is de naam voor de nederlandsche volksvertegenwoordiging, welke uit 2 afdeelingen, de Eerste en de Tweede Kamer, bestaat. De Eerste Kamer telt 50 leden, door de Prov.
Staten (zie ald.) gekozen uit de hoogstaangeslagenen in de rijks directe belastingen of uit hen, die bepaalde hooge staatsambten bekleeden of bekleed hebben. De Prov. Staten van Z.-Holland vaardigen 10 leden af, van N.-Holland 9, van N.-Brabant en Gelderland ieder 6, van Friesland 4, van Groningen, Overijsel en Limburg ieder 3, van Zeeland, Utrecht en Drenthe ieder 2. De leden der Eerste Kamer worden voor 9 jaar afgevaardigd; om de drie jaren treedt een derde gedeelte af; de aftredende leden zijn onmiddellijk herkiesbaar. De voorzitter wordt door den Koning voor 7t tijdperk eener zitting benoemd. De Tweede Kamer bestaat uit 100 leden.
Deze worden gekozen door de mannelijke ingezetenen, die aan bepaalde, door de Kieswet vastgestelde eischen van geschiktheid en maatschappelijken welstand moeten beantwoorden. Verkiesbaar tot leden der Tweede Kamer zijn alle mannelijke Nederlanders, die in ’t volle genot zijn der burgerlijke en burgerschapsrechten en den ouderdom van 30 jaar hebben bereikt. De aftredende leden zijn onmiddellijk herkiesbaar. De voorzitter wordt door den Koning voor ’t tijdperk eener zitting benoemd uit een door de Tweede Kamer opgemaakte voordracht van 3 leden. De S. G. vertegenwoordigen het geheele nederl. volk; zij moeten derhalve de belangen van alle klassen des volks en gedeelten des lands gelijkelijk behartigen.
De wetgevende macht oefenen zij met den Koning uit. De Koning draagt aan de S. G. ontwerpen van wet voor en doet alle andere voorstellen, welke hij noodig oordeelt. Hij keurt de voorstellen hem door de S. G. gedaan goed of af. De Koning zendt zijn voorstellen aan de Tweede Kamer.
Wanneer zij een voorstel geheel of gewijzigd goedkeurt, zendt zij het aan de Eerste Kamer; wanneer zij het afkeurt, verzoekt zij den Koning het nog eens te willen overwegen. De Eerste Kamer overweegt het voorstel zooals zij het van de Tweede Kamer ontvangt en meldt haar goed- of afkeuring aan den Koning en aan de Tweede Kamer. De Tweede Kamer kan voorstellen van wet aan den Koning doen (recht van initiatief). De Koning zendt een dergelijk voorstel na aanneming aan de Eerste Kamer, die bij goedkeuring de bewilliging des Konings verzoekt en haar beslissing aan de Tweede Kamer meedeelt, doch bij niet goedkeuring ’t voorstel aan de Tweede Kamer terugzendt. De Koning bericht aan de S. G. of hij een voorstel van wet, door hen aangenomen, goed- of afkeurt. Andere voorstellen dan die van wet kan elke Kamer afzonderlijk aan den Koning doen.
De Tweede Kamer heeft het recht van amendement (zie ald.), terwijl Eerste en Tweede Kamer het recht van enquête (zie ald.) hebben. Niemand kan tegelijkertijd lid der beide Kamers zijn. Alleen de ministers (zie ald.) hebben in beide Kamers zitting, doch slechts met adviseerende stem indien zij niet tot lid der vergadering gekozen zijn. Elke Kamer benoemt een griffier (zie ald.), die niet uit de leden gekozen wordt. De S. vergaderen minstens eenmaal ’s jaars, hun gewone vergadering wordt geopend op den derden Dinsdag van September. Afzonderlijke en vereenigde zittingen der beide Kamers zijn openbaar, maar kunnen onder zekere bepalingen met gesloten deuren gehouden worden.
De Koning heeft het recht de Kamers der S. G. elk afzonderlijk of gezamenlijk te ontbinden. De leden der S. G. worden voor alle misdrijven (zie ald.), in de uitoefening van hun ambt begaan, door den Hoogen Raad geoordeeld.