Wat is de betekenis van uitzien?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitzien

uitzien - Werkwoord 1. een zekere aanblik hebben: zie eruitzien Jij ziet er prachtig uit. 2. (inerg) ~ naar een verlangen koesteren Daar zie ik echt naar uit. Woordherkomst samenstelling van uit(bijwoord) en zien(w...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitzien

uitzien - onregelmatig werkwoord uitspraak: uit-zien 1. je erop verheugen ♢ ik zie uit naar de vakantie 2. ernaar op zoek gaan ♢ ik zie uit naar een andere baan 3....

2024-04-26
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

uitzien

Luc ziet er een eerlijke mens uit (ziet eruit als een).

2024-04-26
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

uitzien

Gevolgd door een afh. dat-zin: opletten, in het oog houden; uitkijken. Thuis liet hij ons de suiker afwegen met de blinkende koperen gewichtjes ... . Ondertussen zag hij uit dat wij het niet te bont maakten of overal rond smosten, LIA TIMMERMANS 1962, 80.

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitzien

v., útsjen; (in de verte zien), fierkje, útfierkje; verlangend naar iets —, op eat longerje; er mooi —, toane, moai bylkje; er lelijk —, mal bylkje; dat ziet er raar uit, dat wiist raer; er anders —, út oare eagen sjen, in oar oansjen, oansjoch haww...

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitzien

(zag uit, heeft uitgezien), 1. naar buiten zien ; thans alleen oneig., verwachtend zien, uitkijken: zij stonden uit te zien of de stoet al kwam; 2. (inz.) uitzien naar, a. tegemoet zien, verlangend wachten tot iets plaats heeft: met smart zagen wij uit naar de bevrijding; b. zoeken te verkrijgen : naar een...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitzien

I. zag uit, h. uitgezien (1 naar buiten zien; 2 het uitzicht hebben; 3 trachten [te krijgen], zoeken naar; 4 het uiterlijk hebben van; schijnen, lijken, dikwijls onpersoonlijk): 1. het raam uitzien; 2. mijn kamer ziet op de straat uit; 3. naar een betrekking, een dienst enz. uitzien; ik heb er vergeefs naar uitgezien, getracht; 4. hij ziet er slech...

Wil je toegang tot alle 13 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitzien

('uit) I. (zag uit, heeft uitgezien) 1. naar buiten zien: het raam -. 2. ten einde zien: een prentenboek -. 3. door overspannen zien, als het ware verliezen : zich de ogen -, ook Fig. →: oog. 4. een bepaald uitzicht hebben : mijn kamer ziet op de straat uit. 5. een bepaald voorkomen hebben: er goed, slecht, ziekelijk het ziet er mooi u...