Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 27-06-2017

Aalbes

betekenis & definitie

De heester, die deze vrucht draagt, behoort tot de natuurlijke familie der grossularieën en tot de vijfde klasse eerste orde van het stelsel van Linnaeus.

Deze familie bevat planten, die dikwijls met dorens of stekels gewapend zijn en afwisselende, handnervig gelobde bladeren zonder steunblaadjes, benevens regelmatige bloemen bezitten. Haar kelkbuis is met het vruchtbeginsel vergroeid en draagt een 4—5-spletigen, doorgaans gekleurden zoom, terwijl de 4 tot 5 kleine bloembladen met de meeldraden op den kelk zijn ingeplant. De vrucht is eene éénhokkige bes, en de talrijke zaden zijn door een saprijk omhulsel omgeven. Deze familie, in de noordelijke gematigde luchtstreek op alle gronden groeijende, telt slechts een geslacht (ribes), en hiertoe behooren de soorten:

De kruisbes (ribes grossularia) met driedeelige dorens, 3—5-lobbige bladen en bloemstelen, die slechts ééne of althans zeer weinige bloemen dragen. De kleur der bes doorloopt de schakeringen van wit of bleek-groen tot rood.

De roode bes (ribes rubrum) of de eigenlijke aalbes, die geene doornen heeft, maar 5-lobbige bladen en tot overhangende trossen vereenigde bloemen, die roode of witte bessen opleveren.

De swarte bes (ribes nigrum), desgelijks doornloos en met 5-lobbige, aan de benedenzijde gestippelde bladen, overhangende bloemtrossen en zwarte bessen.

Deze soorten vindt men in ons land, althans ten platten lande, in bijna alle tuinen, eensdeels omdat zij zich met elke soort van grond vergenoegen, al tieren zij ook het weligst op een gemengden zand- en kleigrond, anderdeels omdat zij eene menigte van aangename, frissche vruchten dragen, wier lof van ouds in proza en poëzy verkondigd is.

De roode, witte en zwarte aalbessen kan men door zaad vermenigvuldigen, maar gemakkelijker verkrijgt men nieuwe planten door afleggers of door stekken. Tot deze laatsten gebruikt men jonge loten, die met eenig oud hout van den moederstam afgesneden en in rijen in den grond geplaatst worden. Men kan die heesters snoeijen in de gedaante van eene gewone bessenstruik en ook in die van een stam- of leiboom. De snoeijer moet in elk geval zorgen, dat hij steeds het hout verwijdert, dat ouder is dan drie jaar, en waar dit verzuimd werd, kan hij niet beter doen, dan de geheele heester digt bij den grond afsnijden, opdat er nieuwe loten uit oprijzen. In de zorg voor jong hout, voor een lossen bodem en eene goede bemesting ligt de kunst, om uitmuntende bessen te bekomen, zoo als men er in de Bildstreek en in het Westland aantreft.

Gevaarlijk voor deze plant is de witte, bruinkoppige, schraalhairige rups van een kleinen avondvlinder, sesia tipulaeformis genaamd. Deze voedt zich met het merg der aalbessenboomen en doet soms geheele perken sterven. Onder de bladeren vindt men de aalbessenbladluis (aphis ribis) met een groen of blaauw-achtig groen lijf en zwarte oogen.

Over het kruisbessenperk zweeft de kruisbessenvlinder (geometra grossulariata) met loome vlugt. Dit fraaije dier, met een geel ligchaam en met gele banden en zwarte vlekken op de vleugels, legt er zijne eijeren meestal bij dozijnen op de onderzijde der bladeren tusschen de bladnerven, en hieruit komen na verloop van een paar weken kleine grijze rupsen te voorschijn, die zich terstond aan het loof vergasten. Zij brengen den winter door in de scheuren der schors en in de afgevallen bladeren. Ten laatste worden zij wit met zwarte vlekken en een gelen buik, waarna zij zich tegen het einde der lente aan eenige draden ophangen en in eene pop veranderen, waaruit na verloop van drie of vier weken de vlinder te voorschijn komt.

Er zijn ook ribes-soorten, die enkel tot sierplanten dienen, zoo als de bekende vroeg-bloeijende ribes sanguineum met schoone roode bloemtrossen.

Van de kruisbessen en aalbessen, die vooral in Engeland en Noord-Amerika in talrijke bij - soorten worden aangekweekt, vervaardigt men wijn. Zij bezitten echter meer zuur en minder suiker dan goed druivensap, zoodat er water moet bijgevoegd worden om het eerste te verminderen, en suiker om het laatste te vermeerderen. Daarmede worden de fijn gestampte bessen aan eene gisting onderworpen, waarna men den bessenwijn op flesschen brengt. In Engeland is de kruisbessenwijn onder den naam van gooseberrywine een geliefkoosde drank.

Ter bereiding van kruisbessenwijn voege men bij 30 pond sap van rijpe bessen 10 pond water en 15 pond suiker, waarna het mengsel 100 deelen water, 38 deelen suiker en één deel zuur bevat. In dezen wijn vindt men, wanneer hij behoorlijk belegen is, 10.61 procent alkohol, 1.06 procent vrij zuur, 10.13 procent suiker en 78.20 procent water. Voegt men bij 10 pond sap even zoo veel suiker en dubbel zoo veel water, dan verkrijgt men een even zoeten en evenveel alkohol bevattenden, maar minder geurigen wijn. Dit laatste voorschrift volgt men doorgaans bij de bereiding van aalbessen-wijn. Het mengsel bekomt hierdoor 100 deelen water, 36 deelen suiker èn 0.8 deelen zuur, terwijl de wijn ongeveer 10—14 procent alcohol, 12—13% procent suiker, 72—77,5 procent water en nog niet 2 procent vrij zuur bevat.

Aal- en kruisbessen kan men heel inleggen door ze in kokend suikerwater te werpen, ze even te laten opwellen en ze den volgenden dag in eene flesch onder dik ingekookt suikerwater te zetten en die flesch luchtdigt met eene blaas te sluiten.

Men perst de bessen uit tot bessensap, en hiervan kookt men met suiker de zoogenaamde bessen-gelei. Ook wordt er op de gewone wijze — met vischlijm — bessenvla van vervaardigd.