Gepubliceerd op 17-02-2021

Godsdienst

betekenis & definitie

religie, de geestelijke betrekking van het menschelijk bewustzijn tot het bovennatuurlijke, gegrond op ’s menschen gevoel van afhankelijkheid van hoogere, bovenaardsche machten; verder: een gezindte, een geloof, de gezamenlijke leerstellingen en plechtigheden van een kerkgenootschap of een secte; wijze van godsvereering.

De Nederl. grondwet bepaalt ten aanzien van den G. (artt. 167—173): Ieder belijdt zijn godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der strafwet. Aan alle kerkgenootschappen in het rijk wordt gelijke bescherming verleend. De belijders der onderscheidene godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en burgerschapsrechten, en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen. Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, behoudens de noodige maatregelen ter verzekering der openbare orde en rust. Onder dezelfde bepaling blijft de openbare .godsdienstoefening buiten de gebouwen en besloten plaatsen geoorloofd, waar zij thans naar de wetten en reglementen is toegelaten. De traktementen, persioenen en andere inkomsten, van welken aard ook, thans door de onderscheidene godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd.

Aan de leeraars, welke totnogtoe uit ’s lands kas geen, of een niet toereikend traktement genieten, kan een traktement toegelegd, of het bestaande vermeerderd worden. De koning waakt, dat alle kerkgenootschappen zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de wetten van den Staat. De tusschenkomst der regeering wordt niet vereischt bij de briefwisseling met de hoofden der onderschei. dene (kerkgenootschappen, noch, behoudens verantwoordelijkheid volgens de wet, bij de afkondiging van kerkelijke voorschriften.

Het reglement op het beleid der regeering van Ned.-Indië (regeeringsreglement) bepaalt ten aanzien van den G. in Nederl.-Indië (artt. 119—124): Ieder belijdt zijn godsdienstige meeningen met volkomen vrijheid, behoudens de bescherming der maatschappij en harer leden tegen de overtreding der algemeene verordeningen op het strafrecht. Alle openbare godsdienstoefening binnen gebouwen en besloten plaatsen wordt toegelaten, voor zoover die geen stoornis aan de openbare orde toebrengt. Tot openbare godsdienstoefening buiten gebouwen en besloten plaatsen wordt het verlof des bestuurs vereischt. De gouverneur-generaal zorgt dat alle godsdienstige gezindheden zich houden binnen de palen van gehoorzaamheid aan de algemeene verordeningen. In de bestaande inrichting en het bestuur der christelijke kerkgenootschappen wordt geene verandering gebracht dan met wederzijdsch goedvinden van den koning en het bestuur van het betrokken kerkgenootschap. De christenleeraars, priesters en zendelingen moeten voorzien zijn van eene door of namens den gouverneur-generaal te verleenen bijzondere toelating, om hun dienstwerk in eenig bepaald gedeelte van Nederl.-Indië te mogen verrichten.

Wanneer de toelating schadelijk wordt bevonden, of de voorwaarden daarvan niet worden nageleefd, ,kan zij door den gouverneur-generaal worden ingetrokken. De priesters der inlanders, die .het christendom niet belijden, zijn geplaatst onder het oppertoezicht der vorsten, regenten en hoofden, voor zooveel betreft den godsdienst, die elk hunner belijdt. Deze zorgen, dat door de priesters niets worde ondernomen, strijdig met het regeeringsreglement of met de door of uit naam van den gouverneur-generaal uitgevaardigde verordeningen.