Fransche Hof bejegend, en verscheen na het sluiten van den vrede in Schotland, waar Jacobus IV hem als een zoon van Eduard IV ontving, en zelfs, ten zijnen behoeve, in 1495 met een leger een inval deed in Engeland. Doch ook hij sloot vrede in 1497 en liet Perkin aan zijn lot over. Deze nam de wijk naar Cornwallis en belegerde Exeter, maar werd door Hendrik gevangen genomen, in den Tower opgesloten en later, wegens zijne herhaalde pogingen om te vlugten, opgehangen.

Ook Warwick, de laatste Plantagenet, werd in 1499 op last des Konings ter dood gebragt. Nu maakte Hendrik gebruik van het tijdperk van vrede, om de binnenlandsche aangelegenheden te regelen, zijn troon te bevestigen en zijn gebied uit te breiden. Hij beperkte de regten van den adel, en bevorderde door opbeuring van handel en scheepvaart de belangen van den burgerstand. Een zijner grootste gebreken was zijne geldzucht, want geen regt was hem heilig, wanneer hij gelegenheid zag om zijn rijkdom te vermeerderen. Hij overleed te Richmond den 22sten April 1509.

Hendrik VIII (1509—1547), tevens koning van Ierland. Hij was de zoon van den voorgaande, werd geboren te Greenwich den 28sten Junij 1491, bezat uitstekende gaven naar ligchaam en geest, en ontving eene geleerde, theologische opleiding. Het volk, door de hebzucht zijns vaders geteisterd, juichte bij zijne komst tot den troon. Nadat hij in 1509 in het huwelijk was getreden met Catharina van Aragon, de weduwe van zijn broeder Arthur en de zuster der moeder van Karel V, verbond hij zich in 1512 met Maximiliaan I tegen Lodewijk XII. Hoewel hij den 17den Augustus 1513 met den Keizer in den Sporenslag bij Guinegate de overwinning behaalde, verschafte de kostbare oorlog hem geenerlei voordeel, en door de zelfzucht der bondgenooten gekrenkt, sloot hij niet alleen in 1514 vrede met Lodewijk XII en schonk hem zijne zuster Maria tot gemalin, maar trad ook later toe tot een defensief verbond met Frans I tegen Karel V. Voorts bragt hij met Schotland, na het sneuvelen van Jacobus IV in den slag van Flodden (1513), een billijken vrede tot stand. Nadat Frans I den troon beklommen had, scheen het verbond met Frankrijk onverbrekelijk, omdat de beide Koningen hunne bemoeijingen, om de Keizerskroon te verwerven, hadden zien mislukken.

Doch de gunsteling van Hendrik, de cardinaal en kanselier Wolsey, bevorderde de belangen van Karel V, die hem uitzigt geopend had op de driedubbele kroon, en maakte zijn meester afkeerig van Frankrijk. In 1521 werd door den Keizer en den Koning van Engeland een geheim verdrag gesloten, waarna Hendrik in 1522 een dwazen oorlog tegen Frankrijk begon te voeren. Niet minder verkeerd was zijn binnenlandsch bestuur. Nadat hij de rijkdommen van zijn vader verkwist had, nam hij zijne toevlugt tot afpersingen, dwong het Parlement met bedreiging des doods, hem eene aanzienlijke som toe te staan, en regeerde daarna 7 jaar zonder Parlement. Inmiddels was Wolsey in zijne verwachtingen te leur gesteld, zoodat hij, door wraakzucht geleid, den Koning een weerzin zocht in te boezemen tegen den Keizer. Het Engelsche leger werd wel is waar niet uit Frankrijk teruggeroepen, maar toen Frans I in 1525 bij Pavia een gevangene des Keizers werd, sloot Hendrik een verbond met Frankrijk en opende in 1528 de vijandelijkheden tegen den Keizer, welke echter met den Vrede van Cambrai (1629) een einde namen.

Reeds lang wenschte Hendrik van zijne gemalin te scheiden, en nu hij zich om de vriendschap des Keizers niet langer bekreunde, begon hij daaraan gevolg te geven. Hij opperde gewetensbezwaren tegen een huwelijk met de weduwe zijns broeders en verklaarde, dat de dispensatie van den Paus hem niet voldoende voorkwam, omdat zij hem tijdens zijne minderjarigheid gegeven was. De ware oorzaak was echter daarin gelegen, dat de Koning zijne onbevallige gemalin, die hem slechts eene dochter geschonken had, moede was en met de bekoorlijke Anna Boleyn wilde huwen. Paus Clemens VII gaf ontwijkende antwoorden uit vrees voor den Keizer, doch zond eindelijk den cardinaal Campeggio naar Londen, om met Wolsey de zaak in orde te brengen. Vóórdat het evenwel zoover gekomen was, riep Clemens zijn gezant terug en daagde den Koning voor zijne regtbank te Rome. Wolsey ondervond nu den last van ’s Konings toorn en verloor zijn ambt. Hendrik had zich steeds een ijverig aanhanger betoond der R. Katholieke Kerk; tegen de Wicliffieten en de Hervorming was hij met kracht opgetreden, en zijn geschrijf tegen Luther had hem zelfs den naam bezorgd van „Defensor fidei (Verdediger des geloofs);” toen echter de Paus zijne toestemming tot de echtscheiding weigerde, nam hij het besluit, zich met zijn rijk aan het gezag van den Heiligen Stoel te onttrekken, waartoe hij tevens aangespoord werd door het uitzigt op het bezit der geestelijke goederen. Door afpersing verkreeg hij 11 Januarij 1531 van de geestelijkheid eene aanzienlijke geldsom, benevens de verklaring, dat volgens eene aloude instelling de Koning de beschermer en het opperhoofd is der Engelsche Kerk.

Nadat hij voorts het verbond met Frans I vernieuwd had, trad hij den 14den November 1532 in het huwelijk met Anna Boleyn en deed in Mei 1533 door eene geestelijke regtbank het vonnis der echtscheiding van Catharina uitspreken. Tevens werd door het Parlement eene wet afgekondigd, volgens welke de kinderen van het tweede huwelijk bevoegd waren tot troonopvolging, en alle onderdanen moesten op bedreiging der straf van hoog verraad die wet bezweren. Slechts 2 standvastige mannen, Thomas Morus en Fisher, bisschop van Rochester, kwamen daartegen in verzet en beklommen in 1534 het schavot. Bij Parlementsbesluit werd eindelijk in 1534 het Pauselijk gezag verworpen en aan den Koning de inkomsten der Kerk, benevens de regtspraak in kerkelijke zaken, het vervolgen der ketters enz. opgedragen. Reeds in 1536, maakte Hendrik daarvan gebruik door de kloosters van minderen rang op te heffen en op raad van Cranmer den Bijbel te doen vertalen. Het procès en de teregtstelling van Anna Boleyn en ’s Konings huwelijk met Johanna Seymour daags daarna gaven eenige afwisseling aan de omwentelingen op geestelijk gebied. Daarbij moest het Parlement eene Acte van Successie bezegelen, volgens welke prinses Elizabeth, een telg van het tweede huwelijk des Konings, onterfd werd, terwijl hij, zoo zijne derde echtverbindtenis geen kroost opleverde, vrijelijk over den troon zou kunnen beschikken. Tegenstand tegen deze bepalingen werd met gestrenge straffen bedreigd.

In Junij 1536 belegde de Koning eene vergadering van geestelijken om de kerkleer vast te stellen. Hij bragt aldaar zijne geloofsbelijdenis, een mengsel van R. Katholieke en Protestantsche stellingen, ter tafel, welke na langdurige beraadslaging aangenomen en na eenige wijzigingen van de zijde des Konings als geloofsregel vastgesteld werd. Deze willekeur deed in onderscheidene gewesten oproerigheden ontstaan, welke met moeite gedempt werden. Het beteugelen van den weêrstand en de geboorte van prins Eduard, die echter het leven zijner gemalin kostte, bevestigden ’s Konings heerschappij, zoodat hij in 1538 ook de aanzienlijke kloosters ophield, weshalve paus Paulus III hem in den ban deed. Deze maatregel had echter volstrekt geene kracht. Om alle verschil van godsdienstige gevoelens uit den weg te ruimen, legde de Koning in 1539 aan het Parlement zes geloofsartikelen voor, die desgelijks aangenomen en als de leerstellingen der Engelsche Kerk afgekondigd en bezworen werden. Zij, die weigerden deze artikelen te onderschrijven, waren aan de vreeselijkste vervolgingen blootgesteld. Zelfs de staatkundige vrijheid werd door het Parlement prijs gegeven, doordien het aan de koninklijke besluiten, in den staatsraad overwogen, kracht van wet schonk.

Na vele huwelijksplannen knoopte Hendrik eene nieuwe echtverbindtenis aan met Anna van Cleef (1540); doch daar zij hem niet beviel, liet hij zich na verloop van een half jaar van haar scheiden. Tevens beschuldigde bij zijn kanselier Thomas Cromwell, die dit huwelijk bevorderd had, van hoogverraad en deed hem onthoofden. Kort daarna trouwde hij met Catharina Howard, en door den invloed van deze kwamen de hertog van Norfolk en Gardiner aan het hoofd der zaken en begonnen de eigenlijke Protestanten te vuur en te zwaard te vervolgen. Vele uitstekende mannen, die de waarheid der zes artikelen betwijfelden, vielen in handen van den beul. Intusschen vernam de Koning met schrik, dat zijne nieuwe gemalin een losbandig leven geleid had en dit nog steeds voortzette. De dwingeland was diep bedroefd en gekrenkt, en schoon Catharina's ontrouw niet wettig kon bewezen worden, deed hij haar met haren aanhang den 12den Februarij 1542 ter dood brengen. Te vergeefs had hij voorts van zijn neef Jacobus V, koning van Schotland, eene dergelijke kerkhervorming verlangd, zoodat hij hem den oorlog aandeed en de Schotten bij Solway versloeg, waarna Jacobas van verdriet overleed. Nu vatte hij het voornemen op, om de Schotsche kroon met de Engelsche te vereenigen, en poogde met hulp der familie Hamilton eene verloving tot stand te brengen tusschen zijn zoon en Maria, de erfdochter van Jacobus, doch zag zijne plannen verijdeld door de R. Katholieke partij in Schotland.

In 1540 huwde hij met de weduwe van lord Latimer, Catharina Parr, die den eigenzinnigen dwingeland op eene schrandere wijze wist te leiden en op eene behendige wijze het vermoeden van ketterij van zich afwendde. Wijders verbond hij zich nogmaals met den Keizer tegen Frans I, en begon, nadat hij zijne dochters Maria en Elizabeth in hare regten op den troon hersteld had, uit Calais een oorlog tegen Frankrijk, terwijl de Keizer een inval deed in Champagne. De eigenzinnigheid van Hendrik, die niet gemeenschappelijk wilde werken, maar in 1544 op eigen hand Boulogne veroverde, was oorzaak, dat de Keizer weldra vrede sloot, terwijl de Koning eerst in 1546 een einde maakte aan den nutteloozen strijd, die aan Engeland ongeveer 1⅓ millioen pond sterling kostte. Tegen het einde van laatstgenoemd jaar werd de Koning aangetast door eene slepende koorts, die hem te meer verontrustte, daar zijn zoon eerst 9 jaar oud was. Vooral koesterde hij vrees voor den magtigen hertog van Norfolk en diens zoon den graaf van Surrey, een rijkbegaafd jongeling, die zich tegen een hem opgedrongen huwelijksplan had verzet. Hendrik deed dezen onder een dwaas voorwendsel onthoofden, en de vader ontkwam slechts aan een dergelijk lot doordien de dwingeland den 28sten Januarij 1547 overleed. Zijn levensloop is een bewijs voor de stelling, dat ook uit het slechte het goede kan voortkomen, want middellijk is Engeland veel aan hem verschuldigd. Onder zijne regéring werd de magt van den adel vernietigd en de hervorming des rijks in een constitutionélen Staat voorbereid.

Een Landgraaf van Thüringen.

Hendrik Raspe, den tweeden zoon van den landgraaf Herman I. In weerwil van de vermaningen van den edelen Walther van Vargula, verdrong hij na den dood van zijn ouderen broeder diens gemalin, Elizabeth de Heilige, van het gezag en matigde zich de heerschappij aan over zijn minderjarigen neef Herman II, Wèl gaf dezen bij zijne meerderjarigheid het landgraafschap Thüringen met Hessen, doch behield het pfalzgraafschap Saksen, terwijl het plotselijk overlijden van Herman in 1242 niet zonder reden aan diens heerschzuchtigen oom en erfgenaam wordt toegeschreven. Deze onderscheidde zich voorts door ijverig deel te nemen in de zaken van het buitenland. Hij bood aan de ingezetenen van Bohemen bijstand bij de invallen der Mongolen en werd tevens rijksbestuurder voor Koenraad, den jeugdigen zoon van keizer Frederik II. Hierdoor klom zijn aanzien aanmerkelijk. Toen de Paus den Keizer in 1245 in den ban deed, werd Hendrik in 1246 op een Rijksdag, meerendeels uit geestelijke heeren bestaande, tot Koning uitgeroepen, weshalve men hem spottenderwijze den „Papenkoning” noemde. Door den Paus met geld ondersteund, bragt hij een groot leger bijeen en behaalde op koning Koenraad eene glansrijke overwinning. Weldra echter werd hij ziek en overleed te Würzburg in Februarij 1247 zonder wettige nakomelingen achter te laten, weshalve na zijn dood de Thüringsche Successie-Oorlog een aanvang nam.

Een Markgraaf van Meiszen, namelijk:

Hendrik de Doorluchtige (der Erlauchte). Hij was bij den dood zijns vaders (1221) slechts 3 jaar oud en stond aanvankelijk onder voogdijschap van zijn oom Lodewijk de Vrome, landgraaf van Thüringen, die echter in 1227 overleed. Daarna bemoeide zich zijne heerschzuchtige moeder Jutta, eene zuster van Lodewijk en ten tweedenmale gehuwd met Poppo, graaf van Hennenberg, met de aangelegenheden des lands. Hendrik werd echter vroegtijdig meerderjarig verklaard, huwde in 1234, ondernam een kruistogt tegen de Pruissen, voerde oorlog met Johan, markgraaf van Brandenburg, en nam vervolgens deel aan den Successie-Oorlog in Thüringen. Hij werd er in 1249 als vorst gehuldigd, en in het volgende jaar belastte hij zich ook, in naam van Hendrik het Kind, met de regéring van Hessen. Toen echter Sophia, de moeder van laatstgenoemde, in hertog Albrecht van Brunswijk een bondgenoot verwierf, ontstond een bloedige oorlog, die na den slag bij Wettin (1263) eindigde met de overeenkomst, waarbij Hendrik Hessen afstond en zelf in het bezit bleef van Thüringen.

Inmiddels had hij verzuimd de regten te doen gelden, die hij van wege zijne gemalin Constantia, na het afsterven van het Babenbergsche Huis, had kunnen doen gelden op de Oostenrijksche erfopvolging, zoodat hij zich met eene geringe schadevergoeding moest te vreden stellen. Zijn bestuur werd door vele huiselijke twisten verontrust. Aan zijne 2 zonen had hij zijne voornaamste landen afgestaan en voor zichzelven alleen Meiszen en de Neder-Lausitz behouden. Toen er echter oneenigheden ontstonden tusschen de zonen van zijn oudsten zoon, werden daarin ook de overige familieleden gewikkeld. Dit verergerde nog, toen hij na een tweeden kinderloozen echt met Agnes van Bohemen een derde huwelijk sloot met Elizabeth von Maltitz, die hem een zoon schenk, Frederik de Kleine, aan wien hij een gedeelte zijner bezittingen wilde toekennen. Deze Vorst, die den roem verwierf van dapperheid en edelmoedigheid en tevens kunst en wetenschap ook door eigen voorbeeld bevorderde, overleed in het jaar 1288.

Den eersten alleenheerscher in Hessen, te weten:

Hendrik I, het Kind. Deze, geboren in 1244, was een zoon van hertog Hendrik de Grootmoedige en Sophia, eene dochter van Lodewijk de Vrome, landgraaf van Thüringen. Toen in 1247 met Hendrik Raspe het Thüringsche Vorstenhuis uitstierf, beschouwde zijne moeder zich als de naaste erfgename, doch kon haar regt tegen Hendrik van Meiszen niet handhaven, zoodat zij in 1263 alleen Hessen verkreeg, hetwelk zij aan haren zoon, vroeger het Kind van Brabant genoemd, bij zijne meerderjarigheid toekende. Hendrik, wiens evenzoo genoemde broeder reeds in 1247 de regéring van Brabant aanvaard had, vestigde zijn zetel te Cassel, zuiverde het land van roofridders en verwierf de achting der aanzienlijken, die hem als heer des lands erkenden. Op die wijze legde hij de grondslagen tot de grootheid van zijn Huis, terwijl hij zijn gebied gedurig uitbreidde. IJverig bemoeide hij zich voorts met de aangelegenheden van Brabant, en hielp keizer Rudolf I de overwinning bevechten op Ottokar van Bohemen. Na zijn dood (1308) werden zijne landen onder zijne zonen verdeeld.

Een Hertog van Saksen, namelijk:

Hendrik de Leeuw (1139—1195), geboren in 1129. Hij was een zoon van Hendrik de Trotsche, hertog van Saksen, en van moederszijde een kleinzoon van den Duitschen koning Lotharius. Zijn vader kwam in 1139 door vergif om het leven, en zijne moeder Geertruid en zijne grootmoeder Richenza namen gedurende zijne minderjarigheid de teugels van het bestuur in handen. Nadat hij in 1146 zelf de regéring aanvaard had, eischte hij op den Rijksdag te Frankfort in 1147 van keizer Koenraad III het hertogdom Beijeren, hetwelk aan zijn vader ontnomen was, en greep, toen zulks geweigerd werd, met zijn oom Welf naar de wapens. Koenraad’s krachtige maatregelen verhinderden hem echter, een inval in Beijeren te doen, doch na ’s Keizers dood werd hem door zijn neef, keizer Frederik I, het bezit van Beijeren toegezegd. Nu strekten zijne bezittingen zich uit van de Noord- en Oostzee tot aan de Adriatische Zee. Oost- en Westfalen, Engern en het oude hertogdom Saksen van de Rijn tot aan de Elbe volgden zijne banier. Het grootste deel van Beijeren was als leengoed zijn eigendom, en op de Welfsche bezittingen in Italië moesten de vasallen aan hem den eed van trouw zweren.

Den pfalzgraaf Otto von Wittelsbach belastte hij met de regéring van Beijeren, om al zijne zorg te kunnen wijden aan het hertogdom Saksen. Intusschen waren de bisschoppen in de veroverde landen wrevelig, omdat zij moesten goedvinden, dat hij hen met ring en staf beleende. Na 1164 vereenigden zich allengs zijne vijanden, aan wier hoofd zich Hartwig, aartsbisschop van Bremen bevond, en sloten in 1166 een verbond tegen hem, waaraan weldra de bisschoppen van Magdeburg, Halberstadt en Hildesheim, alsmede de markgraven van Thüringen en Brandenburg deelnamen. Hendrik, juist voornemens een krijgstogt tegen de Slawen te ondernemen, rukte ijlings op tegen de Bondgenooten, veroverde Bremen, nam Oldenburg stormenderhand in en verijdelde alzoo de plannen zijner vijanden. Omstreeks dien tijd scheidde hij van zijne gemalin en trad in het huwelijk met Mathilde, de dochter van Hendrik II, koning van Engeland. Kort daarna ondernam hij een togt naar Palaestina, doch gedurende zijne afwezigheid zaten zijne vijanden niet stil, en zelfs keizer Frederik I had het gerucht van zijn dood tot voorwendsel genomen, om zich van de vaste plaatsen in Saksen meester te maken. Dit alles gaf voedsel aan het wantrouwen van Hendrik. Wèl volgde hij den Keizer op een vijfden togt naar Italië, doch verliet hem bij de belegering van Alessandria, zoodat Frederik in 1176 den slag bij Legnano tegen de Italiaansche steden verloor en een nadeelig verdrag moest sluiten.

Nu daagden Hendrik's oude vijanden van alle kanten op, vooral toen de Keizer op den Rijksdag te Spiers (1178) zijn misnoegen over dien Vorst liet blijken. Hij werd ter verantwoording geroepen op de Rijksdagen te Regensburg, Magdeburg en Gorlar, en daar hij niet verscheen, werd hij op den Rijksdag te Würzburg (1180) vogelvrij en van al zijne leenen vervallen verklaard. Otto van Wittelsbach verkreeg Beijeren, Bernhard van Askaniën Saksen, de Keulsche aartsbisschop Engern en Westfalen, terwijl ook aan de overige aartsbisschoppen gedeelten zijner landen werden toegekend. Oostfalen was daarentegen een allodiaal goed en kon hem door den Rijksdag niet ontnomen worden. Hendrik echter greep naar de wapens, versloeg bij Hallerfelde de Keulsche benden, overwon zijne tegenstanders uit Oostfalen en nam Ulrich, bisschop van Halberstadt, gevangen. Ongetwijfeld had hij gezegevierd over al zijne vijanden, indien hij niet roekeloos graaf Adolf van Holstein van zich verwijderd had. De Keizer trok met het Rijksleger voorwaarts naar Saksen, en aan Hendrik’s vasallen werd een termijn gesteld, binnen welken zij het vaandel van den vogelvrij-verklaarde moesten verlaten. Nu nam Hendrik de wijk naar zijn schoonvader in Engeland.

Van al zijne landen en steden bleef alleen Brunswijk hem getrouw, hetwelk door den bisschop van Keulen vruchteloos belegerd werd. Om niet alles te verliezen, viel hij in 1182 te Erfurt den Keizer te voet en smeekte om genade, doch verkreeg alleen de toezegging, dat hij zijne vijanden Brunswijk en Lüneburg zou behouden. Niettemin moest hij nog 3 jaar buiten de grenzen van Duitschland als balling leven, zoodat hij zich met zijn gezin naar Engeland begaf. De aartsbisschop van Keulen, Philipp, in onaangenaamheden met den Keizer gewikkeld, spoorde hem aan om terug te keeren, en sedert 1184 toefde hij ongestoord te Brunswijk. De Keizer vertrouwde hem echter niet en verlangde bij zijn vertrek naar Palaestina, dat Hendrik hem volgen of zich naar Engeland begeven zou. Hendrik koos in 1188 het laatste. Toen men echter bij den dood zijner gemalin de belofte niet hield, dat men zijne allodiale goederen ongedeerd zou laten, achtte hij zich evenzeer van zijne verbindtenis ontheven, begaf zich in 1189 naar Stade, en werd door zijn voormaligen vijand, den aartsbisschop van Bremen, die hem nu noodig had, met opene armen ontvangen.

De getrouwe vasallen van Wölpe, Schwerin en Ratzeburg vereenigden zich om hunnen heer, en hij versloeg al dadelijk de Denen en Dithmarschers. Nadat hij Hamburg, Plön. en Itzehoe veroverd had, nam hij Bardewiek stormenderhand in en verwoestte de stad geheel en al, met uitzondering van den dom, op wiens muur hij het beeld van een wrekenden leeuw liet schilderen met het opschrift: „Vestigia Leonis (Voetsporen van den Leeuw)”. Lübeck en Lüneburg gaven zich over, doch Hendrik leed de nederlaag in den slag bij Segeburg tegen Adolf von Dassel. Met koning Hendrik, door zijn vader tot rijksbestuurder benoemd, belegerden nu de bisschoppen van Halberstadt en Hildesheim de stad Brunswijk, totdat in 1190 door bemiddeling der aartsbisschoppen van Mainz en Keulen een verdrag gesloten werd. Men hield zich daaraan niet lang, doch de vijandelijkheden namen een einde, toen Hendrik's oudste zoon — later als Hendrik de Schoone zijn opvolger — in het huwelijk trad met Agnes, dochter van pfalzgraaf Koenraad aan de Rijn, een broeder des Keizers. Hendrik overleed te Brunswijk in 1195, en wordt voorgesteld als een dapper, edelmoedig, werkzaam en volhardend man, die in den strijd tegen het lot van geen bezwijken wist, en daarenboven handel en nijverheid, kunst en wetenschap in zijne Staten bevorderde.

Een Hertog van Brunswijk, te weten:

Hendrik de Jongere (1514—1568), een zoon van Hendrik de Oude. Hij werd geboren in 1489 en was een heftig tegenstander van de Kerkhervorming. Niet lang na het aanvaarden der regéring kwam hij in oorlog met den bisschop van Hildesheim en verloor den slag bij Soltau (29 Junij 1519). Door de gunst van keizer Karel V werden echter later aan hem en zijn neef Erich, de landen van Hildesheim toegekend. Voorts snelde hij in den Boerenkrijg den landgraaf van Hessen en den hertog van Saksen te hulp en nam deel aan den slag bij Frankenhausen. Toen hij op het punt stond om tegen Goslar ten strijde te trekken, riep Karel V hem te hulp tegen den Paus en tegen Venetië. Hendrik trok naar Italië met 1000 wélgewapende ruiters, doch zijn leger versmolt door besmettelijke ziekten, en hij zelf ontkwam, als knecht verkleed, ter naauwernood aan de handen zijner belagers. Intusschen had de Hervorming in zijne vijanden belangrijke vorderingen gemaakt, doch Hendrik bleef op den Rijksdag te Augsburg (1530) getrouw aan den Keizer en aan de voorvaderlijke leer.

Kort daarna gelukte het hem, zijn broeder Willem na eene 12-jarige gevangenschap te dwingen tot een verdrag, waarbij het regt van eerstgeboorte in het Huis van Brunswijk werd erkend. Na het Schmalkaldisch Verbond, in 1537 door de Protestantsche Vorsten gesloten, trad Hendrik op als opperbevelhebber van het leger van het daartegenoverstaand Verbond. Hij bedreigde Goslar en Bronswijk, die nu de Schmalkaldische Bondgenooten te hulp riepen. Hendrik trok terug voor de overmagt, doch weldra had deze niet alleen zijne erflanden, maar ook het hechte Wolfenbüttel veroverd. Wél bragt hij een aanzienlijk leger te velde, doch werd in den slag bij het klooster Höckelem omsingeld, zoodat hij zich met zijn oudsten zoon Victor moest overgeven. Toen hij na den slag bij Mühlberg (1547) weder op vrije voeten gesteld was, zou Brunswijk boeten voor ’t geen het ten behoeve zijner vijanden gedaan had, doch bij het belegeren dier stad deed de graaf van Mansfeld een inval in Wolfenbüttel, zoodat hij zich genoodzaakt zag een verdrag te teekenen, waarna hij, bijgestaan door Maurits, keurvorst van Saksen, met zijne beide zonen tegen Mansfeld oprukte. Bij Sievershausen had de ontmoeting der beide legers plaats (9 Julij 1553); Hendrik behaalde de overwinning, doch zijne beide zonen sneuvelden, en Maurits werd zoo zwaar gewond, dat hij kort daarna overleed.

Nog eenmaal kwam hij in botsing met den vijand en joeg hem bij Steterburg op de vlugt. De dood zijner zonen had hem echter diep getroffen. Slechts een derde zoon, de mismaakte Julius, bleef hem over, en hij koesterde voor dezen, die tot het Protestantismus overhelde, geene genegenheid, zoodat hij zelfs pogingen deed, om zijn onechten zoon Eitel Heinrich door den Keizer te doen wettigen. Toen evenwel deze mislukten, verzoende hij zich met Julius en werd op gevorderden leeftijd minder afkeerig van de leer van Luther. Hij overleed in 1568. Hij is bekend door zijne liefde jegens Eva von Trott; men verhaalt namelijk, dat deze op zijn bevel te Gandersheim in schijn gestorven en begraven is, terwijl hij haar in stilte naar het kasteel Staufenberg liet brengen, waar zij hem 7 kinderen schonk.

Een Hertog van Silezië en Honing van Polen, namelijk:

Hendrik II of de Vrome. Hij werd geboren in 1191, was een zoon van hertog Hendrik de Gebaarde en van de heilige Hedwig, poogde bij het aanvaarden van zijn bewind (1139) Polen tegen de Mongolen te beschermen en zijne Silezische erflanden te verdedigen. Alleen dit laatste gelukte hem. Hij sneuvelde in 1421 in den Volkerenslag bij Wahlstadt.

Regérende Vorsten van Reusz, zie Reusz.

Een Prins van Puissen, te weten:

Frederik Hendrik Lodewijk, een broeder van koning Frederik II. Hij werd geboren te Berlijn den 18den Januari 1726 en genoot tot aan het overlijden van zijn vader Frederik Willem I nagenoeg geenerlei onderrigt. Frederik II zorgde na zijne troonsbeklimming voor de opvoeding van den Prins, en benoemde hem in 1742 tot kolonel van het leger, dat een inval deed in Moravië. De Prins woonde den slag van Czaslau bij, verdedigde de stad Tabor in Bohemen en onderscheidde zich in 1745 in den slag bij Hohenfriedberg. Na het sluiten van den vrede huwde hij in 1752 met prinses Wilhelmina van Hessen-Cassel en ontving het fraaije domein Rheinsberg ten geschenke. In den Zevenjarigen Oorlog trok hij met uitstekende krijgskundige bekwaamheden ten strijd. Nadat hij veel tot de beslissing van het gevecht bij Praag had bijgedragen, streed hij in den slag bij Roszbach, waar hij gewond werd, en ontving het opperbevel over de troepen in den omtrek van Leipzig. In 1758 stond hij aan het hoofd van een armeekorps van 25000 man, met den last om Saksen te dekken en het spits te bieden aan het overmagtige Rijksleger.

Door wèl overlegde bewegingen en kleine gevechten wist hij den togt der vijanden te belemmeren, zoodat Frederik II tijd won, en hij dekte den aftogt van dezen na de nederlaag bij Hochkirch, Den schitterenden veldtogt van 1769 opende hij aanvallenderwijze, drong in Bohemen door, verwoestte de magazijnen der Oostenrijkers, en keerde toen de wapenen tegen het Rijksleger, voorraad en gevangenen buit makende. Toen hij voorts naar de mark Brandenburg geroepen werd, wist hij na het verlies van den veldslag bij Kai en vooral van dien bij Kunersdorf door misleidende bewegingen het Oostenrijksche en Russische leger zoolang in werkelooze spanning te houden, totdat zijn broeder het geleden verlies hersteld had. In 1740 bood hij met 40000 man het hoofd aan de Russen, ontzette Breslau en bereikte zijn doel zonder een beslissenden slag te wagen. Minder glansrijk was de veldtogt van 1761, waarin Hendrik wegens de zwakheid van zijn leger eene verdedigende houding moest aannemen. In 1762 bragt hij door welberekende aanvallen de Oostenrijkers aan het wijken, doch hierop volgden onderscheidene rampen, daar de linie, aan zijne bewaking toevertrouwd, eene te groote uitgestrektheid bezat. Door de overwinning in den slag bij Freiberg droeg hij voorts niet weinig bij tot het sluiten van den vrede.

Daarna begaf hij zich weder naar Rheinsberg, om aan de studie en aan zijne vrienden zijne dagen te wijden, doch zijn te groot vertrouwen op onwaardigen veroorzaakte huiselijke onaangenaamheden, zoodat hij zich liet scheiden van zijne gemalin. In 1770 nam hij te Petersburg deel aan de onderhandelingen over de verdeeling van Polen en onderscheidde zich door zijne bekwaamheid als staatsman. Gedurende den Beijerschen Successie-Oorlog (1778) trok hij met 90000 man naar Saksen en viel, nadat de Keurvorst zich met hem vereenigd had, in Bohemen. Gebrek aan levensmiddelen noodzaakte hem echter tot den terugtogt nog vóórdat de vrede gesloten was. Frederik Willem II hield prins Hendrik van alle regeringszaken verwijderd, weshalve deze het plan opvatte om zich naar Frankrijk te begeven, — ’t geen echter door de Omwenteling verijdeld werd. Aan den oorlog tegen Frankrijk, welke in strijd was met zijne beginselen, nam hij geen deel, en overleed den 3den Augustus 1802.

Een Prins van Portugal, te weten:

Hendrik de Zeevaarder (Don Henrique el Navegador), den vierden zoon van koning Joâo I. Hij werd geboren te Oporto den 4den Maart 1394 en onderscheidde zich reeds vroeg zoowel door ridderlijke oefeningen als door wetenschappelijke studiën. Inzonderheid legde hij zich toe op de aardrijks-, wis-, sterre- en zeevaartkunde. Reeds zijne eerste wapenfeiten bij de verovering van Ceuta (1415) en als opperbevelhebber der vloot bij het ontzet dezer belangrijke vesting (1419) maakten zijn naam beroemd. Toen hij zich in 1420 belast zag met het bestuur der Afrikaansche aangelegenheden, vestigde hij zich te Sagres in Algarvië, de uiterste zuidwestkust van Portugal. Tot op dien tijd had de vloot slechts gediend om de koopvaardijschepen tegen de Mooren te beveiligen, doch thans vormde hij grootscher plannen. Behalve een arsenaal stichtte hij te Sagres eene sterrewacht en bragt deze in verband met eene inrigting, waar jonge edellieden onderwijs konden ontvangen in de zeevaartkunde. Voorts rustte hij ieder jaar een schip uit, hetwelk onder het bevel van moedige en bekwame mannen in zee werd gezonden om ontdekkingen te doen. In 1420 vonden Tristam Vaz en Gonsalves Zargo, door storm van den koers gebragt, het eiland Porto-Santo en daarna Madeira.

Beide eilanden werden weldra van volkplantingen voorzien. In 1424 vestigde Hendrik zijne aandacht op het bezit der Canarische eilanden, doch hij liet zijne regten op die eilandengroep varen, om eene botsing met Spanje te vermijden. Inmiddels had in 1431 Gonsalves Velho Cabral de Formigas-Eilanden en in 1432 Sta Maria ontdekt, waarop van 1444 tot 1453 de overige Azoren volgden. Aan de kust van Afrika waren de expedities, door Hendrik uitgezonden, niet verder doorgedrongen dan tot aan Kaap Bojador. Men beschouwde het als eene onmogelijkheid die om te zeilen, hetgeen echter in 1434 aan den stoutmoedigen Gil Eanes gelukte, die in het volgende jaar zijne togten tot Angra dos Ruivos voortzette, terwijl Baldaya in 1436 bij de Rio de Ouro het anker liet vallen.—Nadat hij zich voorts geruimen tijd met de binnenlandsche aangelegenheden van Portugal had bezig gehouden, vatte Hendrik in 1441 zijne ontdekkingsplannen weder op. In dat jaar stevende Nuno Tristam tot aan Cabo Branco en zeilde in 1443 tot aan Ilha dos Garcas, terwijl Diaz in 1445 het Groene Voorgebergte bereikte.

Een jaar later nam Lancerota met anderen de Arguingroep in bezit en ontdekte de Senegal, en in 1447 vorderde Alvaro Fernandes tot aan de andere zijde van Siërra-Leona. Nadat Hendrik in 1449 op Arguin eene vesting gesticht had, ontstond weldra een levendig en winstgevend handelsverkeer met de bewoners der westkust van Afrika. In 1455 voer Cadamosto de Senegal op over een afstand van 60 mijlen en ontdekte de Gambia. Op een tweeden togt vond hij de Kaap-Verdische Eilanden, de rivieren Casamansa en Rio-Grande, benevens de Bissagos-eilanden. Nadat Hendrik in 1458 nogmaals voorspoedig tegen de Mooren gestreden had, overleed hij te Sagres den 13den November 1460. Hij heeft de grondslagen gelegd voor den lateren wereldhandel van Portugal en voor zijn bloei als koloniale mogendheid, terwijl hij tevens nieuwe wegen aan de scheepvaart aangewezen en de wereldgeschiedenis van de Middellandsche Zee naar den Atlantischen Oceaan overgebragt heeft.

Twee Bisschoppen van Utrecht, namelijk:

Hendrik I of Hendrik van Vianden, uit laatstgenoemd Huis gesproten. Hij was aartsdiaken der Keulsche kerk en een bloedverwant van een bisschop van Keulen, en werd in 1250 de opvolger van Gosewijn te Utrecht. Hij oorloogde met de Gelderschen en stichtte uit den buit het sterke kasteel Vreeland, om zich te beveiligen tegen de aanvallen der Amsterdammers. Ook bouwde hij den nieuwen Utrechtschen dom, begiftigde het nonnenklooster der Heilige Maagd Maria te Horst nabij Deventer, stichtte een kapittel te Steenwijk, en overleed den 3den Junij 1267.

Hendrik II of Hendrik van Beijeren, een telg van laatstgemeld geslacht. Deze, een zoon van Filips, keurvorst van de Pfalz, was bisschop van Spiers, werd in 1524 met eenparige stemmen tot bisschop van Utrecht gekozen en zag zich door paus Clemens VII in die waardigheid bevestigd. Hij belegde in 1525 eene kerkvergadering in zijn bisdom, alwaar eenige nieuwe feestdagen werden vastgesteld, en toen de gemeenteraad van Amsterdam eene ordonnantie had uitgevaardigd tegen de geheimelijke huwelijken, dagvaardde hij dien te Utrecht. Deze echter beklaagde zich bij keizer Karel V, die op zijne beurt den Bisschop ter verantwoording riep naar ’s Hage. Wegens een inval der Gelderschen in het Sticht droeg hij het wereldlijk bestuur van zijn bisdom op aan Karel V, als hertog van Brabant en graaf van Holland, en vergenoegde zich met het kerkelijk gezag. Dit geschiedde den 21sten October 1528 en werd den 20sten Augustus 1529 door paus Clemens VII bekrachtigd. In ditzelfde jaar werd Hendrik gekozen tot bisschop van Worms; — voorts bekleedde hij de waardigheid van bisschop van Frisingen, en overleed den 11den Julij 1552.

Een Graaf van Gelder en Zutphen, namelijk:

Hendrik I, een zoon van Geeraart van Nassau. Hij werd in 1131 opvolger van zijn vader in de grafelijke waardigheid en onderscheidde zich door voortreffelijke gaven naar ligchaam en geest. In 1161 nam hij deel aan de twisten tusschen Godfried, bisschop van Utrecht, en de erfgenamen van Ludolf over de stedevoogdij van Groningen. Graaf Hendrik koos de partij van laatstgenoemden en maakte zich meester van de stad, welke door graaf Floris III, als bondgenoot van den Bisschop, belegerd, maar door hem en Dirk, heer van Batenburg, zoo dapper verdedigd werd, dat eindelijk door bemiddeling van den Aartsbisschop van Keulen een verdrag gesloten werd. Hendrik schonk vele goederen aan geestelijke gestichten, was gehuwd met Seinare, eene dochter van Godfried van Bouillon, en overleed in 1162.

Een Hertog van Saksen, te weten:

Hendrik, tweeden zoon van Albert van Saksen, gouverneur van Friesland. Hij werd geboren in 1473, en zag zich in 1499, toen zijn vader naar Duitschland vertrok, met het bestuur in Friesland belast. Wegens het opleggen van nieuwe schatting kwamen de Friezen in opstand en belegerden hem in Sjaardamahuis te Franeker, zoodat zijn vader en Erik van Brunswijk zich derwaarts moesten begeven tot ontzet. Toen hertog Albert kort daarna overleed, liet hij zijne Duitsche Staten achter aan zijn oudsten zoon George en Friesland aan Hendrik. Deze vond hier echter zoo veel tegenkanting, dat hij zijn gebied afstond aan zijn broeder, die er in 1504 gehuldigd werd. Hendrik trok toen ter bedevaart naar Spanje, maar was later een der eerste vorsten, die de leer van Luther aannamen, terwijl hij na den dood zijns broeders als diens erfgenaam de Hervorming in zijne Staten invoerde. Niet lang vóór zijn dood droeg hij de regéring op aan Maurits van Saksen, en overleed den 28sten Augustus 1541.

Eenige Graven en Prinsen uit het huis van Nassau, namelijk:

Hendrik van Nassau, Vianden, Dietz en Catzenellebogen, heer van Breda, Grimbergen enz., een zoon van Jan van Nassau en van Elizabeth, eene dochter van Hendrik, landgraaf van Hessen. Hij werd den 31sten Mei 1504 de opvolger van zijn oom Engelbregt van Nassau, kinderloos te Brussel overleden, in al zijne Nederlandsche heerlijkheden, onderscheidde zich onder Filips de Schoone, Maximiliaan en Karel V als staats- en krijgsman, werd stadhouder van Gelderland en Holland, streed met moed en beleid in de Geldersche oorlogen, werd meermalen als gezant naar buitenlandsche mogendheden afgevaardigd, en onderteekende mede den 3den Junij 1515 te Dordrecht in de vergadering der Staten de acte van huldiging van Karel als graaf van Holland. Deze zond hem in 1519 in gezantschap naar Frankfort, waar de Keurvorsten zich vereenigd hadden om een keizer te kiezen, en vooral het beleid van Hendrik van Nassau bezorgde hem de kroon. Voorts werd Hendrik opperbevelhebber van het Keizerlijk leger, hetwelk tegen Frankrijk te velde trok. Hij belegerde Mousson, veroverde deze stad en bestormde Mezières, doch zag zich door den dapperen tegenstand van Bayard genoodzaakt om af te trekken. Later rukte hij met 20000 voetknechten en 6000 ruiters derwaarts, veroverde Picardië en plunderde het land, maar moest bij Péronne met verlies terugkeeren. Niet lang na dezen veldtogt overleed hij te Breda den 7den October 1538. Zijne tweede echtgenoote Claude, eenige dochter van Jan van Châlons, prins van Oranje, schonk hem een zoon, Réne van Châlons, prins van Oranje, van wien de Zwijger titels en goederen erfde.

Hendrik, graaf van Nassau, Dietz, Dillenburg enz., een zoon van Willem, graaf van Nassau, en van Juliana, dochter van Boltho, graaf van Stolberg en Coningsteijn, eene voortreffelijke vrouw. Hij was alzoo een broeder van den grondlegger van Nederlands onafhankelijkheid, werd geboren op het slot te Dillenburg den 15den October 1541, ontving eene uitmuntende opvoeding, en toog reeds vroeg ten oorlog. Hij bevond zich bij het leger van prins Willem I bij den roemrijken overtogt van dezen over de Maas, en streed later met zijn broeder Lodewijk in Frankrijk. Voorts stond hij den Prins ter zijde bij het ontzet van Bergen, en sneuvelde met zijn broeder Lodewijk op de Mokerheide (1574) Zelfs de lijken van die twee dapperen heeft men niet teruggevonden.

Hendrik Casimir, graaf van Nassau, door sommigen Hendrik Ernst Casimir genaamd. Hij was een zoon van graaf Ernst Casimir, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, en van Hedwig Sophia, eene dochter van Hendrik Julius, hertog van Brunswijk. Hij werd geboren in 1611, en nadat prins Frederik Hendrik bewerkt had, dat het regt van opvolging in de stadhouderlijke waardigheid was toegekend aan zijn 7-jarigen zoon Willem, nam Friesland kort daarna een dergelijk besluit ten behoeve van graaf Hendrik. Aanvankelijk kon Stad en Lande hiertoe niet besluiten, doch volgde Frieslands voorbeeld, toen Ernst in de loopgraven te Roermond door een musketkogel werd gedood. Intusschen was het stadhouderschap nog geenszins erfelijk gemaakt in zijn geslacht. Hij was een voorstander der vrijheid, bevond zich meestal bij het leger, en ontving den 6den Julij 1640 bij het bestormen van Hulst een pistoolschot in het achterhoofd, waaraan hij acht dagen later overleed.

Hendrik Casimir II, prins van Nassau en een zoon van Willem Frederik (broeder en opvolger van den voorgaande) en van Albertina Agnes, prinses van Oranje-Nassau (dochter van Frederik Hendrik). Hij werd geboren te ’s Hage den 18den Januarij 1657. Op zevenjarigen leeftijd verloor hij zijn vader, die bij het beproeven van een pistool zich zelven trof, doch reeds in 1659 de toezegging had verkregen der opvolging van zijn zoon. Zij werd door de Staten van Friesland bekrachtigd met bijvoeging, dat tot aan zijne meerderjarigheid de regéring zou worden waargenomen door zijne moeder als voogdes. Op 15-jarigen ouderdom legde Hendrik Casimir als toekomend stadhouder den eed af in handen der Staten, en zijne waardigheid werd in 1675 erfelijk verklaard in zijn geslacht. Wegens het gezag, dat zijne moeder had weten te verkrijgen, kwam hij eerst op 22-jarigen leeftijd in het volle bezit van het stadhouderlijk bewind, waarna Albertina Agnes zich naar Duitschland begaf (1679), doch weldra terugkeerde.

De stadhouder had gedurig oneenigheid met prins Willem III. Nu eens wegens het bevel van dezen, dat troepen, welke in Friesland en Groningen in bezetting lagen, zich bij het Staatsche leger moesten voegen, dan weder wegens het afdanken van krijgsvolk, dat door Friesland en Groningen werd bezoldigd. De Staten van Friesland namen het kwalijk, dat een en ander geschiedde buiten voorkennis van hun Stadhouder, die tevens tot kapitein-generaal benoemd was. Toen zich echter in 1685 voor Willem het uitzigt opende op de Engelsche kroon, kwam door bemiddeling van Johannes van der Waayen, hoogleeraar en raad van Hendrik Casimir, eene verzoening tot stand, waarna aan dezen de post van derde veldmaarschalk in het leger van den Staat opgedragen werd. In die betrekking nam hij deel aan onderscheidene veldtogten, en streed zoowel bij Senef als bij Fleurus.

In 1689 werd hij tweede veldmaarschalk, doch de Staten van Friesland waren misnoegd, toen na den dood van den prins van Waldeck de hertog van Holstein de waardigheid van eersten veldmaarschalk ontving. Hendrik Casimir was echter zwak van ligchaam en niet bestand tegen de vermoeienissen van het oorlogsbedrijf. Een val van het paard berokkende hem eene borstkwaal, en hij overleed den 25sten Maart 1696. In de „Archives de la maison d’Orange-Nassau” zijn onderscheidene brieven van hem opgenomen.

Hendrik van Nassau, heer van Ouwerkerk, een kleinzoon van prins Maurits en van de jonkvrouw van Mechelen, een zoon van Lodewijk van Nassau, heer van der Lecke, Beverweerd en Odijk, in 1679 met zijne beide broeders door keizer Leopold met den grafelijken titel begiftigd. Hendrik trad reeds vroeg in dienst, werd in den slag bij Senef gekwetst, en redde in dien van St. Denis het leven van Willem III. Deze toch bevond zich steeds in het heetst van het gevecht, en de ridder d'Esclainvilliers zette hem het pistool op de borst, toen Hendrik dezen door een welgemikt schot uit den zadel wierp,— een feit, hetwelk door de Staten-Generaal met het geschenk van een eeredegen, een paar prachtige pistolen en gouden toomsieraden beloond werd. De Prins benoemde hem tot hopman en hield hem steeds in zijne nabijheid.

Bij Neerwinden (1693) joeg Hendrik, aan het hoofd eener kompagnie Hollandsche gardes, twee Fransche escadrons overhoop, trok door een derde heen en verkreeg eenige standaarden en gevangenen. In Engeland werd hij voorts onder Marlborough tot veldmaarschalk benoemd, en nam aan de zijde van dien veldheer deel aan den Spaanschen Successie-Oorlog. Bij Ramillies streed hij aan het hoofd der Nederlanders en had er bijna het leven verloren, daar hij edelmoedig genoeg geweest was om een krijgsgevangen Beijersch ritmeester zijn zwaard te laten behouden. Deze wilde den maarschalk van achteren doorsteken, doch werd in zijn opzet verhinderd door een rijknecht, die hem doorschoot. Ook in den slag bij Oudenaarden won hij lauweren, en overleed in 1708, nadat hij kort te voren bij het leger de piek vervangen had door de bajonet.