Gepubliceerd op 23-02-2021

Klooster

betekenis & definitie

(lat. claustrum, d. i. gesloten plaats; grieksch-lat. monasterium, coenobium) gebouw, waarin monniken of nonnen gemeenschappelijk en naar bepaalde voorschriften (regels) leven. Alleen de r.-kath., de grieksch-kath. en de armeensche kerk hebben kloosters, terwijl de protestantsche kerk ze verwerpt.

De kloosters, die een zelfden regel volgen, vormen een kloosterorde (zie Orden, geestelijke). Het onmiddellijk bestuur over een K. berust bij een door het kapittel der orde, door den bisschop of eenig ander hooger gezag daartoe benoemden overste, die abt (abdis), prior (priores), superior, rector, gardiaan enz. heet. Den oorsprong der kloosters vindt men in de anachoreten (zie ald.); als vader van het monnikenwezen geldt de heilige Antonius, terwijl de eerste kloosterregel afkomstig is van den heiligen Pachomius (zie ald.). Een nieuw tijdperk begon voor het kloosterleven in de 6de eeuw door Benedictus van Nursia, die ook de verplichting der drie kloostergeloften (zie ald.) invoerde. Aan zijn doelmatigen regel vooral is het toe te schrijven, dat de kloosters woonplaatsen van vroomheid, vlijt, matigheid, maar vooral door het bewaren en vermenigvuldigen van de letterkundige schatten der klassieke en kerkelijke oudheid, door het opvoeden der jeugd (zie Kloosterscholen) en het beoefenen van wetenschappen en kunsten de kweekplaatsen der middeleeuwsehe beschaving geworden zijn. Toen echter de kloosters in rijkdom en aanzien toenamen, begon ook hun verval.

Verschillende noodzakelijke hervormingen gingen later uit van het klooster te Cluny in Bourgondië, en van de congregatie van Citeaux (zie Cisterciënsers), die aan den regel van Benedictus een nieuwen vorm gaven en in de 11de en 12de eeuw verschillende orden met filiaalkloosters stichtten. Door de Reformatie verminderde het aantal kloosters aanmerkelijk. Op het eind. der 18de eeuw werden in tal van landen verschillende of alle kloosters opgeheven, doch later werden zij weder hersteld en namen weldra zeer in aantal toe, vooral sedert 1850. In Frankrijk echter zijn er in de laatste jaren onder minister Waldeck-Rousseau en diens opvolger Combes door de wet op de geestelijke congregaties een zeer groot aantal opgeheven.

< >