Gepubliceerd op 24-02-2020

Uitzien

betekenis & definitie

Het begrip uitzien heeft 2 verschillende betekenissen:

1. uitzien - UITZIEN - (zag uit, heeft uitgezien), ten einde zien : ik kon dat vervelende stuk niet uitzien;
— naar buiten zien : het raam uitzien;
zich de oogen uitzien, met veel inspanning, vol verwondering zien;
— het uitzicht hebben : mijne kamer ziet op den tuin uit;
— voorkomen hebben: er slecht, goed, gezond uitzien; hij ziet er uit als zijn vader, hij gelijkt op zijn vader;
— wat ziet dat kind er uit !, hoe vuil is het ! (ook), hoe bleek, hoe mager, hoe gezond enz.;
— (fig.) dat ziet er mooi uit. het is er mooi mede gesteld;
— hel ziet er leelijk met hem uit, hij bevindt zich in een ongunstigen toestand;
— een kantje uitzien, zien hoe het gemaakt is om het net zoo te maken: heb je dat kunnen uitzien ?;
— zoeken, wachten: naar iem. uitzien; naar eene gelegenheid, naar hulp, bijstand uitzien; naar eene betrekking, eene vrouw uitzien;
— (ook fig.) het ziet er uit (het schijnt), alsof het regenen wil, (ook fig.) alsof er iets ongunstigs moet voorvallen;
— daar ziet ge net naar uit, dat kan men juist van je denken.

2. uitzien - UITZIEN - o. voorkomen, schijn; uitzicht.