Gepubliceerd op 06-12-2018

ZUIVER

betekenis & definitie

ZUIVER, bn. bw. (-der, -st), vrij van alles wat er niet aan, bij of in behoort: helder, klaar: zuiver water;

— (fig.) een diamant van het zuiverste water;
— eene zuivere lucht, zonder wolken, stof, besmetting enz.;
— onvermengd: die ring is van zuiver goud;
— onvervalscht: zuivere wol, linnen; dat is daar geene zuivere koffie, niet zooals het moest wezen;
— rein, zindelijk, schoon: een zuiver glas; zuivere handen en een zuiver gezicht;
— dat huis is niet zuiver. daarin leeft ongedierte;
— die meid is niet zuiver, heeft eene venerische ziekte ; (ook) men kan haar niet vertrouwen, zij is oneerlijk;
— onbevlekt, kuisch: een zuiver leven leiden;
— oprecht, zonder achterhoudendheid: zuiver opbiechten; dat is de zuivere waarheid;
— hij heeft een zuiver geweten, hij is daaraan niet schuldig;
— uit zuivere bedoelingen, zonder bijbedoelingen;
— alleen: dit is zuiver de reden; ik doe het zuiver hierom;
— met ernst, degelijk: dat is zuivere taal, nu weet men waaraan zich te houden;
— eene zuivere uitspraak, zonder eigenaardigheden;
— eene taal zuiver spreken, zonder fouten; dat is zuivere taal, zonder fouten; zuiver schrijven;
— zonder bijtonen, juist op toonhoogte: zuiver zingen, spelen;
— na aftrek van alle onkosten: de zuivere winst; het zuiver inkomen;
— de zuivere leer, onvervalscht;
— (spr.) hij is niet zuiver in de leer, niet orthodox;
— niet zuiver op de graat zijn, niet volkomen vertrouwbaar;
— het is daar niet zuiver, niet pluis;
— (zeew.) zonder gevaar: de kust is zuiver, zonder klippen of banken; eene zuivere haven, die men gemakkelijk kan inzeilen; een zuiver alleen staande klip of rots, bij welke men ten anker kan gaan liggen. ZUIVERHEID, v. het zuiver zijn.



Alsjeblieft!
Dit artikel kreeg je van Ensie cadeau. Wil je ook bijdragen aan toegankelijke kennis? Klik hier en word vriend van Ensie.