Gepubliceerd op 24-02-2020

Lucht

betekenis & definitie

Het begrip lucht heeft 3 verschillende betekenissen:

1. lucht - Lucht v. het in hoofdzaak uit zuurstof en stikstof bestaande gas, dat de aarde tot op zekere hoogte overal omgeeft en daar alles doordringt, dampkringslucht: eene warme, koude, gematigde lucht; versche, bedorven lucht; lucht scheppen; lucht inademen; den toevoer van lucht afsnijden; versche lucht inlaten;
— iem. de lucht benemen, iem. de ademhaling doen verliezen;
— (fig.) zijn hart, zijn gemoed lucht geven, ontlasten, zeggen, meedeelen wat iem. drukt, kwelt; zijn toorn, zijn gramschap lucht geven, uiten; (fig.) dit geneesmiddel geeft lucht, verlichting;
— inz. buitenlucht, lucht buitenshuis: hij komt niet genoeg in de lucht; de zieke kan nog niet tegen de lucht; in de open lucht, onder den vrijen hemel;
— de dampkring in tegenstelling met de aarde: de vogel vliegt in de lucht; de toren verheft zich hoog in de lucht; de lucht klieven, vliegen;
— iets in de lucht laten vliegen, door buskruit;
— (fig.) kasteelen in de lucht bouwen, onmogelijke plannen vormen;
— een gat in de lucht slaan, ten hoogste verwonderd zijn;
— dat hangt nog in de lucht, is nog onzeker;
— die bewering is uit de lucht gegrepen, berust op geen grond:
— hij is uit de lucht komen vallen, eensklaps gekomen, men weet niet van waar;
— die ziekte zit in de lucht, iedereen bijna lijdt er aan;
— dat zit tegenwoordig in de lucht, iedereen spreekt ervan, handelt er naar;
— het zichtbare hemelgewelf, uitspansel, hemel: eene betrokken, bewolkte, heldere lucht; de lucht betrekt, heldert op; ’t is eene mooie lucht met sterren;
— het onweer is niet van de lucht af, het onweer blijft aanhouden, (ook) het onweert telkens; (fig.) het eene (ongeluk) hebben we nog niet gehad, of het andere komt weer;
— er is geen wolkje aan de lucht, de toestand is zoo best als men maar wenschen kan;
— de lucht is daar niet klaar, het is daar niet pluis, niet veilig;
— klimaat, luchtstreek, gewest: eene andere lucht opzoeken, om te herstellen;
— verandering van lucht zal den zieke goed doen;
— reuk, geur: hij heeft altijd zoo’n eigenaardige lucht bij zich; de honden kregen de lucht van het wild; een speurhond lucht geven; (fig.) de lucht van iets krijgen, iets beginnen te merken; (gew.) geene lucht op iets hebben, geen zin in iets hebben;
— gezwaveld doek om er wijnvaten mee te luchten;
— (mv. -en) wolk, bui: er komt eene leelijke lucht opzetten; donderluchten; er hangen zware luchten;
— (schild.) nabootsing, afbeelding der lucht: de luchten van dien schilder zijn voortreffelijk;
— (scheepst.) ruimte tusschen de deelen van een scheepsromp: de luchten tusschen de wegers; de luchten opvullen.

2. lucht - Lucht bn. bw. (-er, -st), luchtig het is lucht weer; een luchte wind; een lucht gebakje; lucht gebakken

3. lucht - Lucht bn. bw. (-er, -st), (gew.) licht; (gew.) lantaarn.