Wat is de betekenis van uitkijk?

2024-04-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

uitkijk

uitkijk - Werkwoord 1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van uitkijken ♢... dat ik uitkijk

2024-04-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

uitkijk

uitkijk - zelfstandig naamwoord uitspraak: uit-kijk 1. het ergens zicht op hebben ♢ we hadden een geweldige uitkijk op de optocht 1. op de uitkijk staan [kijken of er iets gebeurt, of er iemand kom...

2024-04-30
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

uitkijk

uitkijk - Korte, houten constructie-elementen die tegen de zijkanten van binten of daksparren worden gespijkerd om een dak of een verdieping aan de buitenkant te laten uitspringen ten opzichte van de muur.

2024-04-30
Encyclopedie voor Zelfstudie

drs. L.A. Beeloo (1981)

uitkijk

Tijdens de reis wordt op schepen een lid der bemanning op het voorschip (de „bak”) of in het kraaienest op wacht gezet, om bepaalde waarnemingen naar de wachthebbende officier (stuurman) op de commandobrug te rapporteren. Deze meldingen kunnen geschieden door middel van een telefoon of megafoon, dan wel door geluidsseinen met de bel of...

2024-04-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Uitkijk

s., útkyk; op destaan, op ’e wiuw, weau, wip stean.

2024-04-30
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Uitkijk

m. (-en), 1. het uitkijken: op de uitkijk staan, staan te kijken, wacht houden om te zien of iets komt of geschiedt, het oplettend verbeiden; 2. gelegenheid om uit te kijken, uitzicht: men heeft hier niet veel uitkijk; 3. plaats vanwaar men uitkijkt (als milit. post, op zee enz.); 4. (zeew.) hij die uitkijkt, wachthouder in de top van...

2024-04-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

uitkijk

m., in bet. 2 en 3 uitkijken (1 uitzicht; 2 plaats, vanwaar men uitkijkt, uitkijktoren; 3 uitkijker; seinwachter op de kust): 1. men heeft hier geen uitkijk; 2. fig. zegsw. op de uitkijk staan, op wacht staan; 3. onze uitkijk riep: schip in lij! de matroos in de mastkorf.

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

uitkijk

('uit) m. (-en; -je) I. Eig. het → uitkijken (1) ; op de staan, ook : op wacht staan. II. Metn. 1.a. Algm. plaats vanwaar men uitkijkt : een verheven -. b. O. I. uitkijktoren. 2. punt waarheen men ziet, uitzicht : niet veel hebben. 3. wachthouder in de top van een mast: onze riep : „een schip in lij”? 4. seinwachter aa...