Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 14-11-2017

Aarden

betekenis & definitie

De scheikunde bestempelt met dezen naam een aantal oxyden (zuurstof-verbindingen) van vermaagschapte enkelvoudige stoffen. Men verdeelt ze in alkalische en in eigenlijke aarden. Tot de eersten behooren kalk-, baryt- en strontiaan-aarde, en tot de laatsten kalk-, leem-, beryl-, zirkon- en ytter-aarde, erbium-, tellurium-, thorium- en norium-oxyde.

De alkalische aarden zijn wit en smelten niet in een gewoon vuur, terwijl zij, met water bevochtigd, warm worden en in een wit, poederachtig hydraat veranderen. Met een overschot van water verkrijgen zij de gedaante van harde massa's. Zij zijn in water slechts weinig oplosbaar en werken op de plantenkleuren even als de alkaliën. De eigenlijke aarden zijn desgelijks wit en smelten eerst bij een zeer hoogen warmtegraad. Zij zijn, met uitzondering van talkaarde, onoplosbaar in water en hebben geen invloed op plantenkleuren. Met zuren vormen zij gedeeltelijk oplosbare, gedeeltelijk onoplosbare zouten.

In de delfstofkunde vormen de aarden, volgens Naumann, eene klasse van zelfstandigheden, waartoe kiezel-, kalk-, en leemaarde behooren in de natuurlijke gedaante van opaal, kwarts, korund, periklas, diaspoor, hydrargilliet, gibbziet, bruciet en nemaliet.

Op het gebied van den tuinbouw heeft men desgelijks verschillende aarden. Deze zijn mengsels van verschillende grondsoorten met ontbondene plantaardige stoffen, — mengsels, die bij uitstek geschikt zijn voor het kweeken van gewassen, omdat het leven, de gezondheid, de schoonheid, in één woord de geheele ontwikkeling van deze grootendeels afhankelijk zijn van den bodem, waarin zij wortelen. Tot die aarden behooren tuin- of teelaarde, veld-, veen-, blad- en houtaarde.

Men heeft ook eetbare aarde. Erman maakt melding van een stam der Toengoezen, in het Marekan-gebergte bij Ochotsk gevestigd, die zich met aarde spijzigen, en Alexander von Humboldt berigt hetzelfde van de Otomaken aan den oever van de Orinoco en van de Meta. Deze laatsten nuttigen gedurende den regentijd groote hoeveelheden — dagelijks wel een pond — van eene leemachtige aarde. Ook de Negers aan de kust van Guinea eten eene geelachtige aarde (caruac) en beschouwen die als eene lekkernij. Zelfs op Java gebruiken vooral de vrouwen eene soort van klei, die eene geringe hoeveelheid ijzer bevat, met het doel om mager te blijven of mager te worden, een toestand, welke in die streken voor schoon doorgaat. De bewoners van Nieuw-Caledonië, in Australië, eten eene soort van speksteen, die uit gelijke deelen kalk en kiezelaarde en uit eenig koper bestaat. Ook in Europa vindt men hier en daar, bijvoorbeeld in den Elsas, in Pommeren, in de Lausitz, eene soort van fijne witte aarde, bergmeel genaamd, uit de schalen van infusie-diertjes bestaande. Men heeft hiervan in tijden van gebrek wel eens brood gebakken. In Finland wordt eene dergelijke aarde met het meel der granen vermengd, om eene grootere massa brood te verkrijgen. Het spreekt van zelf, dat dergelijke, meerendeels onverteerbare stoffen, wel tot vulling der maag, maar niet tot voeding des ligchaams kunnen dienen.