fransch Jacobins, naam der leden van ,een politieke club uit den tijd der groote revolutie. Deze club werd opgericht onmiddellijk na (de samenkomst der Staten-Generaal in 1789 (zie Frankrijk, geschiedenis); zij noemde zich „Club breton” en vergaderde aanvankelijk te Versailles en later, toen de Constituante haar zetel naar Parijs had verlegd, in een klooster der Dominicanen in rue de Saint-Honoré; zij veranderde daarop haar naam in „Société des amis de la constitution” (Vereeniging der vrienden van de grondwet); de koningsgezinden noemden hen spottenderwijs jacobijnen, naar de monniken van bedoeld klooster, welke dien naam droegen.
De club der J., een vereeniging van alle liberale en revolutionnaire leden der nationale vergadering, oefende reeds dadelijk op den gang van zaken een grooten invloed uit. 8 Febr. constitueerde zij zich tot politieke vereeniging, waarvan ook niet-leden der pationale vergadering lid konden worden; tegelijkertijd richtte zij overal in het land afdeelingen op, en weldra was zij de sterkste en invloedrijkste politieke pariij. In het begin waren de Jacobijnen constitutioneele monarchisten, nog van allerlei kleur; hun afgevaardigden waren in 1790 o. a.: Mirabeau, Duport, Barnave, de Lameth, de hertog van Orléans; hun penvoerders, kunstenaars en theoretici: J. Chenier, Cloots, Laharpe, David, Lacepède. De kwestie van het koningschap bracht een scheuring te weeg: in 1791 scheidden de gematigde elementen, de constitutioneelen, zich van de partij af, en stichtten de club der Feuillanten (1791), zoo geheeten naar het klooster dat zij voor vergaderlokaal hadden. 1 Juli begonnen de revolutionnaire J. een blad uit te geven, „Débats de la Société des amis de la constitution”. Na de ontbinding van de nationale vergadering kregen de J. de meerderheid in het wetgevend lichaam. Uit hun midden werd na den val van het onbekwame feuillanteh-ministerie (Maart 1792) het kabinet-Roland gevormd, en de eerstvolgende gebeurtenissen, als de oorlogsverklaring, de afschaffing van het koningschap, het instellen van de nationale conventie, waren grootendeels het werk der J., die omstreeks denzelfden tijd zich begonnen te tooien met de roode muts, die sedert dien tijd het symbool van revolutionnaire gezindheid gebleven is.
Met het bijeenkomen der nationale conventie in Sept. 1792 bereikten de J. het toppunt van hun macht; wel scheidden de Girondijnen (zie ald.) zich meer en meer van hen af, doch zij bleven door intimidatie meester van den toestand. Robespierre, de zuiverste vertegenwoordiger van den jacobijnengeest, werd nu hun hoofdleider en onder hem begon de club zich over het geheele land te doen gelden. De agitatie voor het ter dood brengen van den koning, de storm die in Mei 1793 een einde maakte aan de heerschappij der Girondijnen, alsook de ophitsing der massa tegen den bezittenden middenstand, gingen hoofdzakelijk van de J. uit. Gedurende het schrikbewind was de macht der J. onbegrensd; in de club werden de bloedige maatregelen ter onderdrukking van elke onafhankelijke meening en de gewelddaden der sans-culotten enz. voorbereid, evenals de revolutionnaire propaganda in de naburige landen, en de conventie was hun willig werktuig, dat de club-besluiten tot wetten verhief; het comité van het algemeene welzijn stond geheel onder hun invloed. Allengs kwamen er echter ook in deze partij van geweld en willekeur stroomingen op; rondom Hébert (zie ald.) verzamelde zich een groep ultra’s, hetgeen de eenheid der partij brak en deze een tijdlang tegen zichzelf deed woeden. De door eigen partijigenooten voorbereide val van Robespierre (9 thermidor jaar II) werd den J. noodlottig.
Hun tegenstand tegen de thermidorreactie was vergeefsch, bij een wet van 11 Nov. 1794 werd de club opgeheven; haar vergaderlokaal werd dien dag gesloten; de J. waagden zelfs geen poging om zich daartegen te verzetten. De mislukte opstanden van 12 germinal (1 April) en 1 prairial (20 Mei) 1795 en de communistische samenzwering van Babeuf waren de laatste teekenen van leven van het oude jacobinisme; de poging, ten tijde van het Directoire gedaan, om een Jacobijnsche club in het leven te roepen, was vruchteloos. Literatuur: Zinkeisen, Der Jakobinerklub (2 dln., Berl. 1853), A. Schmidt, Pariser Zustdnde wdhrend der Revolutionszeit (Jena 1874), Taine, Origines de la France contemporaine (dl. 2: La conquête jacobine, Parijs 1881), Aulard, La société des Jacobins (3 dln. ald. 1889—93).