UITKIJK - m. (-en), punt werwaarts men ziet, uitzicht : men heeft hier niet veel uitkijk;
— plaats van waar men uitkijkt (voor het leger, op zee enz.);
— (zeew.) wachthouder in den top van den mast; op den uitkijk staan, op iets letten, wachten, (ook) op de loer staan, (ook) af wachten, verbeiden. UITKIJKJE, o. (-s).